Tot ziens, Marianne (deel 8)

25 apr 2016 · 47 keer gelezen · 0 keer geliket

Met een ruk word ik wakker. Ik hap naar adem als een zwemmer in nood. Het lijkt alsof ik dood was en plots weer tot leven kom. Mijn hart gaat tekeer alsof ik een marathon heb gelopen en mijn hoofd lijkt uit elkaar te spatten. Ik open mijn pijnlijke ogen en kijk verdwaasd om me heen. Ik vind mezelf terug op een vreemde kamer, in een bed dat niet het mijne is. Ik pijnig mijn hersenen. Een paar seconden lang weet ik me niet te herinneren waar ik me bevind, maar dan komt in een flash alles terug. Van het ene ogenblik op het andere staat het gebeuren van de vorige avond me weer helder voor de geest. Ik kijk naast me. De plaats bezijden me is duidelijk beslapen, maar van Marianne geen spoor. Ik wil me oprichten, maar voel dat ik op het bed word gedrukt. Het is dan pas dat ik bovenop me een berg van beddengoed bemerk, alsof er een heuvel op me is gegroeid. Ik til voorzichtig het laken op en ontwaar Marianne die op mijn onderbenen zit met haar bovenlichaam voorovergebogen. Even weet ik niet wat te denken, maar dan merk ik dat ze mijn jongeheer in haar mond heeft! Ik schrik en verkramp, waardoor ze haar hoofd opricht en me aankijkt met een ondeugende blik. Tussen haar mond en het topje van mijn eikel spant zich een speekseldraad op.

  “Je hebt toch geen bezwaar?” vraagt ze. “Je had een joekel van een ochtenderectie. Ik dacht: daar moet ik wat mee. Je moet het ijzer smeden als je heet bent!”

Haar schelle lach snijdt door mijn hoofd. Een ogenblik later zie ik mijn penis weer in haar mond verdwijnen. Mijn ogen draaien weg en ik hap naar adem.

 

De intensiteit waarmee ik klaarkom, is zo hevig dat ik aan de zwaartekracht onttrokken lijk te worden. Even voel ik me als een engel, zwevend tussen de wolken. Maar een ogenblik later voel ik me benauwd worden. Mijn hoofdpijn, die even verdwenen was, komt terug opzetten met een ongeziene intensiteit en mijn maag krimpt in elkaar.

Marianne komt vanonder het laken gekropen en nestelt zich naast me. Ze drapeert haar arm over me heen en geeft me een kus op mijn mond. Haar weeë adem doet me kokhalzen en ik keer mijn gezicht van haar af.

  “Gaat het?” vraagt ze.

Het lijkt of ik geen zuurstof krijg en ik voel een soort van paniek in me opkomen. Ik gooi haar arm van me af en ga wat rechter zitten. Mijn achterhoofd druk ik tegen de koude muur om me koelte te verschaffen. Ik haal herhaaldelijk diep adem, maar voel me draaierig worden. In mijn hoofd gaat een man met een hamer tekeer als een gek. Het voelt alsof mijn slapen op het punt staan uiteen te barsten. Ik gooi het laken van me af, hef mijn benen uit bed en ga op de rand zitten.

  “Is alles oké met je?” vraagt Marianne bezorgd.

Ik ontbeer de kracht om antwoord te geven. Even blijf ik nog zitten, maar omdat ik me met de seconde misselijker voel, sta ik op en loop wankelend naar de badkamer. Daar gekomen laat ik me neerploffen op de wc en bedek mijn ogen met mijn handen in de hoop de misselijkheid te bedwingen. Het heeft een omgekeerd effect. Op slag lijkt het alsof de wereld om me heen sneller begint te draaien, waardoor mijn maag de beweging niet kan volgen. Ik slik hevig om de gulp braaksel, die zich onweerstaanbaar door mijn slokdarm omhoog wurmt, binnen te houden. Tevergeefs. Net op tijd weet ik me over de pot te buigen. Het braaksel spuit uit mijn mond en mijn neus tot ik bijna stik.

 

Wanneer ik me weer opricht, loopt het zweet me van mijn voorhoofd en de tranen uit mijn ogen. De man met de hamer timmert als een bezetene, maar ik voel me opgelucht. Wat mijn lichaam niet wilde bevatten, is er uit.

Ik zet me voor de wasbak en vul een beker met water. Terwijl ik een slok neem, bekijk ik mezelf in de spiegel. De ader op mijn voorhoofd tekent zich door de inspanning nog duidelijker af dan anders. Ik kan de ragfijne blauwe aders, die over mijn slapen lopen, tellen. En mijn ogen liggen diep in hun kassen.

  “Boris? Is alles oké met je?” hoor ik Marianne vanuit de slaapkamer roepen.

Ik bedek de ader op mijn voorhoofd met mijn haar, veeg mijn zweet af en drink de beker leeg.

 

Marianne heeft het beddengoed van zich afgegooid en ligt naakt op bed. Haar borsten hangen als twee met water gevulde ballonnen naast haar romp. Haar tepels wijzen elk een kant op.

  “Did you throw up?” vraagt ze bezorgd. “Je ziet wit als krijt.”

Ik zeg haar dat mijn maag vervelend doet omdat ik in geen tijden nog heb gegeten.

Ze zet zich overeind, waardoor haar borsten meteen een hele andere vorm aannemen. “Nou, jongen, dan moeten we toch dringend ontbijten,” zegt ze. “Neem jij een douche, dan zorg ik intussen voor breakfast.”

Ze staat op en gooit haar nachtjapon over haar hoofd. Ik krijg een handdoek aangereikt en begeef me naar de badkamer.

 

Ik laat het lauwe water overvloedig over me stromen, minutenlang. Het kikkert me op, fysiek, maar tegelijk heb ik alle kans om na te denken. Ik worstel met de gedachte aan wat gisterenavond en net nog is gebeurd. Jarenlang heb ik er van gedroomd om ooit de liefde te bedrijven. Lang heb ik gedacht dat het er nooit van zou komen. Ik wist niet hoe er aan te beginnen. Geen meisje vond me interessant. En een tergende faalangst weerhield me ervan toenadering te zoeken. Dat het uiteindelijk is gebeurd, stemt me tevreden. Maar aan de andere kant laat de gedachte dat Marianne mijn moeder zou kunnen zijn me niet los. Ook al heb ik fysiek geen afkeer van haar, toch voelt het aan alsof ik iets fout heb gedaan. Het is tegennatuurlijk! Maar goed. Straks neem ik afscheid van haar en tracht ik deze episode uit mijn herinnering te bannen. In Newcastle hoop ik niet alleen een baantje te vinden; ik hoop er ook een meisje te leren kennen dat voldoet aan mijn eisen. Ze moet jong zijn. In ieder geval niet ouder dan ik. Slank. Mooi. Liefst blond. Hoogblond mag ook. Niet te groot. Ze mag geen te forse neus hebben, want daar hou ik niet van, en kleine handen met fijne vingers en verzorgde nagels. En als het even kan: gelakte teennagels. Daar kick ik op! Met enig geluk vind ik het meisje van mijn dromen overigens vandaag al. Wie weet word ik, net als Jan Byttebier, al na enkele kilometer opgepikt door een jonge vrouw die zo welwillend is me ter plaatse te brengen. En mij maak je niet wijs dat zo’n jongedame voor niets zo’n grote omweg maakt. Ik maak me sterk dat Jan er geen gras over heeft laten groeien. Hij heeft het me niet verteld, maar ik kan me niet voorstellen dat hij en die jongedame met een gewone handdruk uit elkaar zijn gegaan. Nee nee!

 

Met die laatste gedachte weet ik mezelf op te peppen. Ik kan haast niet wachten om op pad te gaan. Maar eerst nog even genieten van een weldoend ontbijt, daarna mijn koffer ophalen in het hostel en dan…

Het volgende ogenblik gaat er zo’n geweldige schok door me heen dat het lijkt alsof ik word geëlektrocuteerd. Ik realiseer me plots dat ik na afloop van de opera vergeten ben mijn laptop op te halen! Hoe fucking dom kun je zijn?!?

Ik draai de kraan dicht en gooi de deur van de douchecabine met zo’n geweld open dat ze met een knal tegen de wand aanbotst. Het lijkt alsof er een bom ontploft.

Ik hol de slaapkamer in en begin als een gek met allerhande kledingstukken te goochelen. Zonder me af te drogen probeer ik ze aan te trekken, wat uiteraard niet lukt! Een ogenblik later komt Marianne de slaapkamer binnen.

  “What’s going on?” vraagt ze. “What bug has bitten you?

  “Mijn laptop! Ik ben mijn laptop vergeten in dat opera-dinges!” roep ik uit.

Ze reageert onthutsend kalm. “Ach, wat stom,” zegt ze.

Terwijl ik dans op één been, omdat ik er maar niet in slaag mijn broek over mijn natte voet te trekken, bekijk ik haar vernietigend. “Is dat alles wat je kunt zeggen?” bijt ik haar toe.

  “Boris, wees rustig,” zegt ze. “Je hoeft je niet zo druk te maken! Je laptop zit veilig in een locker.”

  “Wie zegt dat hij daar veilig zit?”

  “Natuurlijk is ie veilig! Waar dient zo’n locker anders voor? Droog je nou eerst even af en kleed je dan verder aan. Ik zorg voor ontbijt. En straks halen we samen je laptop op. Ik loop wel met je mee.”

  “Echt?”

  “Tuurlijk! Het is zondag. Ik heb niks anders te doen.”

Ze loopt weer de woonkamer in. Een paar minuten later vult het aroma van koffie de flat. Ik voel me nog niet kiplekker, maar de geur van een bakje troost wakkert mijn hongergevoel aan.

 

Marianne heeft haar best gedaan om het gezellig te maken in de woonkamer die tevens dienst doet als eetkamer. Er staan twee flakkerende waxinelichtjes op de tafel, en uit de boxen sijpelt een rustig melodietje. Maar het overvloedige daglicht heeft een negatieve invloed op de sfeer.

Ze wijst me aan op welke stoel ik mag plaatsnemen. Er staat een dampende kop koffie voor me klaar, maar van een rijkelijk buffet is geen spoor. Geen mandje met brood. Geen plakken kaas of vlees. Geen smeltkaas. Geen eitje. Geen confituur. Geen hagelslag... niets! Het enige wat op tafel staat is een glazen pot die een donkerbruine substantie bevat.

  “Toast?” vraagt ze.

Ik kijk verbaasd toe hoe ze uit de vrieskast een zak brood opdiept en twee diepgevroren sneden in een toaster propt. Een paar minuten later krijg ik een boterham op mijn bord die zo hard geroosterd is dat hij op een broodplankje lijkt.

  “Is dat choco?” vraag ik, op de glazen pot wijzend.

  “No, it’s vegemite,” zegt ze.

Ik neem de pot op, schroef de dop los en gooi een blik op de inhoud. De donkerbruine, bijna zwarte substantie doet denken aan de vulling van pruimenvlaai. Ziet er lekker uit, maar het ruikt heel anders dan ik had verwacht. Ik doop mijn mes in het spul en smeer een laagje uit over mijn toast. Marianne doet hetzelfde.

  “Eet smakelijk,” zegt ze, waarna ze met een krakend geluid een stuk van haar toast bijt.

Ik neem zelf ook een hap. Ik verwacht mij aan een zoete lekkernij, maar dat valt lelijk tegen. De smaak van de bruine substantie houdt het midden tussen zout, bitter en kruidig, nog het best te vergelijken met de smaak van een blokje vleesbouillon. Ik slaag er niet in mijn weerzin te verbergen.

  “Vind je ’t niet lekker?” vraagt Marianne.

Ik antwoord niet en kauw als een gek, maar krijg de hap niet doorgeslikt. Ik denk dat een stuk autoband me beter zou smaken. Gelukkig is er koffie om de weerzinwekkende brij, die zich in mijn mond vormt, door te spoelen.

 

Na het ontbijt gaat Marianne onder de douche. Ik blijf in de woonkamer op haar wachten. Terwijl ze luidkeels “Hopelessly devoted to you” ten gehore brengt, maak ik van de gelegenheid gebruik om wat rond te snuffelen. Ze lijkt van spulletjes te houden waar ik de schoonheid niet meteen van inzie. Een beetje kitscherige rommel allemaal. Blinkende keramieken beeldjes en zo. Haar flat lijkt wel een souvenirwinkel.

Ook het uitzicht dat via het raam wordt geboden, is weinig opmonterend. Je ziet niks van de stad. Recht tegenover bevindt zich een immens flatgebouw dat het uitzicht belemmerd. Pas wanneer ik mijn slaap tegen het raam druk en helemaal naar rechts kijk, zie ik heel in de verte een stukje van de baai en een deel van de Sydney Harbour Bridge, de grote ijzeren brug die de baai overspant. Ik vind het een claustrofobische flat, waarin ik nooit zou kunnen wonen.

 

Een uurtje later gaan we op pad. We lopen over straat als een tweekoppig monster. Marianne hangt aan mijn arm alsof ze mijn biceps wil verlengen. Op klaarlichte dag en nuchter als een kalf vind ik het helemaal niet leuk dat ze aan me plakt als waren we een verliefd stel. Het ontgaat me trouwens niet dat heel wat mensen naar ons kijken met een bedenkelijke blik. Anderzijds ben ik haar dankbaar dat ze me wil vergezellen. Ik moet toegeven dat ik me een beetje verloren voel in deze grote stad. Ik kom zelf uit een onooglijk provincienest waar de bakker iedere inwoner bij naam kent. Hier kijken de mensen dwars door je heen. Ik ben blij dat iemand me bij het handje neemt.

 

Op weg naar het concertgebouw herken ik de straat waarin zich het hostel bevindt waar ik mijn koffer heb achtergelaten! Ik meld het aan Marianne, die me meteen de straat in sleurt.

Samen wurmen we ons doorheen de toegangsdeur van het hostel. Marianne lijkt mijn arm maar niet los te willen laten. Pas bij de balie kan ik me uit haar omklemming bevrijden.

Uit een belendend bureau daagt een meisje op. “Can I help you?” vraagt ze.

Ik voel mijn adem stokken. Mijn god, wat is deze jonge deerne bloedstollend mooi! Ze is niet groot, maar de grondstoffen waaruit ze is opgetrokken zijn van superieure kwaliteit! Ze heeft hoogrood krullend haar en een gezicht dat bezaaid staat met sproetjes. Haar neus lijkt wel een poppenneusje: klein, uitlopend in een schattig puntje, welgevormde vleugeltjes en een kaarsrechte brug. Haar lippen zijn dun, maar o zo sensueel. Haar ogen, waar haar fijne wenkbrauwen in een boogje overheen lopen, zijn helderblauw en glinsteren als sterretjes. Bovendien draagt ze een weinig verhullend mouwloos zomerjurkje wat haar slanke figuurtje perfect accentueert en waarin haar kleine, stevige borstjes haarfijn staan afgetekend. Rond haar beide slanke polsen draagt ze een brede metalen armband waarrond ze een schier eindeloze veter heeft gewikkeld. Ik ben zo onder de indruk van haar verschijning dat ik nauwelijks een woord gezegd krijg. Ik vorm aarzelend en hakkelend een zin waarin de woorden bagage, gisteren en ophalen voorkomen, maar waar verder geen jota uit te begrijpen valt. Gelukkig schiet Marianne me ter hulp. De conversatie die volgt, gaat volledig aan me voorbij omdat ik helemaal in beslag word genomen door de aanblik van het meisje. Pas wanneer Marianne zich expliciet tot mij richt, kom ik weer tot mezelf.

  “Ben je zeker dat dit het hostel is waar je je bagage hebt achtergelaten?” vraagt ze.

  “Hè, wat? Ja, natuurlijk!” Ik kijk voor de zekerheid nog eens rond, maar ben zeker dat ik het interieur herken. Ik knik bevestigend.

  “En heeft deze jongedame jou geholpen?”

  “Hè? Nee. Het was een vent. Waarom?”

  “Omdat de young lady beweert dat er geen onbeheerde bagage is achtergebleven.”

Ik voel een koude rilling over mijn rug lopen, alsof iemand een ijsblokje in mijn kraag heeft laten vallen. Ik weet even niet wat te zeggen, maar dan zie ik in het bureau achter de lobby de man zitten aan wie ik mijn bagage een dag eerder heb toevertrouwd.

  “Dat is ‘em!” wijs ik.

Het meisje kijkt om en roept de man erbij. Marianne doet het hele verhaal nog eens over. Ik wacht geduldig, hoopvol, maar nadat de man me aandachtig heeft bekeken, schudt hij vastberaden het hoofd en zegt: “Sorry, but I never laid eyes on this guy before.”

Marianne kijkt me verward aan. “Ben je zeker dat het hier was?” vraagt ze nog eens. “Deze man beweert dat hij jou nooit eerder heeft gezien.”

  “Wat? Hij liegt!” roep ik uit. “Ik heb hem dertig dollar betaald!”

  “Heb je een receipt?” vraagt ze.

  “Een wat?”

  “Een reçu. Een bewijs dat je betaald hebt?”

  “Nee,” doe ik aarzelend.

  “Nou, dat is dan niet erg pienter van je,” zegt ze. “Als je wat betaalt, moet je altijd om een reçu vragen, anders heb je geen poot om op te staan.”

  “Maar… ik héb hem die dertig dollar gegeven! Echt!”

  “Dat kan best, lieve Boris, maar als je daar geen bewijs van hebt, is het jouw woord tegen het zijne,” besluit ze.

Het is alsof de hemel op mijn hoofd valt. Ik voel een paniekaanval opkomen, maar Marianne sust me door haar hand op mijn arm te leggen. Het is alsof ze bovennatuurlijke krachten bezit. De plek waar ze me aanraakt lijkt warm te worden.

  “Wees nou maar rustig,” zegt ze.

Ik wil nog even protesteren, maar ze legt haar vingers op mijn mond om me het zwijgen op te leggen.

  “Ik geloof nooit dat er opzet in het spel is,” vervolgt ze. “Volgens mij berust alles op een misverstand. Laat ons de dingen even aankijken. Ik maak me sterk dat jouw koffer over enkele dagen vanzelf weer boven water komt.”

  “Maar… dan heb ik geen reserve kleren!” is het enige wat ik kan aanvoeren.

Ze bekijkt me van onder tot boven. “Hoe groot ben je?” vraagt ze.

  “Een meter drieënnegentig.”

  “Nou, dan heb je geluk. Ik heb nog kleren liggen van dad. Hij was ook flink de hoogte ingeschoten…”

Ik sla bleek uit. Meent ze dat? Wil ze dat ik me in afgedragen lompen van haar overleden vader ga hullen? Ze drukt me op het hart dat haar vader jong was van geest; dat hij ‘hippe’ kleren droeg. Dat wil ik best aannemen. Niet alle ouders zijn zo ouwerwets als de mijne. Mijn vader loopt dagelijks gekleed in een das en een pantalon waar een keurige vouw inzit. Misschien liep haar vader wat hipper gekleed. Maar kleren die vijfentwintig jaar geleden hip waren, zijn dat nu niet meer… Ik besef echter dat ik geen keuze heb.

 

Voor we de deur uitgaan, wendt Marianne zich nog even tot het meisje achter de balie. Ze lijkt iets te dicteren waar het meisje een notitie van maakt. Daarna neemt ze me bij de arm en leidt me als een blinde naar buiten. Voor ik de deur uitga, kijk ik nog één keer om. Het meisje glimlacht vertederend naar me. Ik vraag me af of ze gelakte teennagels heeft.

 

Buitengekomen vraag ik aan Marianne wat ze nog heeft gezegd. Ze antwoordt dat ze haar telefoonnummer heeft gegeven, zodat ze haar een seintje kunnen laten zodra mijn koffer wordt gevonden. Daarna gaan we op pad.

 

Het plein voor het operagebouw baadt in een verblindend zonlicht. Het is er warm, maar draaglijk omdat een briesje uit de baai het land inwaait. Samen bestijgen we de trappen van het majestueuze Opera House. Marianne loopt voorop met een soort van soldatenpas. Haar hielen hakken in op de treden en haar armen zwieren beurtelings voorwaarts en achterwaarts. Ze toont zich vastberaden. Vind ik goed, want zelf voel ik me hulpeloos. Ik ben net een welpje dat slaafs achter zijn Akela aanhuppelt.

 

In de grote inkomhal wurmen we ons doorheen het talrijk opgekomen publiek dat de namiddagvoorstelling komt bijwonen. Marianne mag dan wel beweren dat Australiërs niet zo vasthouden aan tradities, toch lijken de vestimentaire regels onder het opera-minnende publiek hier net zo goed te gelden als bij ons. Met mijn sjofel plunje lijk ik net als gisteren een wesp in een bijenkorf.

 

Achter de balie treffen we een man die gekleed gaat in een net pak, maar verder meer op een vogelverschrikker lijkt dan op een heer van standing. Hij draagt een baard die op zijn kin een stuk langer is dan op zijn wangen, en heeft zijn lange haren bovenop zijn kruin in een strak dotje geknoopt. Marianne doet de uitleg. Van een gebrek aan ondernemingslust kan ik haar niet betichten. Na het aanhoren van het relaas richt de man zich tot mij.

  “You carry your ticket, son?” vraagt hij.

Ik kijk vragend naar Marianne. Een ticket? Waar heeft hij het over? Ze herinnert me eraan dat ik in ruil voor mijn computer een plastic kaartje kreeg waarop het nummer van de locker stond. Ik begin als een gek mijn zakken af te tasten. Dat blijken er plots bij benadering vierhonderd te zijn. Ik tref het bewuste ding uiteindelijk aan diep weggemoffeld in mijn achterzak en overhandig het aan de man. Nadat die er zich mee naar een achterliggende ruimte heeft begeven, komt Marianne pal voor me staan. Ze kijkt me moederlijk aan en strijkt met haar hand de haren van mijn voorhoofd, net zoals moeder altijd doet. Ik trek mijn hoofd geërgerd weg en leg de lok meteen weer op zijn plaats.

  “Waarom doe je dat nou?” vraagt ze. “Met je haren zo kinderlijk vooruit gekamd, lijk je wel een jongentje van twaalf! Laat nou eens zien dat je een man bent.”

Ze wil voor de tweede keer mijn voorhoofd ontbloten. Deze keer weer ik het gebaar af door een stap achteruit te zetten. Ze kijkt me aan met een blik die het midden houdt tussen medelijden en afkeuring.

 

Wanneer de man met de dot weer op ons toe komt lopen, voel ik me lam worden in mijn benen. Hij heeft geen laptop bij zich en kijkt bedrukt. Hij zegt iets wat mijn hersenen weigeren te begrijpen. Gelukkig is Marianne er weer.

  “Hij beweert dat er geen laptop in de locker met dit nummer zit,” vertaalt ze. “Ben je zeker dat je het juiste ticket hebt gegeven?”

Ik bekijk haar vol ongeloof. Wat denkt ze? Dat ik een hele verzameling van die dingen heb? Natuurlijk heb ik het juiste ticket gegeven! Ik heb er maar één!

Marianne wendt zich weer tot de man. Er volgt een discussie die eindigt met een duidelijk “Sorry, I can’t help you!”

Meteen na die woorden wendt de vogelverschrikker zich tot een heer die dringend zijn jas kwijt wil.

Marianne kijkt me bezorgd aan. “Heb je begrepen wat ie zei,” vraagt ze.

  “Ja, ik heb het begrepen,” bijt ik haar toe. “Godverdomme! Door jouw toedoen heb ik nu niks meer!”

  “Door mij?” vraagt ze hogelijk verbaasd.

  “Ja, door jou! Als jij me niet had meegevraagd naar die stomme klote-opera, dan was ik gewoon in het hostel gaan slapen en had ik nu mijn koffer en laptop nog gehad!”

Mijn stem klinkt luider dan verwacht. Zowat alle aanwezigen richten hun blik op mij en kijken me afkeurend aan. Marianne legt opnieuw haar hand sussend op mijn arm, maar deze keer sla ik ze van me af en loop het gebouw uit.

 

Met drie treden tegelijk storm ik de trappen af. Ik wil vluchten. Weg van het onheil! Weg van Marianne! Weg uit Sydney! Maar eens beneden weet ik niet meer waar naartoe, als een opstandige puber, die het huis uitvlucht in de overtuiging er nooit meer terug te keren, maar op het eind van de straat al spijt heeft van zijn beslissing omdat hij geen kant uit kan. Ten einde raad zak ik neer op de onderste trede en laat mijn hoofd diep tussen mijn knieën hangen. Wat aanstellerij lijkt me op zijn plaats. Als ik dan niet kan vluchten, dan maar tonen dat ik kapot ben van ellende. Niks overdreven.

 

Ik blijf een hele tijd voorover geheld hangen. Minutenlang. Het bloed pompt als gek door mijn slapen, maar van Marianne geen spoor. Godverdomme, waar blijft ze nu? Waarom is ze niet gewoon achter me aan gehold? Wat voor zin heeft het me aan te stellen als niemand aandacht aan me schenkt?

 

Net wanneer ik denk dat mijn hoofd uit elkaar gaat spatten, hoor ik haar hakken achter me klinken. Ze komt de trappen afgedaald en houdt halt naast me.

  “Boris?” zegt ze.

Ik richt mijn bloedrode hoofd op. “Waar bleef je zo lang?” bijt ik haar toe.

  “Ik ben even naar de wc gegaan,” antwoordt ze. “Mag het?”

Haar antwoord doet mijn bloed kolken. Ik ben alles kwijt, als een markies die door een struikrover in zijn blootje is gezet, en het enige waar zij aan kan denken is pissen!

Ze zet zich naast me neer en legt haar arm troostend over mijn schouders.

  “Boris, wees rustig,” zegt ze. “Je hoeft echt niet zo vervelend tegen me te doen. Dat heeft geen enkele zin. Ik geef toe dat je een ongelofelijke pech hebt. Alles lijkt mis te lopen, maar daar kan ik niks aan doen. Trouwens, ik weet zeker dat het allemaal goed komt. Voor alles is een verklaring, alleen kennen we ze op dit moment nog niet. Iemand heeft wellicht ter goeder trouw die laptop meegenomen en hem in veiligheid gebracht. En die bagage krijg je ook vast terug.”

  “Dat kan allemaal best zijn, maar hoe kan ik nu doorreizen naar Newcastle als ik geen bagage en geen laptop heb?” voer ik aan.

  “Waarom wil je doorreizen naar Newcastle?” vraagt ze.

  “Omdat Sydney onbetaalbaar is. Dertig dollar voor één nacht, weet je hoeveel dat is?”

  “Da’s een hoop geld,” geeft ze toe, “maar je kunt zolang toch bij mij logeren.”

Ik kijk haar in de ogen om te peilen of ze meent wat ze zegt.

  “Kijk eens, Boris,” gaat ze verder. “Ik ben alleen. Ik heb niemand om rekening mee te houden. Voor een bordje meer op tafel kan ik makkelijk zorgen. Het is overigens een stuk leuker met z’n tweeën dan alleen. Wat mij betreft mag je dus blijven zo lang je wilt.”

  “Maar ik kan toch niet op jouw kosten leven,” werp ik op.

  “No, you can’t,” zegt ze onomwonden. “You have to earn a crust for yourself, dat spreekt voor zich. Ik kan niet de hele tijd alles voor je zitten betalen. Maar je kunt wel gratis bij me inwonen. Nou, wat denk je?”

Ik twijfel even, maar zie geen andere oplossing. Alles bij elkaar is het voorstel dat ze me doet een godsgeschenk. Ik zou wel gek zijn om het af te wimpelen.

  “Oké dan,” zeg ik.

  “That’s the spirit!” doet ze verheugd.

Ze staat op, steekt een arm onder mijn oksel en trekt me overeind.

  “En dan is het nu de hoogste tijd om een glas te drinken. Ik weet een leuke bar hier om de hoek. Heb je zin? Ik betaal!”

Hoewel mijn maag nog steeds een beetje scheef in mijn lijf zit, durf ik niet te weigeren. Ze klapt in haar handen als een kind dat een ijsje is belooft en haakt haar arm in de mijne. Als een Siamese tweeling vervolgen we onze weg.

 

foto: ©photosuus

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

25 apr 2016 · 47 keer gelezen · 0 keer geliket