Muren scheurden van de daken
als jij ons uit bed rukte.
Toen de maan nog
op slapen stond, stapten
we in de wagen alsof
we ziek waren.
We leefden in een roes,
van huis tot huis zonder
nummers en namen
met gezichten vol groeven.
Verstopt toen de wolf
daar was - of dat was wat je zei -.
Ik was bang door Roodkapje.
Ons verhaal stopte niet
op die vlucht.
Het jouwe wel.