De weg naar de haven lijkt langer dan op andere dagen. Mijn schoenen zwaarder. Twee dagen nadat we als bronstige stieren tegenover elkaar stonden, zullen Xavier en ik elkaar weerzien. Ik zie er tegenop, maar kan hem niet uit de weg blijven gaan. Ik heb me voorgenomen te doen alsof er niets aan de hand is. Windstilte is het beste middel om woelig water tot bedaren te brengen. Op die manier leg ik de bal tevens in zijn kamp. Als ik ‘normaal’ doe, is het aan hem om adequaat te reageren. Beantwoordt hij mijn inschikkelijkheid met evenredige edelmoedigheid, dan kunnen we verder. In het andere geval hebben we een probleem.
Het is nog vroeg op de dag, maar de hitte is al drukkend. De lucht boven het wegdek zindert als stoom boven een kookpot. Ik zoek doelbewust de schaduwzijde van de straten op omdat de temperatuur in de zon niet te harden is. Desondanks loopt het zweet in beken over mijn rug. Maar misschien is mijn nervositeit daar ook wel voor een deel verantwoordelijk voor.
Xavier staat op de kade, naast de loopbrug van de Soren Larsen. Ik neem aan dat hij het is, want hij staat met zijn rug naar me toegekeerd en heeft de kap van zijn sweater over zijn hoofd getrokken, wellicht om zich te beschermen tegen de brandende zon.
Ik nader hem langs achter en schraap mijn keel om zijn aandacht te trekken. Hij reageert niet, maar beweegt zijn hoofd ritmisch op en neer, als een religieuze Jood bij de Klaagmuur.
“Xavier?” zeg ik.
Ook nu reageert hij niet en blijft met zijn hoofd staan wiegen als een autist met een ritmische bewegingsstoornis. Ik hef mijn hand en tik hem zachtjes op de schouder. Hij draait zich met een ruk om en kijkt me aan alsof hij de dood in de ogen blikt. Hij lijkt geschrokken te zijn. Even meen ik dat hij me gaat aanvliegen, want zijn blik is donker en onheilspellend. Maar een seconde later verdwijnt de duistere gloed uit zijn ogen en verschijnt een minzame lach op zijn gelaat.
“Didn’t you hear me?” vraag ik.
Hij bestudeert mijn lippen als een dove en maakt met een diepe frons duidelijk dat hij me niet begrijpt. Wanneer hij zijn kap afgooit en een minuscuul oortje uit zijn oorschelp prutst, klinkt een snerpend geluid op.
“Sorry,” zegt hij. “I was listening to my favorite music. Daft Punk. The best French group ever! What did you say?”
“Nothing.”
“O! Well, I’m glad to see you. How are you today?”
Ik bekijk hem argwanend. Ik vertrouw het niet dat hij me begroet alsof we nooit onenigheid hebben gehad. Het lijkt me onaannemelijk dat hij zomaar de spons veegt over een dispuut als het onze. Zijn ego is een stuk groter dan het mijne. Ik kan me niet inbeelden dat hij zich hetzelfde voornemen heeft gemaakt als ik.
Ik tracht mijn argwaan te bedwingen, maar wanneer hij ook nog eens kameraadschappelijk zijn arm over mijn schouders legt terwijl we aan boord gaan, wordt mijn wantrouwen nog aangescherpt. Bovendien is zijn lach iets te gul. Het klinkt me vals in de oren. Ik voel me als het jongetje uit Hans en Grietje dat met lekkers in het peperkoekenhuisje wordt gelokt om even later in een betraliede kooi te belanden. Ik ben op mijn hoede.
Tijdens het weekend vaart de Soren Larsen tot zes keer per dag uit. Telkens met een overvloed aan toeristen aan boord. We hebben het erg druk, waardoor het me geen moeite kost om afstand te houden van Xavier. Loop ik hem toch tegen het lijf, dan verschijnt telkens een brede lach op zijn gelaat, waarvan ik huiver omdat hij me herinnert aan de valse grijns van the Joker in de Batmanfilms.
Nadat we een laatste keer zijn aangemeerd, krijgen Xavier en ik als vanouds de weinig benijdenswaardige taak toebedeeld het dek te schrobben. Ik kwijt me van mijn taak als een plichtbewuste soldaat. Dikke druppels zweet, die onophoudelijk van mijn voorhoofd lekken, vermengen zich met het zwarte sop.
Tegen het eind van het karwei komt Xavier plots op me toegestapt. Zijn lach is breder dan ooit, maar in zijn ogen schuilt de blik van een roofdier. Hij vraagt me of ik ooit van de ‘World Bar’ heb gehoord. Ik graaf voor de vorm in mijn geheugen, maar de naam zegt me niets.
“It’s a fantastic bar!” zegt hij eufoor. “The best place in town to party all night.”
Ik begrijp waar hij naartoe wil en hul me in stilzwijgen. Het lijkt me verstandig de brand in de kiem te smoren door me van de domme te houden. Maar eens Xavier zijn gedachten op iets heeft gezet, is zijn voortvarendheid met geen middel te stoppen. Met een toon in zijn stem, die het midden houdt tussen vleierig en gebiedend, vraagt hij me hem te vergezellen naar de bewuste bar. Ik kijk hem lusteloos aan. Al was die bar het equivalent voor de hemel op aarde, dan nog liet ik me er met geen paarden naartoe slepen. Niet door hem.
“Please?” doet hij kinderlijk.
“Sorry, but I have other plans,” zeg ik.
“What plans? Fucking with that girl again?” vraagt hij met een metersbrede grijns op zijn gelaat. In gedachten zie ik hem een mes tussen zijn tanden geklemd houden.
Ik wil wat opwerpen, maar kom niet verder dan wat gestamel. Ik weet niet hoe ik hem moet afschepen zonder een nieuwe aanvaring te riskeren.
“What plans?” vraagt hij opnieuw.
Ik haal mijn schouders op. Het is de enige reactie die ik kan bedenken.
“You know… why don’t you invite her to come with us,” werpt hij op.
Ik voel mijn adem stokken. Dit is het moment waarvoor ik altijd al heb gevreesd. Onder geen beding kan ik toestaan dat Marianne en hij elkaar treffen. Marianne zou woedend zijn. En mijn gezichtsverlies desastreus! Ik dreig verstrikt te raken in het web van mijn eigen leugens.
“Well?” dringt hij aan.
“I don’t think that’s a good idea,” zeg ik.
“Why not? Why don’t you want me to meet her?”
Meteen na die woorden tekent zich opnieuw een boosaardige grijns af om zijn lippen. Met tot spleetjes gevormde ogen zegt hij: “Wait a minute. I know why you don’t want me to meet her! You’re afraid to lose her to me!”
Ik denk dat hij een grapje maakt, maar de eigendunk druipt uit zijn ogen. Hoe bestáát het dat iemand zo’n verwaandheid aan de dag legt?! Wat een schaamteloze eigenliefde!
Ik slaak een honend lachje. Niet met opzet. Het gebeurt onbewust. Ongecontroleerd, als een hik of een hoestje. Maar het heeft een effect op hem als een godslastering op de paus. De blik, die hij me toewerpt, is vernietigender dan een bad zoutzuur. Hij reageert woest en vraagt me of ik mezelf al eens in de spiegel heb bekeken, lelijkaard die ik ben met die ontsierende ader op mijn voorhoofd. Ik voel mijn blik verstarren. In een impuls gooi ik hem mijn zwabber tegen de schenen, keer hem mijn rug toe, en storm de loopbrug af alsof ik door een zwerm bijen op de hielen word gezeten.
Terwijl ik het grote plein over hol, voel ik zijn ogen op mijn achterhoofd branden. Als het kogels waren, zat ik zo meteen verpakt in een bodypack.
Marianne en ik komen op precies hetzelfde moment toe bij het appartement.
“Hi, sweety,” begroet ze me. Haar gezicht blinkt als een spiegel en haar oksels verspreiden een weinig aangename geur.
Ik krijg een kleddernatte zoen, waar ik - vanwege mijn ergernis - nu even geen zin in heb. Ik veeg haar speeksel van mijn lippen.
“Wat is er?” vraagt ze.
“Niks,” antwoord ik kort.
“Did you have a bad day?”
Ik haal onverschillig mijn schouders op, maar het gebaar spreekt boekdelen.
“Wil je erover praten?”
Ik schud beslist het hoofd.
“Poor boy. Misschien is het de hitte,” zegt ze. “Die kan een mens wel eens tot ergernis drijven. Ik denk dat je wat innerlijke verkoeling kunt gebruiken. Ik alleszins. Maar weet je wat nou het geval is? Ik ben domweg vergeten mijn voorraad drank aan te vullen. Ik heb geen druppel meer in huis. Misschien is het een uitgelezen gelegenheid om een stapje in de wereld te zetten. Het is zaterdagavond en we zitten al zo vaak op onze flat. We lijken wel een bejaard stel!”
Haar eigen stomme opmerking volstaat om haar die vreselijke lach te ontlokken die het voegsel van tussen de bakstenen doet korrelen en mijn tenen doet krullen.
“Wat denk je?” vraagt ze. “Ik weet een bar waar het heerlijk toeven is op zaterdagavond.”
“Toch niet de World Bar?” reageer ik nors.
Ze kijkt me verbaasd aan. Argwanend, lijkt het wel.
“Ken jij de World Bar?” vraagt ze.
“Nee. Maar sommige crewleden van het schip gaan op zaterdag daar wel eens wat drinken en ik voel geen enkele behoefte om hen vandaag nog een keer tegen het lijf te lopen,” zeg ik.
“O, ja. Dat begrijp ik,” knikt ze. “Nee, we gaan niet naar de World Bar. Daar is het overigens veel te druk. Ik wil ongestoord met je kunnen praten.”
Ik kijk haar onderzoekend aan. Ik vraag me af waarover ze met me wil praten. Het lijkt een ernstige aangelegenheid.
“Kom,” wenkt ze me. Ze zet zich in beweging.
“Hé, wacht! Kunnen we niet eerst even naar boven gaan?” roep ik haar na.
Ze keert zich naar me om. “Waarom?”
“Om een douche te nemen.”
“Ach, dat kan straks nog. Dat heeft nu geen enkele zin. Je zweet je binnen de twee minuten opnieuw te pletter.”
“Ja, maar ik stink.”
Ze buigt zich naar me toe en snuffelt aan mijn hemd.
“Je stinkt niet,” zegt ze stellig.
Ik hef mijn arm en ruik aan mijn oksel.
“Jawel, ik stink als de pest!” zeg ik.
Ze duwt haar neus in mijn armholte en neemt een diepe teug. Wanneer ze zich weer opricht, draaien haar ogen weg alsof ze net een lijntje coke heeft gesnoven.
“Mmmm… heerlijk!” doet ze. “Je hebt geen idee hoe opgewonden ik word van jouw zweetgeur!”
Ik sta haar perplex aan te kijken. Ik vind het walgelijk wat ze doet. Zweetgeur vind ik één der wansmakelijkste geuren op aarde. Niets om opgewonden van te raken. Maar Marianne denkt er duidelijk anders over. Ze kijkt me aan met een zwoele blik in haar ogen, neemt onverhoeds mijn hoofd tussen haar handen en wurmt haar tong in mijn mond. Het volgende ogenblik maalt ze haar tong zo driftig rond, dat het lijkt alsof ze mijn tanden op een hoopje wil keren. Ik onderga de aanval, tot ik achter mijn rug plots een uitzinnig gekrijs hoor opklinken, als van een chimpansee die onder de voetzool wordt gekieteld. Ik ruk me los en sla bleek uit wanneer ik zie dat Xavier zich enkele meters van ons vandaan staat te bescheuren. De klootzak is me gevolgd en beleeft nu het plezier van zijn leven.
Marianne kijkt de Fransman vernietigend aan en snauwt hem toe: “What’s your problem? Is there something funny about us?”.
“Something funny?!?” krijst de Fransman, hinnikend als een paard. “Boris told me his girlfriend was seventeen and very skinny. But look at you! You’re an old lady and a fat cow!”
Na die woorden, die raak treffen als gigantische hagelstenen, is het alsof Marianne’s borstomvang in de breedte verdubbelt.
“Bugger off, bastard,” snauwt ze.
Met haar borsten als een stootblok voor zich uit, stoomt ze op Xavier toe, die meteen het hazenpad kiest. Lijfsbehoud voor alles.
Marianne kijkt de onverlaat na met haar handen in haar zij, maar zodra hij de hoek om is, keert ze zich naar mij en kijkt me vernietigend aan. Als een soldaat, met zwiepende armen en hakkende hielen, komt ze op me toegestapt.
“Boris? Who was this bloke?” vraagt ze, terwijl ze pal voor me komt staan.
Haar blik dringt zo diep in mij door dat mijn hersenen vuur lijken te vatten. Ik durf haast niet te ademen.
“Boris?” dringt ze aan.
“Dat… dat was Xavier,” beken ik mompelend.
Bij het horen van die naam, gooit Marianne haar hoofd in haar nek en slaakt een kreet van woede.
“You… you…” Ze zoekt naar woorden die me zouden treffen als messen, maar vindt er geen. Ik sla beschaamd mijn blik neer.
“Okay! If that’s the way you want it…” zegt ze.
Ze keert zich woedend van me af en loopt de straat uit. Ik weet niet wat te doen en ga in paniek achter haar aan.
“Marianne! Wacht!” roep ik.
Ze luistert niet en blijft als een stoomtrein voortrazen. Aangedreven door een flinke dosis adrenaline houdt ze er ontzagwekkende snelheid op na. Ik slaag er niet in haar bij te benen.
Wanneer we even later een park betreden, laat Marianne zich onverwacht op een bank ploffen. De adrenaline, die als brandstof diende, is opgebruikt. Ze slaakt zo’n diepe zucht dat ze lijkt leeg te lopen als een ballon. Ik loop behoedzaam op haar toe en neem aarzelend plaats op het uiterste einde van de bank, op een veilige afstand van haar. Zonder een woord te wisselen, zitten we de volgende minuten elk voor ons uit te staren, als twee volslagen vreemden die toevallig dezelfde bank hebben uitgekozen om op adem te komen.
Na wat een eeuwigheid lijkt, draait ze haar hoofd plots in mijn richting en kijkt me langdurig aan. Hoewel ik haar blik op de flank van mijn hoofd voel branden, blijf ik star voor me uit kijken, wat haar een diepe zucht ontlokt waarmee ze haar toenemende ergernis kenbaar wil maken.
“Doe nou niet alsof je ’t niet merkt,” zegt ze bijtend.
Ik draai mijn hoofd en kijk haar aan.
“Wat?” tracht ik verbaasdheid voor te wenden.
“Dat ik al een halfuur naar je zit te kijken,” sneert ze.
Ik speel de vermoorde onschuld, maar het is te doorzichtig. Nog even blijft de spanning aanhouden, maar dan werpt ze me de vraag voor de voeten waarvoor ik bevreesd was als een peuter voor een grommende hond. Ze vraagt waarom ik met Xavier ben blijven optrekken ondanks haar uitdrukkelijke vraag dat niét te doen. Ik voer aan dat hij mijn enige vriend is in Australië, dat ik niet te kiezen heb. Mijn eerlijke antwoord lijkt haar wat te bedaren.
“Kijk eens, het kan best zijn dat je behoefte hebt aan een goede vriend,” zegt ze op mildere toon, “maar dat neemt niet weg dat jij geen partij bent voor zulke etterbakken. Jij hoort uit de buurt te blijven van dat soort kloothommels! Wanneer ga je dat nou eens van me aannemen?”
Ik heb geen verweer en staar zwijgzaam naar mijn tenen.
“Heb je overigens gehoord hoe die eikel me durfde te noemen?” vraagt ze. “Nou?”
“Een vette koe,” antwoord ik naar waarheid.
Ze kijkt me vernietigend aan. Ze had niet op een eerlijk antwoord gespeculeerd en lijkt boos te gaan worden. Maar dan dringt het idiote karakter van de hele scène plots tot haar door en ontsnapt uit haar mond een ingehouden gesis dat even later uitgroeit tot een klaterende lach.
“Weet je, Boris, eigenlijk ben jij een vermakelijke kerel!” hikt ze. “Godsamme! Hoe oud had je overigens gezegd dat ik was?”
“Zeventien,” fluister ik.
“Nou, dat is flatteus. En hoe zag ik er precies uit in jouw fantasie?”
“Tenger met rood haar en sproetjes…”
Haar lach rijt andermaal het bladerdek boven ons hoofd aan flarden.
“Hoe kom je daar nou bij?” giert ze het uit.
“Ik weet niet. Het kwam ineens in me op toen hij naar je vroeg. Ik had ergens een meisje gezien dat aan die beschrijving voldeed…”
“En dan mat je mij je natte droom maar aan.”
“Sorry,” zeg ik.
“Ach… kan mij wat schelen,” doet ze schouderophalend. “Ik weet hoe jullie adolescenten in elkaar zitten. Jullie pochen er wat op los. Indruk maken… het typische haantjesgedrag. Prestige staat voorop. Dat maakt mijn zaak toch niet. Ik weet best dat ik een kilootje teveel heb, maar wat telt, is dat jij daar geen probleem van maakt!”
Ze droogt haar tranen met haar zakdoek en snuit haar neus.
“Kom! Kom nou wat dichter tegen me aanzitten,” zegt ze. “Straks val je nog van de bank!”
Ik schuif naar haar op, waarna ze haar bezwete hoofd meteen op mijn schouder legt.
“Weet je, Boris, ik vind het erg lief van je dat je me neemt zoals ik ben,” zegt ze. “Weet je wat ik denk? Ik denk dat jij oprecht van me houdt. Is dat zo? Hou jij van me?”
Ze overvalt me met die vraag. Ik heb geen idee hoe ‘houden van’ precies aanvoelt, want ik heb nooit eerder van iemand gehouden. Maar als ‘houden van’ hetzelfde is als ‘gevoelens hebben voor iemand’, dan denk ik wel dat ik in zekere zin van haar houd.
“Ik denk het wel,” zeg ik aarzelend.
Ze richt haar hoofd op en kijkt me aan.
“Zou je met me willen trouwen dan?” vraagt ze.
Hoewel de omgevingstemperatuur nog makkelijk 35 graden bedraagt, voel ik me koud worden tot in het diepst van mijn lichaam. Ze kijkt me met haar priemende ogen aan, met die blik waarmee ze in staat moet zijn mensen te hypnotiseren.
“Wat? Waarom niet?” vraagt ze. “Wat heb je in België nog te zoeken? Je broers en zussen hebben geen greintje interesse in je. Je ouders lopen je in de weg. Vrienden heb je er niet. Ik vraag me af of je nog een reden kunt bedenken om terug naar België te gaan.”
“Ik…”
“Wat? Vind je me te oud misschien?” valt ze me in de rede. “Nou, dat is fraai! Om lekker van bil te gaan, vind je me niet te oud, maar als het er op aankomt je te binden, zing je plots een ander lied!”
Ik voel me verstijven tot in mijn tenen. Hoe moet ik me uit deze benarde situatie redden? Maar dan verschijnt plots een relativerend glimlachje om haar mond.
“Hé, sufferd,” zegt ze. “Ik ben je maar een beetje aan het jennen, hoor. Ik begrijp best dat een jonge kerel als jij zich niet wil binden aan een oude doos als ik. Maar je moet het breder zien. De beweegredenen voor een huwelijk zijn divers. Met de verblijfsvergunning die je nu hebt, kun je niet langer dan een paar maanden in dit prachtige land blijven. Maar door met me te trouwen, zou je jezelf legaliseren. Je kunt zo de dubbele nationaliteit verwerven en gaan en komen wanneer je wilt. Een uitgelezen kans toch? En wees niet bang. Ik maak me echt geen illusies. Ik weet dat je vroeg of laat nood zult hebben aan ‘een groen blaadje’. En ik zeg niet dat ik dat niet jammer zal vinden - ik vind jou immers oprecht een leuke knul - maar zolang dat niet het geval is, kunnen we lekker genieten van elkaar … for the time being.”
Hoewel het allemaal meteen een stuk aannemelijker klinkt, blijf ik beven als een riet.
“Ach, arme jongen,” zegt ze. “Ik weet best dat ik je hiermee overval, hoor, maar je hoeft ook niet meteen te beslissen. Laat het rustig bezinken. Je weet nu dat ik bereid ben om jou deze vriendendienst te bewijzen, verder doe je ermee wat je wilt. En nou heb ik hoogdringend nood aan alcohol. Ik verga van de dorst. Weet je, daarginds is een winkel!”
Ze wijst. Ik volg haar vinger met mijn blik. Doorheen de bomen ontwaar ik een etalage.
“Ik stel voor dat één van ons wat bier gaat inslaan, terwijl ik hier op de bank blijf zitten,” zegt ze.
Ik kijk haar verward aan. Ze schiet in de lach.
“Lag het er wat te duidelijk op?” vraagt ze. “Nou, je mag wel eens iets voor me terugdoen, niet? Ik heb al zoveel kastanjes voor je uit het vuur gehaald.”
Daar heeft ze een punt. Met slepende voeten begeef ik me op pad.
De buurtwinkel houdt het midden tussen een kruidenierszaak, een dagbladhandel, een toeristenshop en een vuilnisbelt. Overal ligt of staat wat. Ik dien goed op te letten waar ik mijn voeten zet om mijn nek niet te breken. Het lijkt wel of er een bom is ontploft in de zaak.
Ik loop doorheen de rekken en tref in de verste hoek, vlak naast het grote uitstalraam, een manshoge koelkast aan. Ik open de glazen deur, waarna een deel van de etalage meteen beslaat. Ik buig me voorover en neem twee blikken pils uit de kast, die ik tussen mijn voorarm en mijn borst klem. Net wanneer ik de deur van de koelkast weer wil sluiten, wordt mijn aandacht getrokken door een opvallende schim die voorbij het raam schrijdt. Ik wrijf met mijn vlakke hand de aanslag van de ruit en laat de blikken bier haast uit hun omklemming glippen wanneer ik Jan Byttebier herken. Ik druk de flank van mijn hoofd tegen het uitstalraam aan en zie hem de straat oversteken. Hij lijkt recht op Marianne af te stevenen. Wanneer hij op haar hoogte is, houdt hij halt en spreekt haar aan. Marianne reageert geagiteerd en maakt een hoop armgebaren. Ze lijkt niet opgezet te zijn met zijn aanwezigheid. Ze kijkt enkele keren schuw om zich heen. Zelf blijf ik als versteend staan toekijken tot Jan zich in beweging zet en verder gaat.
Wanneer ik even later de winkel verlaat, zit Marianne weer moederziel alleen op de bank en lijkt het alsof er niets is gebeurd. Ik loop met afgemeten passen op haar toe en houd haar een biertje voor.
“Thanks,” zegt ze.
Ze wil het pilsje van me overnemen, maar ik laat het niet los. Ze kijkt me verbaasd aan en bemerkt mijn wantrouwige blik.
“Wat is er?” vraagt ze
“Wie was dat?” zeg ik.
“Wie?” Ze doet haar best om verbaasd te ogen.
“Die man.”
“Welke man?”
“Die hier net bij jou stond.”
Er tekent zich een diepe frons af op haar voorhoofd. “Wat heb je het over?” zegt ze. “Er heeft helemaal geen man bij me gestaan.”
“Lieg niet. Ik heb hem zelf gezien. Hij stond hier!”
Ik wijs de plek aan, vlak naast me. Ze kijkt me aan met een klaar zittend lachje.
“Zit je me nou voor de gek te houden?” vraagt ze.
Ik voel mijn bloed beginnen te kolken. Ik kan niet begrijpen hoe ze zo staalhard kan zitten liegen en er dan nog lacherig over wil doen. Trouwens, de waarheid moet nu maar eens aan het licht komen. Als zij en Jan elkaar kennen, waarom mag ik dat dan niet weten? Wat hebben ze te verbergen?
“Het was Jan, hé?” zeg ik.
“Welke Jan? Toch niet die… Boris, asjeblieft… begin nou niet weer over die man! Ik kén hem niet. Hoe vaak moet ik je dat nog zeggen?!”
Haar halsstarrigheid doet mijn stoppen doorslaan.
“Godverdomme! Als je me nu niet onmiddellijk de waarheid vertelt, ga ik weg en kom nooit meer terug,” schreeuw ik.
Mijn stem slaat door als deze van een twaalfjarige jongen die de baard in de keel begint te krijgen.
Marianne kijkt me overdonderd aan. Even lijkt ze niet te weten hoe te reageren, maar uiteindelijk slaakt ze een honende lach.
“Stel je toch niet zo aan!” zegt ze.
“Ik stel me niet aan! Ik wil de waarheid horen, nu!” schreeuw ik.
“Maar er stond niemand bij me.”
“De waarheid, Marianne!”
“Boris…”
“De waarheid!”
Ik schreeuw mijn stem schor. Ze heeft er nu duidelijk genoeg van. Als in slow motion komt ze overeind en komt vlak voor me staan, met haar neus haast tegen de mijne. Ze klemt haar hand om mijn arm. Haar vingers persen zich in mijn vel.
“Wil jij de waarheid horen, Boris?” gooit ze me in het gezicht? “Wel ik zal het je zeggen. Weet je wat de waarheid is? Dat jij niet goed bij je hoofd bent! Jij ziet dingen die er niet zijn en daar maak ik me ernstig zorgen over. Misschien moet je maar eens een psychiater raadplegen!”
Haar woorden kerven in mijn ziel als scheermessen. In een impuls diep ik een kwak spuug op uit mijn keel en mik deze recht in haar gezicht. In een reactie geeft ze me zo’n gemene klap op mijn wang dat ik mijn hersenen voel schudden. Een secondelang sta ik haar perplex aan te kijken. Dan keil ik mijn biertje naast haar in de struiken, draai me om en loop met grote passen van haar weg.