vervolg opdracht 8

versta
5 jun 2018 · 21 keer gelezen · 0 keer geliket

            * * *

   

Later nodigt een collega-docent zich zelf uit bij haar thuis. Mag hij eens afkomen met een collega van hem, die fel geïnteresseerd is in wat de jongeren van vandaag bezig houdt. En jij bent zoveel met de studenten bezig, jij geniet hun vertrouwen, aan jou vertellen ze waar ze écht om geven. Wel ja, waarom niet? Als het hem kan helpen met zijn wetenschappelijk werk. Edouardo Carrasquilla. En Pablo, de vriend. Twee Cubanen. We praten. Bij mij thuis – niet in de sociale school. Hij stelt de vragen, zij antwoordt. Wie zijn volgens jou de studenten met de grootste leiderscapaciteit? Geen enkele bel gaat rinkelen. Naar volle waarheid antwoordt ze: met voorsprong German.  Dan noemt ze nog een stuk of zes andere namen.

 

Joris en zij, ze maken nog een grote reis door Zuid-Amerika. Hun laatste Zuid-Amerikaanse reis. Frida weet: ze wil hier nooit, nooit terugkomen. Haar hart breekt als ze er aan denkt dat ze dit alles zullen achterlaten. Dat wil ze nooit, nooit opnieuw meemaken… Ze krijgen een kaartje van German met nieuwjaarswensen.

Begin maart varen ze terug naar Europa. Dat is een verhaal voor later. Wat hier in deze scène van belang is, wat Frida van zesentwintig niet, wat Frida van alle leeftijden nooit zal vergeten, wat ik in haar plaats nu voor het eerst vertel. Het is lente in België.  Ze zit in de tuin: de vogeltjes zingen, de zon schijnt. Uit het niets, zonder verwittiging, overvalt haar een diep verdriet. German is dood, loopt door haar gedachten.  Ze borstelt de gedachte, het gevoel opzij. Waanzin. Hoe komt ze daar nu op! Toch weer niet opnieuw… Ze is geschrokken, het gaat niet over.

 

Enkele maanden later krijgen ze bezoek uit Colombia. De directeur van de sociale hogeschool moet in Duitsland met een geldschieter praten over subsidies. Hij komt bij Joris en Frida op bezoek.

Hij vertelt dat Carrasquilla werkte voor de C.I.A.. Dat ze hem ontmaskerd hebben. Hij was één van die fameuze Cubanen die naar de States zijn verhuisd als Fidel Castro aan de macht is gekomen. Die als spionnen zijn gaan werken.

En dat German is neergeschoten. Hij was op de terugweg naar huis, na de cursus. Hij was met vrienden mee gaan betogen. De militaire politie heeft hem neergeschoten.

Hij is dood.

 

Het gaat niet over. Het gaat nooit over.

 

 

                                                             * * *

 

 

            En er was geen pleister voor deze wonde er was ook geen tegenstand geen opstand Frida ging mee vanzelfsprekend. we moesten er op toezien dat onze bagage, onze twee kisten die we mee naar huis zouden nemen we moesten controleren dat ook dat nog niet hier zou achterblijven en we liepen rond in de mooiste havenstad aan een turkooizen zee en ze gingen naar huis in Europa ze bleven niet in Bocagrande, ze reisden niet verder naar de beroemde badplaats Santa Marta, ze wilde de Atlantische Oceaan niet zien en waar heeft Aureliano/ Arcadio Buendia het karkas gevonden van het schip waarmee… het was niet hier vrees ik, nee,  haar hart was al gebroken het  weigerde zich nog te hechten één keer gebroken is meer dan genoeg het moest zich nu concentreren op. Het verstond niet waarom ze terug gingen naar dat verre België. Het was Joris. Iets in het hoofd van Joris zegde dat het niet klopte met wat hij wilde, dat zijn beste laatstejaarsstudenten slag op keer vertrokken naar de States en dat ze enthousiaste brieven schreven naar doctor Joris dat ze vlot konden aansluiten in de lessen daar en dat is dank zij u en dat was dan wat ze de hersenvlucht noemden in studies over ontwikkelingslanden één van de grote factoren die de ontwikkeling belemmerden. En er was ook de opkomst van de computer, hij was er razend nieuwsgierig naar en daar was hier in Colombia op dit ogenblik geen nood aan. En dus besloot hij dat ze beter terug naar huis gingen en voor haar Frida was het niet vanzelfsprekend maar ze waren nu meer dan twee jaar getrouwd en iets in haar begon zich te roeren begon begon te zeggen dat nee het was niet iets in haar het was heel tastbaar bevoelbaar te zien er was Alfonso geweest de weesjongen de gamin het straatkind dat ze ontmoetten die eerste kerstdag dat ze in Colombia waren en ze had een beetje schrik dat op die feestdag opeens de heimwee die ze eigenlijk niet gevoeld had maar die ze zou moeten gevoeld hebben, toch, dat is niet meer dan normaal, dat die haar toch nog  haar zou hen zou overvallen. Ze wist toen nog niet dat ze werkelijk zo weinig heimwee zou hebben en ze zouden die dag met Leticia die vriendin sociale werkster naar een weeshuis gaan ze zouden snoep en geschenkjes meebrengen ze zouden het kerstfeest vieren met diegenen die arm als de herders geboren werd in een stal diegenen waarvoor ze eigenlijk naar hier waren gekomen make love no war en het was weer helemaal anders dan ze had gedacht  het waren geen lieve weeskindjes die met sterretjes in de ogen de geschenkjes dankbaar zouden aannemen en zij die ontroerd zou denken hoe juist het was geweest om naar hier te komen maar het waren astrante kinderen die eigenlijk bijna niets zegden hier en daar stond er eentje te wenen en een begeleidster van de groep trachtte hen te troosten maar wat kan je getroost worden als. Voilà.

Voilà. Ja, ik zie het nu, laat het me zelf maar vertellen. Het waren allemaal jongens, geen meisjes en ze dansten ze dansten om te vergeten en ze dronken coca cola die hadden wij ook meegebracht en één van hen had blond haar en had een grote zonnebril opgezet hij viel zo ook al op want hij was blond van haar en dat zag je niet veel hier hij was de mono en hij kwam heel opvallend altijd weer naar ons zwaaien en lachen en een paar weken later was Leticia weer bij ons op bezoek en ze vroeg of we niemand kenden die voor een paar nachten één van de gamines van het weeshuis wou opvangen het was de mono, Alfonso, hij was niet meer komen opdagen in het weeshuis en nu had ze hem gevonden en als ze hem nu opnieuw liet gaan dan zou ze hem gegarandeerd nooit meer terugvinden dan was hij verloren en natuurlijk wist ze dat we zouden zeggen breng hem maar naar hier we hadden niet veel tijd nodig om dat onmiddellijk te beslissen en hij kwam en hij bleef maanden en maanden bij ons wonen hij ging opnieuw naar school hij had een studiejaar overgeslagen maar dat was voor hem geen probleem en op een dag zaten ze aan tafel hij zat aan het hoofdeinde en hij slaat de handen voor het gezicht en hij weent hij weent en ‘alle dagen bid ik tot god , vraag ik hem dat ik niet langer moet leven’ en natuurlijk bleef hij bij ons en hij bleef en hij bleef en toen besefte ik dat hij was als een kind van hen maar dat dit nog niet de tijd was voor hen ze hadden zelf nog geen kinderen ze nam de pil en dit kind was al negen of tien jaar en ze was zelf maar net vijfentwintig het klopte niet we moesten een thuis vinden voor Alfonso waar hij met kinderen van zijn leeftijd zou kunnen leven bij hen was hij plots het verwende enige kind. En we praatten met Leticia en we zochten en vonden een uitzonderlijke thuis: een gewoon huis in een gewone wijk in de stad niet arm niet rijk waar een Catalaan van de JOC vader was voor maximum twaalf kinderen en er was een plaats vrij en ja Alfonso zou bij hen passen en hij ging bij hen wonen en hij kwam elke week – denk ik toch – bij hen op bezoek en hij leerde zonder enige moeite hij haalde prachtige cijfers en toen werd de Catalaan dodelijk ziek hij moest zich laten verzorgen in Barcelona hij had een tumor n de hersenen hij stierf kort daarop en de gamines waren opnieuw wezen. En wat met Alfonso. Ondertussen hadden we don Antonio leren kennen, nee, niet die van de tugurios. Een Nederlander die al tientallen jaren hier woonde hij had hier fortuin gemaakt hij was getrouwd met een dame uit de Colombiaanse high society hij was rijk en godvruchtig hij had zelf geen kinderen deed gul aan liefdadigheid hij was een belangrijke weldoener van een melaatsendorp een eind buiten de hoofdstad er woonden hoofdzakelijk melaatsen maar er was ook een internaat voor jongens en als we accoord waren kon Alfonso daar verder studeren ja natuurlijk en natuurlijk ja we betalen de kosten en Alfonso ging en alle vakanties zat hij bij ons en van tijd tot tijd ging hij bij don Antonio en dona Esther op bezoek en toen gingen we terug naar huis. En wat. Hoe moeilijk. En mijn verstand maakte me wijs dat het zonde zou zijn Alfonso mee naar Europa te brengen opnieuw een fuga de los cerebros en ja, don Antonio , zou jij voor hem kunnen zorgen , wij zullen de kosten betalen en zo zou het gebeuren en wat een lafheid, wat een huichelarij van haar denk ik later. Maar langs de andere kant het lot is onvoorspelbaar. Natuurlijk leert Alfonso verder. Hij maakt zijn middelbare studies af maar hij moet er weer voor vechten want don Antonio is een weldoener en deze keer is het extra gemakkelijk wij betalen alles voor Alfonso en Alfonso dreigt toch nog verloren te lopen maar hij herpakt zich, en na zijn middelbare studies willen wij dat hij een tijdje gaat werken om zijn kost te verdienen totdat hij weet wat hij verder met zijn leven wil doen. En dan neemt don Antonio het van ons over ook financieel en hij overtuigt Alfonso om naar het seminarie te gaan en wij kennen hem dat wordt niks maar laat hem maar proberen en na zes maanden houdt Alfonso het voor bekeken in het seminarie. En nee, schrijft don Antonio, hij mag bij mij op het bedrijf komen werken en don Antonio wordt oud en misschien is hij ook eenzaam en hij krijgt hoe langer hoe meer belangstelling voor onze monito en die beslist dat hij graag geneeskunde zou studeren en don Antonio betaalt en Alfonso mag nu permanent bij hem thuis wonen en Alfonso is een schitterende student hij specialiseert zich nog een extra jaar in de States en dan het grote nieuws. Don Antonio en dona Esther zullen Alfonso adopteren…

 

Dat weet ze natuurlijk nog niet als ze daar bij het brede gele strand met een zwaar hart wacht op het schip dat hen terug naar Europa zal brengen ze kan nog niet weten en ze weet nog niet hoe ze zelf  ze wil wel voor hem zorgen maar ze wil eerst eigen kinderen maar mijn hart, denkt ze , mijn hart. Wat ik hier allemaal achter laat…

 

 

 

En ze scheept in. De Hamburg – Amerikalijn. Een Duitse maatschappij die hoofdzakelijk goederen vervoert. Maar op het schip is er aanpassing voor twaalf passagiers. Joris en Frida kijken er letterlijk op toe dat hun twee koffers aan boord van het schip worden gebracht.  Ze zullen rechtstreeks van Cartagena naar… Antwerpen varen, zonder stop. Rechtstreeks naar Antwerpen!  Ze zullen aan land gaan op de kade van MIJN stad, denkt Frida. Familie en vrienden zullen ons daar opwachten! Dat is een beetje troost, toch?

 

            Gewoonlijk duurt het minstens drie weken om de Atlantische over te steken. Het zullen twaalf dagen worden, zo probleemloos verloopt de reis. Er is alleen nog dag en nacht, de tijd van de maaltijden, het dek van het schip – de matrozen installeren zelfs een klein zwembad – de eetplaats, de eigen kajuit. De oceaan en de lucht bepalen het decor. Blauwe lucht, turkooizen water. Golven met schitterende randen . In het begin achtervolgen ons nog de meeuwen. Dan worden het dolfijnen! dolfijnen! Walvissen, ook walvissen! Dios mios, wat een kolossen! En hun sierlijk ballet op het decor van water en lucht…Dan worden het water en de lucht minder blauw. Elke dag een beetje minder. De realiteit van de toekomst komt dichterbij. Het wordt koud. Gelukkig waren ze er op voorbereid: Frida trekt truien aan en een lange broek, geen minirokjes meer. Het zwembad wordt afgebroken. Het stormt. De passagiers blijven in hun kajuit. Frida niet: ze constateert dat ze zeebenen heeft! De tafel in de eetplaats wordt gedekt met natte tafelkleden: zo schuift het eetgerei niet van hot naar haar. Eén keer kapseist het schip zo erg, dat de soepterrine vlot over de rand schuift. De vrouw van de kapitein gaat bijna mee over stag, haar man houdt haar nog nipt overeind. We zijn het Nauw van Kales door. De kust van West Europa… Frida staat op het dek en ziet, voelt de kou die op haar afkomt. Het is Lente. 21 maart. Ze hadden zich er op verheugd. Alles is koud en grijs.

 

 

                                                           * * *

 

 

‘ Marc! Zit gij hier ook?’.

‘Ja zeker. En ze zullen hard moeten werken om mij hier buiten te krijgen…’.

Marc blijft zitten, de billen vastgelijmd aan zijn bureaustoel. Hij doet geen moeite om op te staan, haar te verwelkomen.

Dit kan niet waar zijn, denkt ze. Dit is een fata morgana. Hier: het Steunpunt Sociale Zekerheid, waar studies gepubliceerd worden in verband met de armoede in België. Marc een medestudent  in Leuven! En het was begin jaren zeventig, Andreas Baader, Gudrun Esslin, Ulrike Meinhof en Horst Mahler stampten in West-Duitsland de Rote Armee Fraktion uit de grond; in Italië richtten enkele studenten de Brigate Rosse op; in het Baskenland was de Eta actief; in Ierland vocht het IRA; in Palestina ageerde het Volksfront voor de bevrijding van Palestina; de kasseien in de straten van Parijs hadden nog altijd heimwee naar mei ‘68 met Daniel Cohn – Bendit, droegen de galm verder van wat Sartre, Derrida, Marcuse, Lacan,  luidop in hun aula’s doceerden; in de USA betoogden burgers hoe langer hoe heviger tegen de oorlog in Vietnam; in Tsjecho- Slovakije bloeide de Praagse lente.

En hier, Marc, amper  zesentwintig, in de volle bloei van zijn jeugd: ze zullen hard moeten werken om mij hier buiten te krijgen…  Zuid Amerika overvalt haar. Het instituut waar zij werkte, het enthousiasme waarmee haar collega’s en zij het onrecht  aanklaagden, bestreden. En hier… Ze is perplex.

Helaas, ze is terug in België.


Ze woont in het Brusselse. Joris vond werk, niet in het Antwerpse zoals zij had verondersteld, maar in hartje Brussel. Wetenschappelijk onderzoek in verband met software van computers. Voor hem is het recht in de roos. Zij… Geen gezeur! Ze heeft er mee ingestemd om terug naar huis te gaan. Ze heeft er zelf voor gekozen! De familie is niet veraf. Maar niet bij de hand. Het is een koude lente: ze kan geen minirokjes dragen, ze bibbert op haar benen, zelfs met wollen panty’s aan. Zelf zou ze liever eerst werk maken van kinderen. Maar Joris was niet op zijn best, terug in Europa. Miste hij Colombia, besefte hij nu maar pas wat hij allemaal achtergelaten had? Hij is altijd moe, lacht zelden als hij met haar alleen is, bant alle romantiek. Hij is neerslachtig. Raar, want hij heeft toch die job waar hij naar verlangde. En ze wil die kinderen zo graag, ze… Geen gezeur. Ze gaat werken. In  een instituut voor sociale planning, in Brussel, in de Koningsstraat, een studie over kansarmoede. Het lijkt haar interessant.  Een prof, schrijft de inleiding, zet de studie in het juiste perspectief, coördineert. Een medewerker van het instituut , Marc dus maar toen wist ze de naam nog niet, schrijft het tweede deel. Zij zal het derde deel verzorgen.

Ze neemt dus elke dag dezelfde bus en dezelfde metro om op haar werk te geraken. Ze komt uit Zuid-Amerika: ze zegt haar medereizigers opgewekt goeiedag. Ze staan elke dag op het zelfde uur met haar op dezelfde bus, dezelfde metro te wachten, toch? Na drie dagen komt een man op haar af, stopt haar vlug vlug zijn visitekaartje in de hand: als ze zin heeft om eens met hem op zijn appartement te komen praten?.... Ai, Zuid –Amerika…

 

Ze vindt haar draai niet in de academische wereld. Het is er zo formalistisch, gericht op zoveel publicaties in dat en dat tijdschrift en in zoveel tijd. Wedijver, por dios …  Jaloezie… Vandaag zit ze met de secretaresse van het instituut en een paar collega’s in het visrestaurant, juist om de hoek van het grote hotel waar een bla bla bla-seminarie plaats had. Het is een echte Brusselse zaak, je kan er nog in het Nederlands terecht. Eigenlijk is het geen restaurant, het is een open viskeuken in een viswinkel. De vis is er glimmend heldervers, ruikt delicaat, zoals het vis betaamt. Tenminste een goed einde van deze verloren dag, denkt ze. Dat seminarie! Het gelul! En de directeur van het instituut, haar baas,  die als een gedresseerde aap vooraan de ene nonsens na de andere staat te verkopen. Maar ja er moet geld gevonden worden voor het onderzoek en dan moet je al eens buigen om niet te barsten. De sukkelaar. Ze zou niet in zijn schoenen willen staan . En als je het haar zou vragen: ze vreest dat het enige gevolg van heel deze paljasserij zal zijn dat er nog meer formulieren moeten ingevuld worden om nog meer overbodige statistieken op te maken die dan toch weer verkeerd gebruikt of geïnterpreteerd zullen worden. 

Ze wordt zenuwachtig: ze zit  hier al zeker twintig minuten te wachten op haar paling in het groen. Ze wil naar huis. Achter haar zit een vrouw met een vreselijk parfum – ze veronderstelt toch dat het een vrouw is – het verpest de geur van de visbereidingen uit  de open keuken. Het is hier niet op zijn plaats. Waarom kiest zo’n parvenue om hier te komen zitten in deze populaire viskeuken. Dat ze toch blijft op de avenue Louise of in de galerij aan de Naamse Poort! Waar blijft die verdomde paling nu! Wablief? nog een pintje?  Ja, doe maar. En hoe gaat het met je man vraagt de secretaresse en ze weet dat ze dat vraagt om eigenlijk geen antwoord te krijgen, dat de secretaresse hoopt dat zij, Frida zal zeggen dat het goed is, maar vertel eens: hoe zit dat me de jouwe?  Al dat gebrabbel, al dat geklets waar blijft nu toch die paling ! Achter haar bestelt een vrouw luid en met een opschepperig accent mosselen en  champagne daarbij. Mosselen met champagne! In het Nederlands nog wel, hier in Brussel! Dat is zeker dat stuk parfum. Straks krijgt ze haar mosselen-met -champagne nog eerder dan wij! Frida neemt de pint die voor haar staat. ‘Verdomd,’ zegt ze,  even luidop en boven het lawaai uit.  ‘Als ik dan met zoveel chi-chi champagne bestelde,  zou ik daar toch minstens oesters bij eten.’ Er wordt gegrinnikt aan de tafeltjes rondom en ze ziet de ogen van de secretaresse groot opengaan. Ze staart naar iets achter Frida’s rug en de andere collega’s kijken gegeneerd de andere kant op plots is het aan hun tafel zo stil als in een ongebruikte diepvrieskast en ze draait zich om om te zien wat er achter haar rug  gebeurt en kijkt recht in de ogen van de directeur van het Instituut. De vrouw die naast hem zit, zijn vrouw,  bekijkt Frida woest.

‘ Nou weet u’  zegt ze weer luid tot de dienster ‘ ik verdraag geen oesters...’

 

 

                                                           * * *

 

 

            En wat zou je denken, Frida de Jonge, wat zou je denken . Natùùrlijk houden de Jezuïeten hun soldaten in het oog, natùùrlijk weten ze het van de grupos de professionales in Colombia, het succes van het onderricht  van Joris aan de universiteit en van haar populariteit, hoe gemakkelijk zij omgaat met de mensen. Natùùrlijk nemen ze contact op. Natùùrlijk kennen ze nog andere jonge mensen die zich verdiepen in  de bevrijdingstheologie, die gesprekspartners zoeken want wat er nu gebeurt in de wereld en hoe kunnen we opkomen tegen verdrukking en indoctrinatie door oude structuren zonder geweld te gebruiken en wat betekent het fenomeen van de priester-arbeiders, einde ’68 is de Jezuïet Egied Van Broeckhoven toch verongelukt in die staalfabriek, waarop steunde hij de keuze om daar te gaan werken en waarom woonde hij  in  een armenwijk  en hoe vermijden we dat onze eigen donkere kanten niet de bovenhand krijgen, hoe stellen we onszelf in vraag. En natuurlijk happen Joris en Frida toe als hongerige vissen in stromend water en ze draaien en wentelen en keren tot ze een plaats gevonden hebben waar ze willen waar ze kunnen blijven. Ze willen wonen in een basisgemeenschap. Het vraagt jaren tijd. Jaren van dialoog, discussie, ruzie, van vriendschap voor het leven van samen iets uit de grond stampen, van gortdroge, bijna theologische gesprekken waar Frida compleet gek van wordt, maar ze moet toegeven dat het een dynamiek op gang houdt waardoor ze gedwongen wordt op haar eigen manier te formuleren waar ze in haar leven voor kiest .

 

 

 

J.- Natuurlijk moet ge dan ergens de gebeurtenissen in ogenschouw nemen, en die volgens bepaalde criteria en inzichten en gegroeide keuzes bekijken. En beoordelen in functie van de beslissing die ge moet nemen. En dat is dan inderdaad, ja, dat kunt ge in zekere zin  theoretisch noemen, in die zin dat ge zegt, dat ge uw globaliteit daar stelt ter beoordeling en als voorwerp van en keuze. Dat vind ik een voorwaarde tot vrijheid. Andes neemt ge nooit een beslissing op basis van de gebeurtenissen die zich aan u opdringen. IK vind, als ge dat theorie noemt, dan kunt ge dat theorie noemen maar vind ik die theorie onontbeerlijk. Waar ik bij u mee akkoord gegaan ben, dat het beoordelen van de situatie en het kiezen,  een rol spelen en nieuwe gebeurtenissen moeten verwekken. Daar ben ik mee akkoord, ik denk dat ge dan niet een globale synthese zomaar voorgeschoteld krijgt, dat dat niet gaat.

S.- Natuurlijk, het is ambetant hé, we zouden nu evengoed over mijn werk kunnen beginnen, dus… Wees gerust, ik maak me daar niet druk om, om te zeggen: we gaan nu eens uw situatie onder de loupe nemen. Maar ja, kom, het is er nu gekomen omwille van het niet opschieten van ons onderzoek, hé. Ha, we kunnen evengoed over mijn situatie beginnen, hé. Maar van buitenaf gezien zou ik zeggen: laten we stoppen met die vage terminologie van binnen en buiten en gaan we naar de concrete feiten om te kunnen vertrekken en dan te kijken wat we er kunnen uithalen. Wat ik van buiten zie is, dat je , aan de ene kant, bij je job beweerde dat je teveel in beslag genomen werd door die job om hier, binnen , te kunnen zijn. Dat heb je toch gezegd, denk ik. Langs de andere kant dat de situatie aan het verrotten was en dat er van die wetenschappelijke research niet veel meer van in huis zou komen.

 

Die wetenschappelijke research, dat is niet gelukt, dus , en dan hebben ze u en plaats aangeboden die interessant was, praktisch gezien in allerlei opzichten van allerlei nieuwe zaken, waar ge praktisch uw eigen baas kunt zijn om iets op te richten, misschien, een interessante werksituatie en heu, ik ben ik geloof, ja hoe moet ik het zeggen, ik kan moeilijk geloven dat in één , twee drie, gij daarin iets ontdekt hebt dat iets anders is dan een interessant werk zoals Frida vorige week zegde. Ik denk van niet, dat zal moeten blijken, ik kan me daarin vergissen , dan moet ge me maar eens uitleggen ik geloof niet, ik geloof dat ge moest werk hebben , dat er u een interessante job werd aangeboden en dat ge ja hebt gezegd omdat ge niet anders kunt. Punt. Dat dan nog reuze meegevallen is ook nog. Dat ge niet zomaar hop, plots daar vanuit een kritische situatie of wat dan ook in die zin, van een actie in de zin van decentralisatie… Daar geloof ik niet in… Die kwestie van de keuzemogelijkheid, dat vind ik een heel belangrijke zaak. Maar is dat noodzakelijk… is dat noodzakelijk voor mij buiten?

J.- Voor u waarschijnlijk niet ,hé.

S.- Ja maar dat betekent dat… Dat hangt er van af wat, dus. Hoe gaat ge voor u buiten definiëren? Ik bedoel: dat buiten alles is wat niet binnen onder ons is. En dat hoe we die buiten concreet beleven, dat dat opnieuw een keuze is. Ik denk dat, wat we hier concreet moeten aanpakken, de vraag is: hoe definiëren WIJ buiten. Dat is dan volgens mij geen theorie. ..

 J.- Wat van belang is, is wat de relatie is tussen binnen en buiten. Het is zinloos om van buiten te spreken, zonder ook binnen er bij te betrekken. Het is de spanning tussen de twee die telt. En die spanning is voor mij de basis van creativiteit.

  1. Ja maar ik stel voor dat we niet meer spreken over binnen en buiten. Ergens lijken me dat volledig onbruikbare termen, totaal vaag. Van binnen en buiten weten we niets…

 

 

             Absurd. Hilarisch, zulke soort gesprekken. Maar het dwingt Frida  wel om na te denken. Om zelf te zeggen hoe ze het ziet zitten. Om… het op te schrijven…. Om te schrijven…

 

‘Wat verwacht ik van het leven in een gemeenschap? Als ik hier blijf wonen, is het omdat ik denk dat zulke kernen van wonen nodig zijn. Om een stimulans te zijn voor elkaar in het creëren van een alternatieve cultuur: instellingen, gedragspatronen (familie, politiek, onderwijs, godsdienst, ontspanning. Kinderen. Ik zie mijn kinderen hier glunderend tussenlopen. Kinderen. ). Om leed en ellende uit de wereld te helpen. Om liefde te stellen in plaats van haat. Om het begrijpen van anderen te stimuleren, in plaats van hen te  veroordelen. Om mezelf te leren begrijpen en aanvaarden . Om het te leren, hoe elke mens gebaat is bij het zoeken naar oplossingen waarmee iedereen gediend is. Om een stimulans te zijn voor elkaar in verantwoordelijkheid t.o.v. het leven. Om vreugde te vermenigvuldigen. Om humor en koppigheid en moed aan te kweken, zelfhumor ook, in plaats van agressiviteit. Om door anderen gekend te worden en zo ook door mezelf (wat jullie zo mooi noemen: broederlijke correctie. Mag daar iets zusterlijks bij?). Intense menselijke verhoudingen met de totaal andere mens… Een alternatieve maatschappij op microniveau.’

 

Het loopt. Niet altijd gemakkelijk: één koppel breekt er mee, na negen maanden. Pijnlijk. Verdrietig. Onbarmhartig. Zoals een echtscheiding, waarschijnlijk. De andere twee koppels – S en M, met hun drie kinderen, en Frida en Joris, blijven bij elkaar. Hebben plaats en tijd voor elkaar

én voor anderen. Ze vangen mensen op die ten einde raad zijn. Die uit de gevangenis moeten gehouden worden. Die depressief zijn, waar ze bij de treinsporen naar op zoek gaan als ze om twee uur ’s nachts nog niet thuis zijn. Die pas uit een instelling komen, die met dementie geconfronteerd worden en ’s nachts opeens in je slaapkamer verschijnen, die aanvallen krijgen van epilepsie, die verbannen werden uit het land waar ze werkten omdat ze zich verzetten tegen de dictator, die…  

 

En ze hebben plezier. Zoals op hun eerste kerstfeest samen.  Frida heeft een consommé gemaakt, een heldere bouillon: Bocuse! Drie dagen is ze er mee bezig. De consommé is perfect. Ze heeft gekookt, ze kan dus zonder zorgen mee een aperitiefje drinken met de anderen: S zal de consommé in elegante kommetjes opdienen. Ze praten, lachen. Plots een doodse stilte in de keuken. Schoorvoetend komt S tevoorschijn. ‘Frida,’ zegt hij bedrukt. ‘Ik was op zoek naar jouw consommé, zag de grote pot staan, dacht: er zit nog een heleboel  water in van gekookte aardappelen of zo. Ik heb de pot leeggegoten. Toen rook ik hoe héérlijk dat geurde…’

Frida bekijkt hem,  ogen wijd open. Dan begint ze te lachen. De anderen nemen het over. Frida hikt: ‘Zo helemaal jij, S. Zo helemaal jij.  Jij zou die professor uit de stripverhalen van Jommeke kunnen zijn. S…Hoe bestààt het. Niemand gelooft me als ik dit vertel…’

 

                                                           * * *

 

Ik, de verteller, ik krijg altijd zo’n leuke ideeën die ik zou willen uitproberen. Zoals nu: ik zou graag een koor opstellen, naar het voorbeeld van de Griekse tragedies. Met aan de ene kant de drie mannen, (o.a.de twee Jezuieten) die met ingewikkeld vocabularium het engagement benadrukken. Die declameren over geweld en haat en moed en opoffering en liefde  . Langs de andere kant drie vrouwen (waaronder haar moeder en haar meter), die bidden en hopen dat eindelijk, eindelijk een vrouw in hun rangen  zich emancipeert . En toch eindigen met: ‘Nederigheid, kind. Liefde. Verzoening. En als Joris dat echt wil… Als je met hem trouwt, moet je mee… ‘

 

Maar ik heb de tijd niet meer, het aantal bladzijden die mij zijn toegewezen, zijn bijna volgeschreven.

De historie van vijf jaar samenleven kan ik nooit op een paar bladzijden uit de doeken doen.  Hoe dat nu zit met vrijen, met seks. Bloot lopen door de wei in de jaren zestig, zeventig… En wat met dat gemeenschappelijk bezit. Hoe Joris zijn weg maakt in het opbouwen van alternatieve organisatiestructuren. Ik kan het niet meer hebben  over wat er met Frida daarbuiten gebeurt. Wat ik fantaseer dat had kunnen gebeuren. Zoals een vriendschap met E, die mee een studentenrevolte organiseert  tegen het toekennen van een eredoctoraat aan een Zuid-Afrikaanse prof,   medestander van het apartheidssysteem. De staking, de betogingen, de manifestaties houden maandenlang aan. Hij organiseert mee, moedigt aan, overlegt , en zo voort en zo verder… Maar ik heb geen tijd, geen plaats meer (wees gerust: de studenten hebben gewonnen: er komt geen eredoctoraat! En dat verhaal, dat wil ik later vertellen!).

 

En toch. ik moet het nog wel hebben over de Appeltuin, de eerste Freinetschool in Vlaanderen. Want dat is ook een rechtstreeks gevolg van ons samenwonen met S en M,  ons samen zoeken. Het belang van opvoeding. Frida! Frida! Het is jouw beurt weer, komaan! .

 

                                               * * *

 

Eerste vergadering: er was een groep Portugezen in Leuven, op de vlucht voor of verbannen door dictator Salazar. Ze organiseerden een oproep om te starten met een alternatieve kleuterschool. De eerste vergadering waren er vijftien? twintig? mensen. De tweede vergadering waren er nog een zevental? een tiental? De derde vergadering stond ik daar. Met Riet. Wij tweeën alleen.

 

‘Wat doen we?’ vroeg Riet. Ze had er geen moed meer op: ze had al eerdere experimenten meegemaakt, er waren toch al een paar alternatieven in Leuven, ze gaf dit weinig kans op slagen. ‘We doen het.’ zegde ik. Ik had het belang van opvoeding leren begrijpen in Zuid-Amerika: Pablo Freire. En ik was enthousiast over de methode die wij in onze gemeenschap hadden gevonden om met kinderen om te gaan: Summerhill. Dus organiseerde ik een volgende bijeenkomst. Er kwamen weer meer mensen. En meer en meer. Zo is het gestart.

 

Weet je, de moeilijkheid is dat er zo weinig tijd is om na te denken en te kiezen: er zijn zoveel beelden, zovele woorden, er is zoveel gebeurd. Na nog een paar vergaderingen, zijn we gestart met de  Heiberg-groep. Dat is de kleine groep mensen die begonnen zijn, die de idee hebben laten sudderen en marineren, die ‘het’ hebben uitgeprobeerd, die aanvoelden dat er wat kon groeien met deze groep, die het risico hebben genomen, die er hun energie wilden in steken, die vonden dat kinderen die energie in het lang en het breed waard waren. We, dat waren Roos en Jo, Riet en Leo, Magda en Frans, Rita en Piet, Hedwig, Marie Roos en Laurent, S. en M. en ik. Ik had zelf geen kinderen – de jongste van S en M speelde hier wel met plezier.

 

Toen werd de Heiberg-groep de Appeltuin: we zitten in Leuven, ik word een soort vaste kracht, tussen al die moeders en vaders die ateliers inrichten en pedagogen die mee begeleiden.  Roos kookt met  enthousiaste kleuters. Lieve werkt met  textiel, leert de kinderen kijken, passen, voelen, durven iets in elkaar zetten. Rozemarie geeft een  weefatelier. Riet en ik, we  zingen en dansen met de kinderen, Riet brengt trommelstokken mee naar het muziekatelier. De andere Roos evolueert in het schildersatelier. Hubert brengt op een wit paard sinterklaas naar de Appeltuin . En iedere week bedenken ouders hoe je de ideeën die we hebben over manieren van leren, in de praktijk kunnen omzetten. Want dit is vooral de tijd van zoeken. We wisten sommige dingen wel tamelijk zeker. Het emancipatorisch werken, bijvoorbeeld. We wisten dat we de kinderen zoveel mogelijk zelfstandig wilden laten beslissen. En dat we een structuur nodig hadden om dat ook in het schoolse leren waar te maken. Maar de structuur die paste bij onze ideeën, die hadden we nog niet gevonden. We gingen actief kennismaken met andere opvoedingsprojecten.

 

Anderhalf jaar later had Jo de Freinet-methode ontdekt, zit de Appeltuin op de boerderij in Egenhoven en zijn er vaste krachten die de Freinet-methode kennen.  Het is de grote tijd van bouwen: structuren opbouwen, fundamenten graven. Ook materieel: de ruimte van het boerderijtje was te klein, we waren toen toch al met om en rond de negentig kinderen, denk ik. Als het niet meer was… We trokken onze plan: we zetten een bouwkeet bij. Eén? Twee? Dus: werkweekenden in de vakanties, waar iedereen een beurtrol had en  schilderde, metselde, kuiste, organiseerde, timmerde, opruimde... We moesten toen de Appeltuin nog met eigen bijdragen  rechthouden: er was in die jaren een scholenstop.  En dan de druk bijgewoonde algemene en andere vergaderingen, boven op de zolder.

Het aantal kinderen bleef groeien. Er waren drukke discussies, bijvoorbeeld over onze ervaring dat een groep kinderen van zeven, van? twaalf? meer dan voldoende was om nog fatsoenlijk het groepsproces te kunnen begeleiden. We voerden de beslissingen ook uit! ... En die eerste schoolinspectie die we toen kregen. De positieve beoordeling! Eindelijk werden we gesubsidieerd! En het geniale schoolrapport dat er kwam.   En de formele organisatie van de Appeltuin, de structuren die toen uitgezet zijn…  En dat we alles, alles zelf moesten kuisen? En  geduveld dat er  werd als iemand zijn  kuisbeurt was vergeten of als het kuisen maar met de losse hand was gebeurd…

 

 Alles moesten we zelf doen. We hebben het gedaan. Voor de kinderen,  voor een bepaalde manier van leren, van opvoeden, voor velen ook van de maatschappij bekijken. Bijna nooit was er iemand ziek, er waren kinderen die ook  in het verlof graag naar school wilden...  En dan, de grote proef op de som:  de eerste appeltuindertjes die  naar het middelbaar onderwijs zijn gegaan. Het lukte! Het was, ook in dat opzicht, oké. 

 

En plots zaten we dan terug in Leuven, het gebouw met de glas-in-loodramen  in de Weldadigheidsstraat.   De laatste jaren van ik als vrijwilliger in de Appeltuin waren voor mij: oogsten wat er gezaaid was in de vorige jaren. Het was geweldig. De creativiteit bij iedereen, ouders, vaste krachten. En vooral de kinderen: het was om stil van te worden soms. Het is teveel om op te noemen. Ik beperk mij tot één persoonlijke ervaring:  Het indianen-project.

 

Een  groepje kinderen wou leren over de indianen.  Ik had met Joris toch  tweeënhalf jaar in Zuid-Amerika gewoond, de kinderen vroegen me of ik mee het project wou begeleiden. 

Ik herinner me het bezoek aan het Museum in het Jubelpark in Brussel. Het gemak waarmee de kinderen vragenlijstjes opstelden, telefonisch afspraken maakten met de verantwoordelijken van het museum, waarmee ze vrijwilligers zochten om mee naar Brussel te rijden: ik stond er van te kijken. Ook al was ik al van in het begin bij  de Appeltuin. 

 

Er werden verslagen gemaakt, teksten geschreven, er werd getekend, geschilderd; Simone naaide met de deelnemers aan het project  drie indrukwekkende tippies: we konden er zelf inzitten. Er werd gediscussieerd, nagedacht, er werd gemeten, als ik het goed voorheb werden er patronen gemaakt, de tippies werden versierd.  Maanden nadien stonden ze nog in de grote hal. Met lege tonnetjes van waspoeder  werden prachtige totempalen gebouwd.

Ik bracht spullen mee van indianen uit Peru, Ecuador en Colombia en vertelde over hun grote culturen, hun rijkdom- ook letterlijk; over de uitbuiting van de indianen, al van begin ; over hun sociale verdrukking, ook nu nog; over de straatkinderen waar ik zelf mee in contact was geweest. We deden opzoekingen over de indianen van Noord- en Midden-Amerika.

 Hedwig organiseerde een dansnamiddag, waar de kinderen heel fysiek gewaar werden wat het wilde zeggen: dat de indianen werden opgejaagd, dat hun land werd afgepakt , dat ze in reservaten moesten gaan wonen. Het kan zijn dat er nog andere dingen bij te pas kwamen.  

 

En dan later de voorstelling, voor de hele school. Het totale project duurde enkele weken. Schitterend.

 

 Ik weet het wel: er zijn in de Appeltuin ook conflicten geweest. Ook voor de kinderen zelf is het niet altijd een paradijs op wolkjes geweest: de school in weerbaarheid, in omgaan met jezelf en met anderen, in leren je eigen project in handen te nemen, is niet mals. Maar nu, zovele jaren later, nu ik weet wat ik weet en zie hoe enthousiast jonge ouders met hun kinderen blijven komen, blijf ik erbij: de Appeltuin is één van de meest zinvolle projecten van mijn leven.

 

 

 

* * *

 

Frida wordt stil. Want ook dat andere project.  Vertel!

 

 

                                                                       * * *

 

 

            Ik wil kinderen. Ik wil kinderen. We zitten in de tuin. Nog maar eens. Ver weg knettert een brommer de lucht tot flinters, naast mij kakelen eerbiedwaardige Mechelse Koekoeken en sourdine, een vliegtuig boort zich door de lichtgrijs benevelde blauwige lucht, er vliegen bromvliegen langs, er komt van alles langs alle kanten tevoorschijn, van heel heel lang verdreven vergeten ondergestopt, ik moet nog heel veel, het is niet goed genoeg zeggen stemmen die alleen nog nabestaan het is niet goed genoeg ik wil kinderen ik ben drieëndertig ik wil kinderen en Joris en ik we zijn tien jaar getrouwd en we hebben de bolwassing van het huwelijk door de tijd doorstaan ik wil kinderen en Zuid-Amerika is achter de rug en gemeenschappelijk bezit is uitstekend om na te denken over welke rol geld speelt in intieme relaties maar ook op wereldschaal hoe je ik wil kinderen hoe je het nodig hebt hoe het ingebakken zit in de structuren het militair-industriële complex ik wil kinderen en we komen in opstand we weten het we hebben het gezien we hebben het meegemaakt de tragedie van goed en kwaad en hoe diep ze geworteld zit  en de oorlog in Vietnam is al enkele jaren achter de rug maar de gevolgen en nu weer de moord op de Italiaanse premier Aldo Moro door de Brigate Rosse en alle ellende zullen ook wij niet uit de wereld kunnen helpen maar toch we dragen bij voor dit en we ondersteunen dat en ik wil kinderen en we weten het nu de prof heeft het bevestigd het zou niet moeilijk zijn om er zelf te krijgen en we vrijen graag en vrijen is heerlijk maar en moet ik nu van hem vragen ik wil kinderen  moet ik vragen dat hij omdat ik ik wil kinderen ik wil kinderen en dan weet ik het het moet gebeuren ik moet zeggen ik wil ik zeg het mijn lijf zegt het ik zeg het ik wil kinderen en dat dit voor mij een reden zou zijn om weg te gaan van u ik wil kinderen en weet je, Joris, sinds die jongen met die opgezwollen buik die dood lag onder de bloeiende mimosaboom, sinds het kind in een nest van gebroken wit, sinds de gamines, sinds Alfonso wilden we er altijd al minstens  één adopteren bij de vier andere die we zelf zouden maken maar dat ze van onszelf zijn heeft voor mij niet zoveel belang, denk maar aan Alfonso, denk maar aan de klein gasten van S en M we hebben liefde we hebben ervaring en het verlangen ik toch laat ons er adopteren misschien adopteren we er best dadelijk een paar jij bent toch ook en stuk van een tweeling ik wil kinderen.

 

            Ik wil.

 

‘Ze uitkiezen dat moet jij maar doen,’ had Joris gezegd.  ‘Ik zou niet weten hoe.’ Ik had er geen enkel probleem mee gevoeld.  

En nu zijn we hier. Negen maanden later. Exact negen maanden. We zijn per taxi naar het weeshuis gekomen. Het weeshuis ligt in een volksbuurt in Delhi, India. Vlak voor de ingang staat een grote moerbeiboom. We lopen door een deur, lopen tussen twee witgekalkte muren naar de ruimte waar de kinderen verzorgd worden. Het zijn kleine kinderen, ze passen nog allemaal in een kinderbedje of in een box. Er staan er tientallen. Ik stap zonder gedachte, zonder gevoel, zonder paniek, leeg, tussen de bedjes en de boxen en de kinderen. En ik zie hem. Hij staat te dansen en te zingen in een kinderbox. Die hoort bij ons, die is bij ons thuis, weet ze. Het is gebeurd voor eeuwig.

 

En waarom ga ik nu verder, Joris en ik we hebben toch gevraagd dat we een tweeling konden adopteren de zusters hadden dat een goed idee gevonden en toch wandel ik  verder. Mijn god denk ik, zie die rijen en rijen bedjes met kleine babietjes, pasgeborenen nog haast, ze liggen dwars, met drieën in één bedje en op een opgeplooid doekje naast iedere  baby een flesje. Wie de weg naar het tuttertje vindt blijft leven, denk ik en plots zie ik dat ene boeleke, het is er eentje zoals haar zus voor ogen had toen ze het vertelde over de adoptie. ‘Breng een meisje mee,’ had ze gezegd. ‘ Ze wordt later als de Indische vrouwen, met die lange, zwarte vlecht en die bruine ogen, die prachtige lichtbruine huid, zoals Zuid-Europeanen.’ En daar lag ze. Pas geboren. Die haarbos! Die komische dichte haarbos rond een vertrokken gezichtje vol lijden. Een pakje mens. Zal ik je oppakken, zal ik je op mijn borst leggen… ‘Ze heet Nirmala,’ zegt een stem naast mij. ‘Ze is een maand oud nu. Ze was twee dagen oud toen ze hier bij ons kwam. Ze was te vondeling gelegd onder de moerbeiboom, hier vlakbij ons tehuis.’ Maar ik hou wat ik voel in toom . We hebben afgesproken dat het een tweeling wordt! Dus we gaan naar huis met in een blij hart dat jongetje daar. Veertien maanden oud.

 

De zusters moeten niet lang zoeken ze hebben weeshuizen over heel India. Er is een meisje in een weeshuis op een paar uur vliegen daarvandaan. Ze is geboren op dezelfde dag, hetzelfde uur als onze Radjesh, onze keizer der keizers. We nemen het vliegtuig en een paar uur later… Ai! ai! ai! Het tweelingmeisje mag niet langer geadopteerd worden: ze heeft kinderverlamming… En dadelijk weet ik: we gaan terug naar Delhi dan kunnen we dat busseltje mens in het weeshuis daar, het kindje dat ik in mijn armen wou nemen, dat kunnen we dan dadelijk bij ons nemen, samen met haar Radjesh-broer.

‘We hebben zo vele kinderen hier,’ zegt de vriendelijke zuster,. ‘Wandel rond, kies ééntje van bij ons. Dat meisje daar met haar verminkte lijfje, haar verbrande gezichtje? We hebben haar nog juist uit het vuur kunnen redden. Het was een meisje, de ouders zouden er later een bruidsschat voor moeten betalen als ze werd uitgehuwelijkt. En ze hadden al twee meisjes, een derde konden ze niet meer hebben en dus wierpen ze het in het vuur.’

Ik gruw, ik gruw er nog van, nu ik het vertel. Zoals ik gruwde, twee weken vroeger, toen ik samen met Joris Benares bezocht, waar de asse van de overledenen in de Ganges wordt gestrooid.  Het lichaam van een overleden man wordt op de brandstapel gelegd.  Het wordt verbrand. Zijn echtgenote moet zich in het vuur werpen. Ze moet met hem verdwijnen. 

Nee, denk ik. Nee. Het zal moeilijk genoeg zijn, een adoptie. Dat weet ik. Ik heb me voorbereid.

We vliegen terug naar Delhi, naar het jongetje en het meisje dat op ons, nee, waar ik op wacht. Naar Radjesh, de keizer van de keizers. En naar Nirmala, de zuivere, de onschuldige.

 

Ja, ik wil.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

versta
5 jun 2018 · 21 keer gelezen · 0 keer geliket