waar ik blijf met de dorst
van een boom zink ik tot de enkels
in de grond. mijn voeten kunnen er niet bij.
wortel ik aan de poten van de wieg,
in de tuin waar ik mijn melktanden begroef,
in de kelder van het eerste huis ?
de kruk laat ik thuis tot ik wankel.
de ram daag ik uit en de orkaan is mijn gast
ik drink van de grond en blijf overeind.
maar als ik nooit vertrek moet ik boeten
verlies ik mijn mond en een betere bestemming.
ontwortel me en schud de kluit van mijn voeten.