Vissen

13 jul 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Eerste luitenant Lansink en een moderne witte hond staan aan de rand van hun land, waar het water op het zand rust. Met beide handen slaat Lansink zijn hengel door de lucht, hij hoort het leeglopen van het katrol tot het lood het rustige water raakt en daarin verdwijnt.

Hij zet de hengel in de haken die hij eerder in het zand stak en gaat ter bescherming van zijn goeie goed op het zware bruine vest zitten. Zijn hoofd ter hoogte van de kop van de moderne witte hond, die aan het rechteroor van Lansink snuffelt. Met de elleboog geeft hij het dier een por. Het geeuwt, strekt de voorpoten en schudt de vacht, Lansink moet zijn gezicht beschermend met de handen afdekken. Hij houdt de grijze ogen daarbij gesloten. 'Die vissen,' zegt hij wijzend naar het water tegen de moderne witte hond, 'die leven van zo'n beetje lucht, daaraan hebben wij nooit genoeg. Daar beneden stikken jij en ik de natte moord. Die gladjakkers kunnen waratje vanaf dag één al zwemmen. Iets waarmee ik grote moeite heb. Naakt zwemmen zoals die daar, dat doe ik niet.'

Hij wacht op het klikje in de katrol, als teken dat hij beet heeft. Het water, waarin enorme scholen van duizenden dieren zwemmen, tegelijk naar voedsel zoeken en kleinere soortgenoten eten, waarin overboord geslagen mannen, vrouwen en kinderen onvindbaar zijn geworden, rust op het zand.

Sinds een week of wat fietsen er vrouwen op bakfietsen door het gras langs het huis. Lansink bekijkt de nieuwe drukte vanachter zijn raam. Pas als er geen vrouw meer langskomt gaat hij naar de rand van het land. De moderne witte hond is daar al.

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

13 jul 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket