Tot ziens, Marianne (deel 9)

2 mei 2016 · 22 keer gelezen · 1 keer geliket

Marianne stijgt van me af als een ruiter van zijn paard. Ze laat zich met een plof naast mij op het bed vallen, wat het stof doet opdwarrelen. In het zonlicht lijken het miljarden zilvervliegjes die om elkaar heen wentelen. Ik bekijk haar. Het zweet parelt op haar voorhoofd en in haar ogen schuilt een voldane blik. Ik denk dat ik intussen de gehele Kamasutra uit het hoofd ken, zonder het boek ooit ter hand te hebben genomen. Leerrijk, maar toch hoop ik dat ze stilaan haar punt van verzadiging heeft bereikt. Ik mag dan wel over een forse voorraad zaadcellen hebben beschikt; zelfs de meest welgevulde tank raakt vroeg of laat leeg.

 

Even nog ligt ze na te genieten, maar gooit dan het laken van zich af en wipt uit bed.

Op mijn vraag wat ze gaat doen, antwoordt ze: “Werken! Wat dacht je? Het is maandag! Niet iedereen heeft vakantie!”

Ze verdwijnt in de badkamer en laat als naar gewoonte de deur wagenwijd openstaan.

  “Wat voor werk doe je?” roep ik haar na.

Er volgt niet meteen reactie, maar even later verschijnt ze in het deurgat, poedelnaakt. “Waarom wil je dat weten?” vraagt ze.

De ernst waarmee ze me aankijkt brengt me in de war. Heb ik iets verkeerds gezegd? Even nog blijft ze me doordringend staan aankijken, maar barst dan in lachen uit.

  “Ik heb een nine to five job, Boris. A bloody nine to five job! En jij mag je stilaan opmaken om ook een baantje te gaan zoeken.”

Ze gaat de badkamer weer in. Ik zet me wat rechter, steek mijn handen achter mijn hoofd en leun tegen de muur. Marianne heeft me de raad gegeven om in de haven mijn licht op te steken. Volgens haar is de kans groot dat ik op een “whale watching boat” aan de slag kan. Dat lijkt me wel wat. Het zijn boten die ’s morgens uitvaren met een hoop toeristen aan boord om walvissen te gaan spotten en ’s avonds gewoon weer binnen varen.

 

Nadat ze een douche heeft genomen, komt Marianne weer de kamer in. Ze heeft een ruime badhanddoek omgeslagen die tot net onder haar oksels reikt. Op haar schouders parelen dikke druppels water.

  “Zo, dan is nu jouw beurt,” zegt ze.

  “Wat voor werk doe je precies?” vraag ik.

Ze reageert niet en begint in haar kleerkast te snuffelen op zoek naar een geschikte outfit voor de dag.

  “Marianne?”

  “Wil je een beetje voortmaken?” zegt ze zonder me aan te kijken. “Op maandagochtend heb ik geen zeeën van tijd.”

  “Ik vraag toch maar gewoon wat voor werk je doet.”

Ze keert zich naar me om. “I’m specialised in screening,” zegt ze. “Nou goed? Ben je wijzer geworden? En wil je nou voortmaken? Over een klein halfuurtje moeten we de deur uit.”

  “Over een halfuur al?” schrik ik.

  “Als je aan de haven werk wilt vinden, moet je er vroeg bijzijn, voor de schepen uitvaren. Dus haast je.”

Ik hijs me uit bed en slof naar de badkamer. Ik heb geen zin om me te haasten, maar de douchekraan is amper beginnen te lopen of ik hoor haar al roepen: “Opschieten, Boris!”

 

Ik droog me af en trek mijn kleren aan. Wanneer ik enkele minuten later de woonkamer betreed, ligt er al een harde, afgekoelde toast op mijn bord. Ik bestrijk hem met een dun laagje vegemite en spoel de smakeloze happen door met koffie.

 

Een kwartier later nemen we beneden op de stoep afscheid van elkaar. Zij moet naar links, ik naar rechts. Ze drukt een zuinige zoen op mijn wang en gaat op weg. Enkele meter verderop kijk ik nog even naar haar om. Ze loopt met een ganzenpas. Bij elke stap die ze zet, helt ze afwisselend een beetje over naar links en naar rechts. Ik kan haast niet geloven dat ik met deze vrouw al twee dagen de lakens deel.

 

Werk vinden in de haven blijkt makkelijker dan gedacht. Op het eerste schip waar ik me aanbied is het bingo. Wel bega ik dadelijk een stommiteit. Tijdens het kort onderhoud met de kapitein wordt me gevraagd of ik ‘experienced’ ben. Met mijn ervaringen met Marianne in het achterhoofd antwoord ik verstrooid en vol overtuiging: “Yes, I am.” Zodra mijn woorden zich uit mijn mond hebben bevrijd, besef ik dat ik een flater van jewelste sla. Het enige vaartuig waar ik tot op heden een overtocht mee maakte, is de veerboot tussen Yerseke en Gorishoek. Als passagier uiteraard. Qua ervaring valt dat mager uit. Maar ik durf mezelf niet te corrigeren. Ik word aangenomen.

 

Wanneer ik aan boord ga, tril ik over mijn hele lichaam. Eender welk karwei men me zal toevertrouwen, ik zal onmiddellijk door de mand vallen. Gelukkig blijkt de matroos, bij wie ik word ingedeeld, een begripvolle kerel te zijn. Ik biecht hem meteen op dat ik de kapitein verkeerd heb begrepen en over geen greintje ervaring beschik. Dat vindt hij geen bezwaar. Hij wil me met alle plezier één en ander bijbrengen. Zijn naam is Xavier De Labuissière, een Fransman. Hij is slechts een paar jaar ouder dan ik en is om dezelfde redenen in Australië als ik. Om het hoofd wat leeg te maken. Dat schept een band. Hij heeft een week of drie ervaring op de boot.

Xavier is geen onknappe kerel, maar heeft een beetje een dikke kont en loopt met zijn voeten naar buiten gekeerd, waardoor hij aan een pinguïn doet denken. Hij is getooid met een knaloranje T-shirt en een wijde lichtgrijze bermuda waar vooraan een lange veter uit hangt te bengelen. Aan zijn voeten draagt hij zwarte slippers.

Wat een meevaller is, is dat hij een flink mondje Engels praat, zij het met een grappig accent. Mijn Frans lijkt namelijk nergens op.

Hij brengt me meteen bij hoe je trossen vastlegt en losmaakt. Geen sinecure, want het vergt handigheid. Niet meteen mijn sterkste troef. De trossen worden om de bolders vastgelegd met een speciale zeemansknoop. Na een keer of veertig oefenen, heb ik het onder de knie. Alvast één trucje waarmee ik kan uitpakken.

 

Kort na het afvaren, maak ik al meteen kennis met de minder prettige aspecten van de scheepvaart. De lichte vorm van zeeziekte die me treft, is nog overkomelijk. Waar ik het moeilijker mee heb, is dat de vaste crew van het schip het niet zo nauw neemt met het arbeidsrecht. Wij zijn de occasionele scheepsmaatjes die naar hun pijpen moeten dansen en dat laten ze ons graag voelen. Het gesnauw is niet uit de lucht. En we krijgen elk een bijnaam toebedeeld. Mij noemen ze ‘Dingo’. Ik neem aan omdat deze Australische wilde hond enige gelijkenis vertoont met een wolf, wat verwijst naar mijn achternaam. Xavier wordt “slipper” genoemd. Naar zijn schoeisel wellicht. Als het er op schepen altijd zo aan toe gaat, verwondert het me niet dat de matrozen van de Bounty destijds aan het muiten zijn gegaan.

 

Na drie kwartier het gedonder te hebben ondergaan, troont Xavier me mee benedendeks. Hij heeft een plek ontdekt waar we ons even aan het oog van de vaste crew kunnen onttrekken. Ik word een bezemhok binnengeloodst, een krappe ruimte waar net genoeg plaats is voor ons twee. Wanneer we ons elk op een omgekeerde emmer zetten, raken onze knieën elkaar. Het verschaft me een onbehaaglijk gevoel, maar ik zet me er overheen. Xavier is een goede kerel. Hij bevalt me zeer, ook al heeft hij een blufferig kantje. Als nog maar de helft waar is van wat hij vertelt, vormt zijn avontuurlijke leven een groot contrast met het mijne. Mijn saaie bestaan biedt weinig stof om op te scheppen. Ik voel me een mietje naast hem. Maar hoe meer hij over zichzelf vertelt, hoe meer ik het gevoel heb dat ik er wat tegenover moet stellen. Na een halfuurtje krijg ik de kans, wanneer hij me de vraag stelt of ik “het” al eens heb gedaan. Het lijkt langs de neus weg, maar uit de manier waarop hij zijn vraag stelt, meen ik af te kunnen leiden dat hij zelf nog niet al te veel ervaring heeft. Het klinkt alsof een tienjarige jongen aan zijn kameraadje vraagt of die al eens een naakte vrouw heeft gezien. Ik recht mijn rug. Nog geen week geleden zou ik rood zijn aangelopen, en stotterend naast de kwestie hebben geantwoord, maar dankzij Marianne kan ik uitpakken met mijn ervaringen.

Ik vertel hem dat ik al op mijn eerste dag in Sydney prijs had en spaar geen details. In tegendeel: ik dik ze aan, net zoals hij doet! Tot mijn vreugde reageert hij een tikkeltje kregelig. Ik maak me sterk dat hij zelf al enkele weken op loslopend wild heeft lopen jagen, maar nog geen enkele keer raak heeft geschoten. Ik triomfeer als een ezel die een paardenkoers heeft gewonnen. Maar dan stelt hij me een vraag die me in verlegenheid brengt. Hij wil weten hoe mijn vriendinnetje eruitziet. Dat is een lastige. Vertel ik hem de waarheid, dan ga ik af als een gieter. De ronde vormen van Marianne lenen zich eerder tot leedvermaak dan tot het opwekken van bewondering.

  “Well?” dringt hij aan.

Ik besluit de waarheid geweld aan te doen. Weet hij veel. Ik beschrijf Marianne aan de hand van het meisje uit het hostel, compleet met rode haren, sproetjes, en twee welgevormde heuveltjes. Klus geklaard, denk ik. Maar daarmee is de kous niet af. Hij wil ook nog weten hoe oud ze is.

  “Seventeen,” sla ik een slag.

  “Seventeen?!?” Zijn neusvleugels gaan strak staan van de afgunst en hij weet even niet meer wat te antwoorden.

Ik verkneukel me in mijn overwinning. Des te meer wanneer hij een minuut later plots dringend naar de wc moet. Ik denk dat hij zijn afgunst even op zichzelf wil verbijten.

Hij veert op en staat er op dat ik in het bezemhok blijf wachten. Als ik hem vraag waarom, antwoordt hij: voor mijn veiligheid. Als ik hem mag geloven, durven ze groentjes, die zich aan hun taken onttrekken door zich ergens schuil te houden, wel eens overboord te kieperen. Om die reden wil hij tevens de deur langs buiten op slot draaien, zodat ik niet ontdekt kan worden.

 

Terwijl Xavier zijn blaas ledigt, blijf ik geduldig op mijn emmer zitten wachten. Mijn angst voor kleine ruimtes dacht ik overwonnen te hebben, maar nu de deur op slot zit, krijg ik het toch benauwd. En wat duurt het lang voor hij terugkomt. Ik haal voortdurend diep adem om een paniekaanval de baas te blijven. Maar dat verandert wanneer ik op het bovendek verdacht gestommel hoor klinken. Ik spits mijn oren. Er lijkt wat aan de hand te zijn. Er wordt over en weer gehold alsof de duivel aan boord is. Het eerste wat in me opkomt is dat men Xavier heeft onderschept en ik dadelijk de hele crew over me heen zal krijgen. Ik zie mezelf al tussen de stekelige kwallen zwemmen! Ik adem in en uit als een blaasbalg. Maar dan voel ik plots hoe het schip heel lichtjes naar één kant begint over te hellen en breekt het koude zweet me uit. Het heeft er alle schijn van dat we kapseizen! Fuck! Als we aan het zinken zijn en niemand er aan denkt me uit dit hok te bevrijden, zit ik als een rat in de val!

Ik veer op van mijn emmer en bons op de deur. “Xavier! Xavier!! roep ik zo luid ik kan. “Get me out of here! Xavier! Help!!!!”

Mijn ademhaling wordt steeds zwaarder en mijn oren beginnen te suizen. Ik heb het gevoel dat ik ieder moment het bewustzijn kan verliezen. Misschien is dat nog een geluk. Ik kan maar beter buitenwesten zijn vooraleer het binnenstromende water me bereikt. Zo’n akelige verdrinkingsdood wil ik liever niet bewust meemaken.

Ik zet me neer op mijn emmer en sluit berustend mijn ogen. Het geluid vervaagt en ik lijk in een droomwereld te belanden. Ik zie mezelf, drijvend in het water, belaagd door honderden dodelijke kwallen. Maar wanneer ik even later snelle voetstappen de ijzeren trap hoor afdalen, veer ik hoopvol recht en roep uit alle macht: “Xavier! Help!!!”

Meteen wordt aan de deur gemorreld. Wanneer deze openzwaait, sta ik oog in oog met Xavier. Hij ziet er opgewonden uit.

  “Come on! Hurry up! Follow me!” wenkt hij me.

Ik spring de bezemkast uit en hol hem achterna, de trap op. Aan dek slaat een frisse zeebries me in het gezicht. Ik kijk om me heen. Alle passagiers staan aan één zijde van de boot bij elkaar getroept. Kinderen vooraan, volwassenen achteraan. Alles lijkt erop te wijzen dat ze elkaar staan te verdringen om een plaats te bemachtigen in een reddingssloep. Ik wil me naar voren wringen, maar Xavier trekt me bij de arm.

  “Let me go! I want to get off! I don’t wanna die here!” roep ik.

Hij bekijkt me met gefronste wenkbrauwen.

  “What’s the matter with you?” vraagt hij. “You not gonna die! Look!”

Hij wijst naar het water. Ik rek mijn nek uit om over de hoofden van de passagiers te kijken. Langzaam, als in een vertraagde film, zie ik uit het water een stompe heuvelrug oprijzen. Even later klinkt een luid proestend geluid en spuit een stomende fontein de hoogte in, waarvan enkele druppels me in het gezicht waaien.

  “What’s that?” roep ik verschrikt.

  “Whales!” antwoordt Xavier. “These are whales, Borieseuh! Two mothers and two calves! I’ve never seen them come so close to the ship!”

 

Het volgende kwartier sta ik gebiologeerd naar de walvisruggen te kijken die als in slow-motion op en neer gaan. Het is verbazend hoe dicht ze bij de boot durven te komen. De kalfjes, die reeds reusachtige afmetingen hebben, komen het vaakst aan de oppervlakte. Af en toe slaken ze een lachwekkend piepend geluid dat niet bij hun omvang past. Met ingehouden adem sta ik toe te kijken, tot ik plots bij het nekvel word gegrepen. Ik slaak een kreet en kijk om. Het is de kapitein. Met een nijdige trek om zijn mond, vraagt hij me waar ik me het laatste uur schuil heb gehouden. Ik weet niet wat te zeggen, maar word bijgesprongen door Xavier, die de skipper erop wijst dat het mijn eerste dag is en dat hij me alles in detail heeft uitgelegd. Het mag niet baten. Op een schip is blijkbaar geen excuus goed genoeg om werkverzuim goed te praten.

Ik maak me op voor een fatale duik in zee, maar zo’n vaart loopt het niet. We mogen aan boord blijven zolang er gevaren wordt. Maar zodra de boot aanmeert, worden we bedankt voor bewezen diensten. We worden niet uitbetaald en hoeven de volgende dag niet meer terug te komen. Mijn eerste tocht met de walvisboot is meteen ook mijn laatste.

 

Op weg naar het appartement van Marianne voel ik me nerveus als voor een moeilijk examen. Hoe moet ik haar vertellen dat ik al na één dag de bons heb gekregen?

Wanneer ik boven uit de liftkooi stap, staat ze me op te wachten. Ze verwelkomt me als een moeder haar kind na een eerste schooldag. Ze geeft me een kus op mijn mond. Haar lippen lijken wel een zuignap.

Nadat ze me even door mijn haar heeft geaaid, leidt ze me bij mijn arm haar flat in. Ze heeft geen moeite gespaard om me een warm welkom te bieden. Overal flakkeren waxinelichtjes. En de tafel is reeds gedekt. Maar wat het belangrijkste is: er hangt een heerlijke geur in de flat. Het lijkt er sterk op dat er wat lekkers in de oven staat.

Ze laat me plaatsnemen op de bank. Even later staat ze voor me met de onvermijdelijke fles bubbels. Ik begin te vermoeden dat ze aandelen heeft in dat goedje.

Terwijl ze het muilbandje loswrikt, werpt ze me een onderzoekende blik toe.

  “Hoe was je dag?” vraagt ze. “Makkelijk werk gevonden?”

Ik aarzel. Zou ik haar meteen de waarheid vertellen of houd ik het beter nog even voor mezelf? Ik wil die heerlijke maaltijd niet mislopen. Je weet nooit wat de reactie van een vrouw zal zijn. Ze kunnen iets laconiek opnemen, maar net zo goed reageren ze erg emotioneel.

Ik besluit mijn misstap nog even voor mezelf te houden. Met enig geluk zijn mijn koffer en mijn laptop weer opgedoken en kan ik morgen gewoon doorreizen naar Newcastle.

Ze laat de kurk knallen en schenkt de glazen vol. Dat doet ze behendig. Het schuim loopt net niet over de rand.

  “Proost!” zegt ze.

Ze tikt haar glas tegen het mijne aan en drinkt gulzig. Ik vraag haar of ze telefoon heeft gehad.

  “Telefoon?” reageert ze verbaasd.

  “Van het meisje met het rode haar.”

Ze kijkt me aan alsof ik haar om een seksoperatie verzoek.

  “Van het hostel” verduidelijk ik.

  “O! Nee, daar heb ik niks van gehoord,” zegt ze. “En van je laptop evenmin.”

Dat is een lelijke streep door mijn rekening. Maar ik blijf bij mijn besluit om haar niks te zeggen over mijn ontslag. Daarvoor is nog alle tijd.

 

Terwijl de geur, die uit de oven opstijgt, mijn smaakpapillen verder in gereedheid brengt, vraagt ze nog even door over hoe mijn dag is geweest. Ze vraagt me of ik al vrienden heb gemaakt op de boot. Ik knik bevestigend en vertel haar over Xavier. Ik zeg haar dat het een aardige kerel is, maar wel een bluffer.

Meteen verandert haar stemming. “Met zo’n kerels moet je opletten,” zegt ze. “Voor je het weet, bezorgen ze je een hoop narigheid.

Ik lach haar woorden weg. “Xavier is oké,” verdedig ik hem.

  “Hoe weet je dat zo zeker?” vraagt ze.

Ze kijkt me diep in mijn ogen. Ik voel me onrustig worden en voer ter verdediging aan dat hij me meteen in bescherming nam toen het nodig bleek.

  “In bescherming waarvoor?” wil ze weten.

Het zweet breekt me uit. Ik heb het gevoel dat ik op de rooster word gelegd. Met enige voorzichtigheid vertel ik haar dat hij me in bescherming nam tegen de kapitein en zijn officieren.

Ze kijkt me aan met ogen waar het ongeloof uitdruipt. “Boris, dat zijn net de mensen die je kunt vertrouwen,” stelt ze met nadruk. “Het zijn die klaplopers van een matrozen die je hoort te wantrouwen. In de scheepvaart kom je de vreemdste gozers tegen. Hoor je wat ik je zeg?”

Ze kijkt me diep in mijn ogen. Ik voel me rood aanlopen.

  “Boris? Is er iets dat je me moet vertellen?” raadt ze.

Ik schud mijn hoofd, maar net niet overtuigend genoeg.

  “Boris?”

Ik bijt op mijn lip, maar voel de waarheid in me opborrelen. Hakkelend vertel ik haar dat ik morgen niet meer terug hoef te komen. Ze vraagt waarom. Ik biecht haar het onderonsje in het bezemhok op.

  “Zie je wel! Ik wist het dat die gozer niet te vertrouwen was,” stelt ze. “Boris, luister naar me. Ik zeg dit voor je eigen bestwil. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat je je verder niet inlaat met die kerel. Zo niet, gaat hij je nog een heleboel narigheid bezorgen.”

Ik durf haar niet in de ogen te kijken.

  “Hoor je wat ik zeg?”

  “Ja,” doe ik verveeld.

Nog even blijft ze me indringend zitten aankijken. Dan veert ze plots op en hurkt neer voor het kastje met de elpees. Ik bekijk haar terwijl ze gehurkt zit. Haar kont barst haast uit haar jurk.

  “Heb je een voorkeur voor een muziekje?” vraagt ze, alsof er niets aan vooraf is gegaan.

Voor ik iets kan zeggen, heeft ze al een elpee uit het rek gevist en zet hem op. Geen idee wie het is. In ieder geval een vrouw met een vreselijke zeurstem.

Even later stijgt uit de keuken een zacht gepiep op.

  “Het eten is klaar!” zegt ze. “Ga maar vast aan tafel.”

Terwijl ze de keuken inloopt, sta ik op van de bank en neem plaats op mijn vaste plekje. Ik ben benieuwd wat ik voorgeschoteld krijg. Ik hoop maar dat haar kookkunst deze van moeder ver overtreft. Moeder is het prototype van een keukenkluns.

 

Marianne komt aanzetten met een ovenschotel waar een stevige damp uitslaat. Hoewel ze ovenwanten draagt, moet ze zich haasten om zich niet te verbranden. Ik bekijk het baksel. Geen idee wat het is, maar het water loopt me uit de mond. De heerlijke geur maakt een kolossale honger in me wakker. Met hunkerende ogen volg ik elke beweging die ze maakt. Ik kijk toe hoe ze met een plastic spaan een deel van het baksel loswrikt en op mijn bord legt.

  “Besef je wel wat een bofkont je bent?” vraagt ze, even in mijn richting blikkend. “Je hebt geen idee welk een eer je geniet door mijn stoofschotel voorgeschoteld te krijgen!”

De schelle lach die volgt, neemt de laatste spanning weg.

Voor ze plaats neemt tegenover me, schenkt ze de glazen nog een keertje vol.

  “Eet smakelijk,” zegt ze.

Ik neem een hap en proef. Ze kijkt afwachtend toe en vraagt of ik het lekker vind.

  “Héérlijk!” breng ik met moeite uit. De hap is zo heet dat mijn smaakpapillen haast wegsmelten. Terwijl ik met mijn hand wapper, zuig ik verkoelende lucht in mijn mond.

 

Na de hoofdmaaltijd komt ze met een al even heerlijk dessert aanzetten. Zelfbereide tiramisu. Het biscuit druipt van het koffie/amarettomengsel, de mascarpone is smeuïg en het cacaopoeder overvloedig. Als moeder dacht dat je in Australië niet lekker kon eten, zat ze er vreselijk naast.

 

Na de maaltijd zetten we ons voldaan op de bank. De drank blijft alweer rijkelijk vloeien. Onder impuls daarvan durf ik de vraag te stellen die al even op mijn lippen brandt. Ik vraag haar hoe het komt dat ze geen man heeft. Er lijkt plots een schemer over haar gezicht te trekken en ze haalt de schouders op.

  “Weet je… in het leven moet je geluk hebben,” antwoordt ze omfloerst, terwijl ze dromerig voor zich uitkijkt. “Je kunt op verscheidene manieren geluk hebben. De ene heeft geluk in de liefde. De andere in het spel. Of weer met iets anders. Bij de ene blijft het geluk een leven lang duren. Bij de andere is het van korte duur. Of je hebt zeven vette jaren, en zeven magere… Het leven is onvoorspelbaar.”

Ze zwijgt even, maar kijkt me dan plots indringend aan.

  “Heb jij het gevoel dat je magere jaren achter de rug zijn?” vraagt ze. “Ik neem aan dat je dit toch als een nieuwe start ziet. Je reis naar Australië! Voor het eerst op pad zonder je ouders. Onze ontmoeting. Je inwijding in de liefde.”

Ik deel met haar mijn vrees dat de nieuwe start nog niet voor meteen zal zijn. Ze wil weten waarom. Ik vertel haar over mijn ouders. Dat ze er alles aan zullen doen om me te beletten op mezelf te gaan wonen. Dat ze me op droog zaad hebben gezet, waardoor ik me verplicht zal zien een baan te zoeken, maar dat dit geen sinecure zal zijn zonder diploma. Dat ik echter geen zin meer heb om te studeren, omdat het me toch niet lukt…

De hele tijd blijft ze me indringend zitten aankijken. Ze lijkt diep na te denken over wat ik zeg. Ook nadat ik mijn betoog heb afgerond, blijft ze me nog even zitten aanstaren. Maar dan staat ze plots op en neemt een nieuwe elpee uit de kast.

  “Wat denk je van deze?” vraagt ze.

Ze toont me een grijze hoes met twee kleurenfoto’s. Het grijze gedeelte stelt de voorzijde van een ouderwetse autobus voor. De foto’s zitten op de plaats van de dubbele voorruit. De linkse prent toont een tengere man met een gigantische hoop dreadlocks op het hoofd die zichtbaar in vervoering is. Op de andere foto prijken drie zwarte dames met kleurige hoofdtooi. Bovenaan de hoes staat: ‘Bob Marley & The Wailers’. Onderaan de tekst ‘Babylon by Bus’.

  “Hou je van reggae?” vraagt ze.

Ik haal mijn schouders op. Ik heb de naam Bob Marley wel eens horen vallen, maar verder weet ik niets over hem. Ik zou geen nummer van hem kunnen noemen.

 “Vind je het goed dat ik deze opleg?”

Ze haalt de plaat uit de hoes en legt ze op de draaitafel. Even later spat er een vrolijk huppelmelodietje uit de boxen. Na een korte muzikale intro klinkt het: “I wanna love you and treat you right. I wanna love you every day and every night…”

Terwijl ze naar me toe komt, begint het lichaam van Marianne vreemde kronkelbewegingen te maken. Aanvankelijk wiegt ze wat met haar kont heen en weer, en zwenkt met haar hoofd. Maar gaandeweg gooit ze zich helemaal los. Terwijl haar massieve heupen heen en weer wiegen als een plezierbootje op onstuimige zee, beschrijft ze met haar armen ingewikkelde geometrische figuren. Ik zit met verwondering toe te kijken hoe ze haast als een uitzinnige tekeer gaat.

Halverwege het nummer knielt ze plots voor me neer, duwt mijn knieën uit elkaar en ritst mijn gulp open. Voor ik van mijn verbazing bekomen ben, heeft ze zich op mijn snikkel gestort als een uitgehongerde welp op een tepel. Terwijl Bob Marley zich de hele tijd loopt af te vragen of het liefde is wat hij voelt, wordt mijn jongeheer zowat vacuüm gezogen! Nog voor het nummer ten einde is, heb ik alle uiteinden van het heelal bezocht.

Nadien laat Marianne zich met een voldane zucht neerploffen op de bank.

  “Geweldig, hé?” zegt ze. “Dat vind ik nou toch zo’n opwindende muziek.”

Dát heb ik gemerkt!

 

foto: ©photosuus

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

2 mei 2016 · 22 keer gelezen · 1 keer geliket