1 April 1981
Ducepetiauxlaan 106, 1060 St. Gilles-Brussel.
Twee immense torens gaven de gevangenis het uitzicht van een middeleeuws kasteel. Wachters die de tijd trotseren.
Mijn eerste werkdag als maatschappelijk assistent in de gevangenis. Ik had enkele boeken gelezen over het leven in de gevangenis, dus ik was er klaar voor. Dacht ik, althans.
Dit dagboek schrijf ik op advies van Frans, mijn coach in bange dagen. Ter bescherming van jezelf, want waar begin je aan?
Terwijl hij mijn documenten bekeek, schudde de cipier meewarig het hoofd, een nederlandstalige sociaal assistent. Een schim uit het verleden, zo zou blijken.
De verwelkoming van de directeur loog er niet om: ‘welkom, maar eigenlijk hebben wij U niet nodig, onze taak is om de gevangenen achter de muur te houden.’
Nog een prettige werkdag verder.
De geluiden van zware poorten die in het slot vallen, het gerammel van potten en pannen, het geroep en getier in een kakafonie van talen. Stilte kent men hier niet.
De tocht naar mijn bureel leek meer op een afdaling naar de vergeetputten. Daglicht een herinnering.
De geur van toiletemmers kwam me tegemoet wanneer ik ‘het centrum’ betrad. De grote cirkel waar alle gangen in uitkomen. Van hieruit kan het geheel overzien worden als een dorpsgezicht van ijzer en staal.
Mijn bureel bleek een veredelde cel te zijn. De muren waren in vergaan grijs, assorti met de omgeving. Een tafel, een kast, twee stoelen, een telefoon, meer moet dat niet zijn. Met als toemaatje als verlichting, een flikkerende buislamp.
Twee dozen, gevuld met briefjes staan op de tafel. Ik nam er één van.
‘Je veut voir d’urgence l’assistent social’, las ik, terwijl ik naar de datum keek: 28 oktober 1979.
Ik nam het volgende briefje. Er zijn vele vormen van bidden.