Een trein spuwt me uit in Gent Sint-Pieters. Elf minuten wachten op een aansluiting naar Gent-Dampoort. Ik ga op het perron op de lange houten bank zitten. Zo ver mogelijk van de jongeman die er al op zit. Kwestie van geen verkeerde indruk te geven. Hij is een Gentse Turk. Hij vindt het vast maar niks als ik naast ‘m ga zitten. Een tik tegen mijn laars aan de achterkant. Een duif pikt tegen mijn voet. Ik kijk het beest achterna terwijl het van onder de bank naar voren wipt, naar de sporen toe. Mijn bankgezel heeft het gezien. Hij haalt wat kruimels uit zijn zak. Uit een leeg koekplastiekje dat hij niet had weggegooid. Hij gooit kruimel per kruimel naar de duif die gretig pikt. Ik doe alsof ik het niet zie. Ik weet niet waarom. De trein komt aan. Ik stap op, hou mijn muts en jas maar aan. Slechts elf minuten trein in het vooruitzicht. We rijden traag en verheven langs de stad, ter hoogte van de daken. Deze ochtend viel er regen. Op het dak van een vrachtwagen waar we langsrijden, in het witte gladgespannen zeil, staat er een kuil water. Een merel doet zich te goed aan een verkwikkend bad. De jongeman zit aan de andere kant van het compartiment. Hij staart voor zich uit. Dat van de merel heeft hij gemist.