met een vacht kruip ik de winter uit.
als een oud schaap dat uit struweel komt,
aan de kroezen klitten slijk en doornen.
de chaos laat ik achter me.
de vuile wol hield me warm.
nu benijd ik de slang die uit een oud vel kruipt.
je kamt er de knopen uit, scheert me.
wist niet dat ik zoveel om me heb.
alsof ik nooit naakt was. je rolt er een baal van.
later zal je van mijn wol draden spinnen. weven.
een patroon tekenen, de lappen aaneen stikken,
knippen tot ik om je lijf pas.