Ik zit in mijn stoel gekneld als een astronaut in zijn capsule en weet geen blijf met mijn knieën. De beenruimte tussen de rijen in de concertzaal is nauwelijks groter dan in een vliegtuig. Het verschil is dat ik in een vliegtuig kan opstaan en rondlopen wanneer ik wil. Hier zit ik voor een paar uur vastgekluisterd aan mijn stoel als een psychiatrisch patiënt aan zijn bed.
Op het podium staat een onoverzichtelijke troep brulapen het uit te schreeuwen alsof ze met de huid van hun scrotum tussen hun rits gekneld zitten, allemaal in verschillende toonaarden. Ik word door het vocale geweld haast uit mijn zitje geblazen. Marianne heeft er blijkbaar geen last van. Zij houdt de hele tijd haar ogen gesloten, alsof ze in een diepe slaap is gedompeld. Het zachtjes wiegen van haar hoofd op de tonen van de muziek verraadt echter dat ze intens luistert.
Nadat de groep schreeuwlelijkerds tien minuten lang de longen uit zijn lijf heeft gemekkerd, volgt er een korte pauze om iedereen - in het bijzonder het publiek - op adem te laten komen. Ik slaak onhoorbaar voor Marianne een zucht van verlichting en verplaats mijn knieën. Ongewild raak ik deze van Marianne, die haar ogen opent alsof ze uit een diepe slaap ontwaakt. Ze glimlacht, alsof haar een taart is voorgezet waar ze dol op is.
Een paar tellen later zet een ingetogen harp, aangespoord door enkele rake accenten van het voltallige orkest, de intro voor een volgende aria in. Ik kijk om me heen en zie dat het auditorium op slag weer collectief in trance verkeert. Geen mens die nog een spier beweegt. Ik werp een zijdelingse blik op Marianne en merk dat ze haar ogen alweer heeft gesloten. Ik volg haar voorbeeld, meer uit verveling dan om te genieten van de ingetogen harpsolo. Meteen kan ik ondervinden dat het uitschakelen van het visuele aspect een gunstig effect heeft op het gehoor. Het lijkt alsof de muziek plots een stuk helderder klinkt. Het scheelt geen haar of ik raak in vervoering. Maar dan wordt de partituur van Donizetti plots brutaal verstoord door de tonen van het irritantste liedje aller tijden: de vogeltjesdans! Ik open mijn ogen en kijk om me heen. Iemand is vast vergeten zijn mobieltje uit te zetten. Ik kijk van links naar rechts en weer terug en zie iedereen hetzelfde doen. Net wanneer ik het hoofd schud om zoveel domheid, incasseer ik een nijdige elleboogstoot van Marianne.
“Auw,” doe ik. Ik kijk haar verbolgen aan.
“Is dat jouw telefoon?” sist ze.
Ik schud vastberaden het hoofd. Hoe zou het mijn telefoon kunnen zijn? Die is kapot! Maar op datzelfde moment word ik een zacht getril in mijn broekzak gewaar. Ik voel een paniekaanval opkomen en haal mijn mobieltje tevoorschijn, wat tot gevolg heeft dat de vogeltjesdans op slag een stuk luider klinkt. Met bevende handen zoek ik naar de uitknop, die door de paniek even onvindbaar blijkt.
“That 's kinda awkward,” fluistert Marianne me toe nadat het me eindelijk is gelukt het toestel het zwijgen op te leggen.
Ik kijk haar schaapachtig aan. “Sorry,” stamel ik. “Ik dacht dat mijn telefoon kapot was.”
“Shht!” doet iemand achter ons.
Ik kijk voorzichtig om en zie in het lichtschijnsel, dat van het podium de zaal in straalt, dat tientallen misprijzende blikken op me zijn gericht. Ik zak onderuit in mijn stoel en durf me de rest van het eerste bedrijf niet meer te bewegen.
Tijdens de eerste pauze, terwijl Marianne alvast een glas gaat nuttigen in de foyer, haast ik me naar het toilet. Niet dat ik dringend moet, maar ik ben razend benieuwd wie me heeft trachten te bellen. Ik wil ook weten of en hoe mijn telefoon plots weer tot leven is gekomen.
In het wc-hokje druk ik meteen de aan-toets in, maar er gebeurt niets. Het display blijft zwart als de nacht! Geen teken van leven. Ik haal het afdekplaatje van het toestel, maak de batterij los en blaas op de contactpunten. Het is als zalf smeren op een geamputeerd ledemaat en hopen dat het weer aangroeit, maar je weet nooit.
Nadat ik ook het toestel heb uitgeblazen, wil ik de batterij terugplaatsen, maar laat ze uit mijn handen glippen. De plons waarmee ze in het water valt, klinkt alsof een kikker in een vijver springt. Ik kijk verbijsterd toe hoe de batterij als een paling in de zwanenhals van de wc-pot verdwijnt.
Ik gooi me op mijn knieën en steek mijn hand in het water tot halverwege mijn pols. Ik tast in de zwanenhals, maar het enige wat ik voel is een slijmerige wand. Van de batterij geen spoor. Ik richt me weer op. Er kleeft een bruine smurrie aan mijn vingers die stinkt als een abattoir. Ik kan ternauwernood een gulp braaksel binnenhouden en haast me het hokje uit. De man naast wie ik mijn handen ga staan wassen, kijkt me met afgrijzen aan.
Voor ik de foyer binnenga, ruik ik voor de zekerheid nog even aan mijn vingers. Doorheen de zeepgeur meen ik nog de reuk van stront waar te nemen. Ik hoop dat Marianne het niet ruikt.
“Ben je daar eindelijk?” zucht ze. “Waar bleef je nou? Ik heb al een glas bubbels op.”
“Het was aanschuiven,” zeg ik.
“Jij ook een glas bubbels?”
Ik ben niet gewend aan het drinken van mousserende wijn, maar sla het aanbod niet af. Ik zou wel gek zijn. Mijn gebrek aan geldelijke middelen rechtvaardigt een zekere inhaligheid.
“En?” vraagt ze. “Bevalt de opera je een beetje?”
Ik knik voorzichtig. Ik durf niet anders. Tenslotte heeft zij me het toegangskaartje cadeau gedaan. Het zou haar tegen het hoofd kunnen stoten indien ik onomwonden zei dat ik het klote vind en het liefst de klok een uur of drie verder zou draaien.
“Wel stom van je telefoon,” zegt ze.
“Sorry, ik dacht echt dat hij kapot was,” antwoord ik verontschuldigend. “Hij had al uren geen kik meer gegeven.
“Mm,” doet ze bedenkelijk. “Anyway, staat ie nu af?”
“Hij zal niet meer rinkelen,” zeg ik beslist.
Ik zit de volgende twee bedrijven zonder morren uit, hoewel de tijd lijkt stil te staan. Wanneer het drama tussen Lucia en haar geliefde eindelijk zijn beslag heeft gekregen, verlaat ik opgelucht de zaal. Om me te bedanken dat ik haar gezelschap heb gehouden, biedt Marianne me nog een laatste glas aan. Ik sla haar genereuze aanbod ook deze keer niet af.
We nemen plaats aan de bar. Ze bestelt twee glazen bubbels, zonder me te vragen of ik dat goed vind. Het ene glas worden er twee. En drie. En vier. Australiërs blijken niet alleen vriendelijk en behulpzaam te zijn, maar ook bijzonder vrijgevig. Nadeel is wel dat mijn lege maag de opname van de alcohol in mijn bloed sterk beïnvloedt. Ik verlies mijn klare kijk en voel me loom worden. Op Marianne heeft de alcohol een heel andere uitwerking. Zij wordt met de minuut uitbundiger, om niet te zeggen extatisch. Om de haverklap schiet ze in een hinnikende lach en legt dan telkens haar hand op mijn dij, dicht bij mijn kruis. Ze kijkt me daarbij iedere keer aan als een kind dat voor de etalage van een chocolatier staat te watertanden.
Het is een eind na middernacht wanneer de barman demonstratief met zijn vaatdoek rond onze glazen begint te walsen. Marianne begrijpt de stille wenk en rekent af. Ik hoef geen cent te betalen.
“Kom,” zegt ze, terwijl ze de riem van haar handtas over haar schouder hangt. “Tijd om naar huis te gaan.”
Ik sta op en volg haar. Ik voel me licht in mijn hoofd en zwijmel. Een rechte lijn is plots een wankel begrip. Haar uitbundigheid niet meegerekend, is het Marianne nauwelijks aan te zien dat ze een liter bubbels achter de huig heeft. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ze een geoefende drinker is.
“Wacht je buiten op me?” vraagt ze in de grote inkomhal. “Ik moet nog even naar het toilet. Ik houd het niet tot thuis.”
Ik loop verder, maar ze roept me na: “Boris!”
Ik keer me om.
“Don’t run out on me,” zegt ze. Ze legt een grote nadruk op haar woorden.
Buiten wacht me een verrassing van formaat. Hoewel het putje nacht is, is de hemel boven Sydney allesbehalve duister. Het uitspansel kleurt onheilspellend oranjerood. Soms neemt de intensiteit van de dreigende gloed toe, dan weer af. Het lijkt wel alsof de Apocalyps zich aan het voltrekken is. Minutenlang sta ik het bevreemdende schouwspel gade te slaan, tot Marianne zich bij me voegt.
“Indrukwekkend, hé?” zegt ze.
Ze vertelt me dat de gloed een gevolg is van bosbranden die al enkele dagen woeden in de Blue Mountains. Overdag merk je er - afgezien van een vleugje brandlucht - niets van, maar ’s nachts kleurt de hemel oranjerood tot kilometers in het rond. Ik kan mijn ogen niet van het betoverende spektakel afhouden. Ook niet terwijl we de trappen afdalen en het grote plein oversteken. Ik merk zelfs niet op dat Marianne haar arm in de mijne haakt, waardoor we als een verliefd stel tegen elkaar geplakt lopen.
Pas wanneer we halt houden voor de deur van een appartementsgebouw kom ik weer tot mezelf. Ik kijk om me heen alsof me net een blinddoek is afgedaan.
“Waar zijn we?” vraag ik.
“Bij mijn flat,” zegt ze met een vreemde glimlach op haar gelaat.
Ik kijk in beide richtingen de straat uit.
“Ik moet naar het hostel,” werp ik op.
“Van wie moet dat?” vraagt ze.
Ik bekijk haar verwonderd. “Waar moet ik anders slapen?”
“Je kunt bij mij overnachten,” zegt ze. “Zo’n hostel is het toppunt van ongezelligheid, joh! Je ligt daar met tien of wat in één zaal. Het stinkt er naar zweetvoeten en darmgassen. En ik heb plaats zat. Ik beschik over een hele ruime en comfortabele bank, moet je weten.”
“Maar ik heb al betaald,” werp ik op.
“Dat is jammer,” zegt ze. “Maar of je nou hier slaapt of daar maakt niks uit, dat geld zie je niet meer terug. Het verschil is wel dat je er hier een lekker ontbijt bovenop krijg!
De gedachte aan een ontbijt doet me bijna overstag gaan, maar ik denk aan mijn spullen die ik heb achtergelaten in het hostel. Dat zeg ik haar ook.
“Wat heb je nodig?” vraagt ze. “Ik kan je alles geven wat je wilt: een tandenborstel, zeep, een handdoek… alles wat je nodig hebt behalve een pyjama, maar ik denk niet dat je die zult nodig hebben.”
Ik bekijk haar met wat wellicht een domme blik is.
“Slaap jij in de zomer misschien in een flanelletje?!” vraagt ze. Haar lach galmt door de nachtelijke straat als een echo door de Alpen. Het klinkt als het gehinnik van een hyena.
Als ze merkt dat ik twijfel, wordt ze weer ernstig.
“Ach, kom nou,” doet ze, “je hoeft nu toch niet dat hele eind te lopen omdat je spullen daar liggen. We gaan er morgen wel om.”
Ik laat me overtuigen.
In de lift staan we dicht op elkaar geplakt. Marianne kijkt me de hele tijd diep in mijn ogen. Om haar mond speelt een lachje. Ik weet niet hoe ik me moet gedragen. Ik word ongemakkelijk als iemand me lang en doordringend aankijkt.
Bovengekomen maakt ze de deur van haar flat open en laat me voorgaan. Ik sta er van versteld hoe krap het er is. Wat zei ze? Plaats zat? De meubels in de woonkamer staan op elkaar gepakt als in een depot. Een groot deel van de ruimte wordt ingenomen door een gigantische hoekbank in blauw leder, een meubel waarop makkelijk een voltallig voetbalelftal kan plaatsnemen inclusief wisselspelers. Als ze hierop zinspeelde toen ze beweerde plaats zat te hebben, kan ik haar geen ongelijk geven. Maar verder is er erg weinig bewegingsruimte.
Alsof ik een geïnteresseerde koper ben, toont ze me de rest van de flat. Om te beginnen het keukentje, dat zo klein is dat je er nauwelijks met z’n tweeën in kunt. Langs de ene muur bevindt zich een grote kast, die nagenoeg de hele wand beslaat. De tegenoverliggende wand wordt geheel in beslag genomen door een aanrecht, een koelkast, een gasstel met oven en een spoelbak. In de korte wand tegenover de deur, bevindt zich een klein raam.
De volgende kamer die ze me toont, is de slaapkamer. Ook die is krap bemeten. Tussen het ruime tweepersoonsbed en de gigantische kleerkast met schuifdeuren is zo weinig ruimte dat je er haast zijdelings doorheen moet waden. Tussen het bed en het raam aan de andere zijde is dan weer net genoeg plaats voor een stoel.
Ook in de badkamer heeft de architect een krachttoer uitgehaald om alle voorzieningen in een ruimte van een paar vierkante meter te wurmen. De douchecabine is nagenoeg bovenop de wc-pot gebouwd om plaats te bieden aan een wasbak en een smalle, hoge kast. In tegenstelling tot in de keuken is er in de badkamer geen raam. Er bevindt zich enkel een afzuiggat in het plafond.
Nadat we onze verkenningstocht door de flat hebben afgerond, laat Marianne me op de bank plaats nemen. Zelf duikt ze het keukentje in, waar ze reeds na een paar tellen weer uitkomt.
“Shall we crack another bottle?” vraagt ze, terwijl ik op en neer wippend de vering van de bank uittest. Ze houdt een fles bubbels zo stevig bij de hals dat ze een aanklacht voor wurging riskeert.
Als ik eerlijk ben, hoeft het voor mij niet meer. De lange reis en de lege maag hebben me uitgeput. Ik zou liever slapen, maar durf het niet te opperen. Het is tenslotte haar flat. Ik kan haar bezwaarlijk de woonkamer uitjagen. Ik knik dus vaag, in de hoop dat mijn lichaamstaal duidelijk genoeg zal zijn, maar dat doet ze niet. Een paar seconden later weerklinkt de droge plop van de kurk die uit zijn beklemming wordt bevrijd. Ik kijk gelaten toe hoe ze twee weinig bescheiden roemers tot aan de rand vult.
“Cheers,” zegt ze.
Ze tikt haar glas tegen het mijne aan en drinkt alsof ze in geen dagen een druppel heeft gehad.
Nadat ze haar glas op de salontafel heeft gezet, komt ze vertrouwelijk tegen me aanleunen. Ik word een beetje opzij gedrukt, maar tracht weerstand te bieden. Om me een houding te geven, kijk ik wat om me heen. Aan de muur, boven de commode, hangt een grote poster waarop een wuivende dame staat afgebeeld, die een paar herenschoenen in de hand houdt. ‘The seven year itch’ staat er in grote letters op te lezen.
“Mooi, hé?” zegt Marianne, die mijn blik heeft gevolgd. “Het is een oude bioskoopposter die nog aan mijn vader heeft toebehoord. Hij was dol op Marilyn Monroe.” Ze draait zich naar me toe. “Vind jij ook dat ik op haar lijk? Dat wordt me wel eens gezegd.”
Ik kijk vergelijkend van haar naar de dame op de poster en weer terug, maar zie weinig punten van overeenkomst. Tenzij het blonde haar.
“Misschien een beetje,” zeg ik voorzichtig.
“Nou… wellicht doelen ze op mijn rondingen,” besluit ze. “Marilyn was ook niet bepaald een spijker.”
Ze neemt haar glas en drinkt gulzig.
“Boris, zeg me nou eens. Hoe oud ben je nou eigenlijk?” vraagt ze plots.
“Twintig,” zeg ik.
“Twintig…” Ze lijkt het woord te proeven als een slok wijn.
“En jij? Hoe oud ben jij?” vraag ik.
Ze bekijkt me verontwaardigd. “Hebben je ouders jou nooit geleerd dat het onfatsoenlijk is om een vrouw naar haar leeftijd te vragen?”
Ik voel me betrapt, maar ze lacht mijn onrust weg.
“Geintje!” zegt ze. Maar haar leeftijd kom ik niet te weten.
“Nou… zal ik wat muziek opzetten? Heb je een voorkeur? Ik kon wel zien dat opera niet helemaal je ding was. Ik moet eerlijk zeggen dat mijn platencollectie niet helemaal up to date is. Maar wel gevarieerd.”
Ze staat op en hurkt neer voor een kastje dat puilt van de elpees. Haar jurk scheurt haast van haar kont.
“These were dad’s records,” zegt ze. “Ik heb ze nooit van de hand kunnen doen. Sommige ervan leg ik nog vaak op.” Ze schuift een plaat uit de rij. “Ken je deze?”
Ze toont me een hoes waarop drie kleurenfoto’s staan afgebeeld. Op de foto linksboven kijken een man en een vrouw elkaar verliefd in de ogen. Klaar om te zoenen, lijkt het me. Linksonder prijkt dezelfde jongedame met een baby in haar armen. Daar oogt ze dolgelukkig. Op de grootste foto, die de gehele rechterzijde van de hoes beslaat, staan ze alle drie: de man achteraan, de vrouw met haar hoofd leunend tegen zijn borst, vooraan het kind als kleuter. Hun gezichten staan bedrukt, alsof ze net slecht nieuw hebben vernomen. Bovenaan staat, tegen een zwarte achtergrond, in rode en witte letters: ‘Original Television Soundtrack from Sunshine’.
“Ken ik niet,” zeg ik.
“Het is de soundtrack van een film over een jonge vrouw die in de bossen woont with her better half and ankle biter,” zegt ze.
“Hm?” doe ik.
“Sorry. Ik bedoel: met haar echtgenoot en kind,” verduidelijkt ze. “Als ze te horen krijgt dat ze terminal cancer heeft, zet ze een gesproken dagboek op tape. Erg aangrijpend. En echt gebeurd! Vind je het oké als ik deze opleg?”
Ik opper geen bezwaar. Alles liever dan opera.
Even later vult een breekbare mannenstem de ruimte: “Almost heaven, West Verginia, Blue Ridge mountains, Shenandoah river…”
Marianne ontsteekt intussen enkele waxinelichtjes en dimt de spots die in het plafond zijn ingewerkt. Daarna komt ze weer dicht tegen me aanleunen. Er heerst opeens een wat broeierige sfeer op de flat. Samen luisteren we ingetogen naar de muziek die wordt afgewisseld met gesproken dagboekfragmenten van de vrouw. Marianne lijkt niet meer te ademen. Pas wanneer de naald zich automatisch van de plaat heft, komt ze weer tot leven. Ze richt zich op om de elpee om te draaien. Op dat moment merk ik dat haar wangen nat zijn van het wenen.
“Sorry,” zegt ze, “maar iedere keer als ik dit hoor, krijg ik het kwaad. I just can’t help it. Ik moet telkens aan dad denken.”
“Is hij ook aan kanker gestorven?” vraag ik voorzichtig.
“What? No. Mum en dad zijn gestorven in een auto-ongeluk. It happened when I was about your age. Je kunt je niet voorstellen hoe het is om je beide ouders tegelijk te verliezen. Het ene ogenblik behoor je tot een gelukkig gezinnetje. Het volgende ogenblik blijf je helemaal alleen achter.”
Ze staart droevig voor zich uit. Ik voel de behoefte om haar te troosten, maar weet niet hoe. Ik heb geen ervaring met emoties.
“Heb jij je ouders nog?” draait ze zich plots naar me toe.
Ik knik.
“Lucky you,” zegt ze. “Koester ze zolang je kan. Je weet pas wat je aan ze had als ze d’r niet meer zijn.”
Nadat ze de elpee heeft omgedraaid, komt ze weer tegen me aan liggen. De muziek, het gedempte licht en de hele sfeer zorgen ervoor dat ik stilaan in een soort van trance geraak. Slapen is het niet, waken evenmin. Het is iets tussenin, maar het voelt zalig.
Nadat de laatste noot van de plaat heeft geklonken, lijkt het alsof ik uit een heerlijke droom ontwaak. Marianne staat op.
“Vind je het oké als ik nog een elpee opzet?” vraagt ze.
Ik werp een blik op de klok. De nacht leunt al tegen de ochtend aan, maar ik durf niet te weigeren. Even later stijgt uit de boxen een langzaam aanzwellend gitaargetokkel op, waarover zich een diepe mannenstem uitstrooit. Ik begrijp weinig van de ellenlange tekst, maar het steeds terugkerende refrein luidt eenvoudig: “So long, Marianne, it’s time that we began to laugh and cry and cry and laugh about it all again”.
“Nee, het is geen toeval,” glimlacht Marianne wanneer ik haar aankijk. “Dad named me after this song. Toen ik ter wereld kwam, was deze plaat net uit. Hij was gek op Leonard Cohen.”
Tijdens het tweede nummer gaat Marianne even plassen. Van haar afwezigheid maak ik gebruik om een blik op de hoes te werpen. Jaar van verschijnen: 1967! Dat betekent dat ze al eind de veertig is! Als ik het dan niet vragen mag...
Wanneer Marianne de woonkamer weer binnenkomt, blijkt ze haar nauw aansluitende jurk te hebben geruild voor een loszittende nachtjapon waarin haar borsten wiegen als hespen in een koelwagen. Ze komt meteen weer koesterend tegen me aan liggen en legt haar hand op mijn buik. Ze frunnikt aan een knoop van mijn hemd alsof ze wil nagaan of deze nog wel vastzit.
“Boris… ben je echt van plan om op de bank te slapen?” vraagt ze fluisterend. “Ik beschik over een ruim bed, weet je.” Ze draait aan mijn knoop alsof ze me op een ander kanaal wil afstemmen en kijkt me diep in mijn ogen. “Heb je zin in een avontuurtje?” vraagt ze.
Mijn adamsappel wipt op en neer en maakt daarbij een vreemd geluid.
“Kom nou,” doet ze. “Je gaat me toch niet vertellen dat je naar Australië bent gekomen om kangoeroes te kijken.”
Ik voel me rood kleuren tot in mijn nek. Terwijl ze ongehinderd in mijn ogen blijft staren, legt ze haar hand op mijn kruis en knijpt er enkele keren in. Ik voel dat mijn onderbroek begint te spannen. Ze kijkt hunkerend naar de groeiende bobbel.
“Ik kan wel merken dat je zin hebt,” zegt ze ondeugend.
Voor ik er erg in heb, duwt ze haar tong diep in mijn mond en draait ze om de mijne heen. Ik weet nauwelijks wat er gebeurt, maar vind het razend opwindend. Wanneer ze zich een volle minuut later weer opricht, hap ik naar zuurstof als een zwemmer in ademnood. Ze staat op van de bank en steekt een reikende hand naar me uit. “Kom!” doet ze.
Ik voel mijn lichaam opgetild worden. Als een weerloos wezen volg ik haar naar de slaapkamer.
Ze helpt me mijn kleren uit te trekken, alsof ze meent dat ik dat zelf niet kan. Ik duik meteen onder het laken en kijk toe hoe Marianne haar nachtjapon over haar hoofd gooit en zich ongegeneerd en poedelnaakt naar me toe keert. Ze heeft een stel borsten dat het begrip handjevol ridiculiseert, dijen als pletwalsen en een buik als een volgestouwde varkenspens, maar ze is ongelooflijk aantrekkelijk.
“What a donger you got there!” wijst ze.
Ik richt mijn blik omlaag en merk dat zich in het laken een joekel van een erectie aftekent. Het lijkt wel een liggend Mariabeeldje dat vruchteloos overeind tracht te komen.
“Ik dacht het meteen toen ik je op de trappen van the Opera House zag zitten,” bekent ze. “Such a tall bloke must have some kind of a doodle!”
Ze giert het uit terwijl ze naast me op het bed ploft. Ik blijf verkrampt naar het plafond liggen staren.
“Weet je niet hoe het moet?” vraagt ze. “Het lijkt wel of je nog nooit een meisje hebt gehad?”
Ik schud beschaamd het hoofd.
“Nou, dan wordt het de hoogste tijd. Kom, leg je bovenop me.”
Ik kruip onhandig op haar en blijf onbeweeglijk liggen. Ze neemt mijn penis in haar hand en brengt hem bij haar in. Het voelt klam en heet, alsof ze hoge koorts heeft! Als vanzelf begin ik mijn onderlichaam op en neer te bewegen.
“Harder,” fluistert ze me in het oor. “Sneller!”
Ik voer het ritme op. Ze legt haar hoofd in haar nek, holt haar rug en slaakt een paar langgerekte kreunen.
Na enkele minuten is het alsof zich in mijn onderbuik een atoomsplitsing voltrekt: een gevoel dat het midden houdt tussen pijn en intens genot. Ik recht mijn rug en loos mijn zaad diep in haar. Marianne stoot een oerkreet uit die het hele appartementsgebouw op zijn grondvesten doet daveren.
Meteen nadat ik ben klaargekomen, voel ik me slap worden als een vaatdoek. Ik laat me van haar afglijden en leg me uitgeput op mijn rug. Mijn hoofd voelt licht als een gasbel. Het laatste waar ik me van bewust ben, is dat Marianne zich in de holte van mijn arm nestelt, als een jong dier in de warme pels van zijn moeder. Meteen daarna deemster ik weg en verzink in een diepe slaap…