‘Het neusje van de zalm aan de Turkse Rivièra’. Zo stond het er. In megalomane letters boven een foto van een idyllisch mediterraans landschap.
Aircoblazers wuiven ons koelte toe wanneer we binnenstruinen in het onderwaterpaleis, onze biotoop voor de volgende paar dagen. Het hele gebouw bestaat uit glas, waardoor je je in een bokaal waant. Alles lijkt hier ook besprenkeld met een vleugje onechtheid: de marmeren zuilen in de gang, het bladgoud aan de muur, de vriendelijkheid van de receptionisten,... Het is duidelijk niet al goud wat blinkt.
12 uur. Tijd voor ons allereerste all-in vreetfestijn. Something smells fishy.
Als hongerige haaien cirkelen we boven een neonkleurig koraalrif van gebak.
Iedereen hapt in het wilde weg. Het schuldgevoel knaagt en ik voel me zo opgeblazen als een luchtmatras.
Op naar het zwembad dan maar. Na een tijdje zoeken vind ik een ligstoel die geen handdoekenreservatie draagt. Om m’n indigestie te verwerken besluit ik een dutje te doen. Opgeschrikt door een dictatoriale animator schiet ik wakker. Aquagym voor mevrouw? Bingo voor meneer? Wat een kwal.
Op naar het strand dan maar. Als haringen in een ton liggen mensen bijeengepropt op wat een strand moet zijn. Naast me ligt een vrouw te frituren. De rode kreeft die naast haar ligt heeft overduidelijk zijn kookpunt al bereikt.
Op naar de zee dan maar. Met de ingebeelde elegantie van een zeemeermin waag ik me aan een poging tot onderwaterschoolslag. Ik blub. Ik blub tot ik niet meer kan. Ik blub recht in een buurtzwemmer zijn blubberbuik. Ik slaak een kreet als een sirene en maak hem uit voor rotte vis. Tijd om naar huis te gaan.
We worden iets te enthousiast uitgecheckt. ‘Hebben jullie van jullie verblijf genoten?’, vraagt de receptionist. ‘Ja hoor, als een vis op het droge.’