geen blinde vlek, geen dode hoek.
de nek wil ik schroeven tot ik de cirkel zie
met vaste ogen die de schedel vullen.
in de nacht gaat de waaier open.
stil vliegen wil ik,
met dons aan de vleugels sluipen
tot de duik, niet langer zolen slijten
maar de klauwen om een kans vouwen,
een kaart maken van de minste geluiden.
hier geen muis in de humus, geen lemming in de sneeuw
maar een ritselend blad verraadt de storm.
zoals een twijg knakt op het pad, het scharnier piept,
de sleutelbos als je thuiskomt, weer een dag lichter
na de braakbal van wat ik missen kan.