Tülin Erkan

Gebruikersnaam Tülin Erkan

Teksten

Memento mori

Oscar Wilde wist het al anno eind negentiende eeuw: ‘Society exists only as a mental concept; in the real world there are only individuals.’ De vereenzaamde superestheet tijdens het fin de siècle, het blijkt nog steeds een actueel gegeven te zijn. In onderstaand drieluik zet ik mijn individualistische bril op (heb ik er überhaupt een andere liggen?). Ik ga op zoek naar enkele maatschappelijke tendensen en stel mezelf de vraag: hoe aanwezig is en blijft het ego anno 2015? Zien we onze eigen vergankelijkheid nog onder ogen?De cultus van het ik Een doodgewone dag in een doodgewone week van een doodgewoon leven: Deze ochtend heb ik mijn bus naar het werk gemist. Ik heb hard gewerkt. Ik heb mezelf moeten bewijzen. Ik ben doodop en geënerveerd. Ik wil eten en ik wil slapen, zodat ik morgen hetzelfde ritueel kan herhalen. Om te eten moet ik naar de supermarkt. De supermarkt zit vol met mensen die mij de weg versperren. Ik negeer andermans blikken. Ik kies – hoe kan het ook anders – de kassa met de langste wachttijd. Uiteraard kruipt er tantrummatig een krijsend kind voor mijn voeten. Hoe komt het toch dat dit mij altijd overkomt? Klinkt dit vrij deprimerend tafereel je bekend in de oren? Ja? Mij ook. Met dit beeld van de supermarkt houdt David Foster Wallace, een Amerikaanse schrijver en essayist, ons een spiegel voor. Een lelijke. Met barsten in. In een maatschappij waarin de slogan ‘druk, drukker, drukst’ de plak lijkt te zwaaien, weerklinkt ook het ‘ik, ikker, ikst’, alsmaar luider en luider als een hangende naald in de groeven van een een grijsgedraaide plaat. Hoe puzzelen we onszelf ineen in de egocentrische dictatuur waarin we lijken te leven? Gefragmenteerd, geënsceneerd, de een met al meer theatraliteit dan de ander. Een tikkeltje schizofreen worden we kluizenaars van ons eigen ‘ik’. En dus flaneren we als een moderne dandy met een zeker je-m’en-foutisme doorheen een schijnmaatschappij. Keeping up appearances Hoe gaan we nu om met deze antisociale tendens? Twee onderstromen zijn merkbaar. Als ontvluchtingsmechanisme betoveren we dingen. Niet enkel onszelf maar ook de mensen in onze omgeving. We betoveren zelfs de objecten rondom ons, de objecten in een winkeletalage, de objecten van anderen,... we verlenen een ziel aan ongeanimeerde voorwerpen. We creëren een aura rondom dit alles en gebruiken die esthetisering als een soort troost. Een mes snijdt echter altijd langs twee kanten wat ons bij de onttovering brengt. Rudi Laermans, socioloog, noemt dit de ‘mannequinmaatschappij’ en vat daarmee eigenlijk alles perfect samen. Met deze term toont hij aan dat we in een beschaving van de look verzeild zijn geraakt waardoor we vaak het contact met de realiteit verliezen. We worden in zekere zin allemaal mannequins, voorbij paraderend en levend bij de gratie van de blik van de Ander. Als een tentoongesteld voorwerp offeren we ons aan de tiranniserende blik van de Ander, de voyeur. Dit werkt ontnuchterend en brengt vervreemding en paranoia met zich mee.This is water Op een afstudeerspeech vertelt David Foster Wallace, de wijze man van hierboven, het volgende: There are these two young fish swimming along, and they happen to meet an older fish swimming the other way, who nods at them and says, “Morning, boys, how's the water?” And the two young fish swim on for a bit, and then eventually one of them looks over at the other and goes, “What the hell is water?” Hiermee toont Wallace aan hoe alles rond perceptie draait. Hoe we zijn voorgeprogrammeerd om vanuit het ego te denken en hoe we op die manier blinde vlekken ontwikkelen voor wat echt belangrijk is. Hoe we vergeten wat vergankelijkheid is en – vooral – hoe we vergeten dat wij dat als mens bovenal zijn. Beschouw het als een moderne memento mori (je kent ze wel, die typische vanitasschilderijen met als letterlijke betekenis ‘Gedenk te sterven’, waarop een doodshoofd je met zijn holle ogen beloert, bijgestaan door de obligatoire zandloper en verwelkte bloemen). David Foster Wallace noemt het in minder zwaarmoedige computertermen onze ‘default setting’, een soort automatische piloot waarmee we ons leven leiden. Laten we dus ons eigen systeem hacken. Laten we een snufje zelfrelativering en kwetsbaarheid als antidotum gebruiken tegen onszelf. Beste lezer, zwier samen met mij je individualistische bril eens af, ruil hem in voor een mooier, ruimer exemplaar, je weet wel, zo een zonder kleppen. Maak een tripje naar de supermarkt, flaneer daar door de voedselrekken, kijk mensen recht in de ogen. En denk dan als je wil eens aan deze mooie woorden van mijn superestheet: ‘We are all in the gutter, but some of us are looking at the stars.’

Tülin Erkan
2 0

Zeetongen en bakvissen

‘Het neusje van de zalm aan de Turkse Rivièra’. Zo stond het er. In megalomane letters boven een foto van een idyllisch mediterraans landschap. Aircoblazers wuiven ons koelte toe wanneer we binnenstruinen in het onderwaterpaleis, onze biotoop voor de volgende paar dagen. Het hele gebouw bestaat uit glas, waardoor je je in een bokaal waant. Alles lijkt hier ook besprenkeld met een vleugje onechtheid: de marmeren zuilen in de gang, het bladgoud aan de muur, de vriendelijkheid van de receptionisten,... Het is duidelijk niet al goud wat blinkt. 12 uur. Tijd voor ons allereerste all-in vreetfestijn. Something smells fishy. Als hongerige haaien cirkelen we boven een neonkleurig koraalrif van gebak. Iedereen hapt in het wilde weg. Het schuldgevoel knaagt en ik voel me zo opgeblazen als een luchtmatras. Op naar het zwembad dan maar. Na een tijdje zoeken vind ik een ligstoel die geen handdoekenreservatie draagt. Om m’n indigestie te verwerken besluit ik een dutje te doen. Opgeschrikt door een dictatoriale animator schiet ik wakker. Aquagym voor mevrouw? Bingo voor meneer? Wat een kwal. Op naar het strand dan maar. Als haringen in een ton liggen mensen bijeengepropt op wat een strand moet zijn. Naast me ligt een vrouw te frituren. De rode kreeft die naast haar ligt heeft overduidelijk zijn kookpunt al bereikt. Op naar de zee dan maar. Met de ingebeelde elegantie van een zeemeermin waag ik me aan een poging tot onderwaterschoolslag. Ik blub. Ik blub tot ik niet meer kan. Ik blub recht in een buurtzwemmer zijn blubberbuik. Ik slaak een kreet als een sirene en maak hem uit voor rotte vis. Tijd om naar huis te gaan. We worden iets te enthousiast uitgecheckt. ‘Hebben jullie van jullie verblijf genoten?’, vraagt de receptionist. ‘Ja hoor, als een vis op het droge.’

Tülin Erkan
1 0

Babel

Een, twee, drie schepjes suiker. Drie schepjes suiker verdwijnen in een borrelend koperen potje. Het koffieschuim sist en ik krijg mijn vierde bakje troost van de dag voorgeschoteld. Het zwarte goedje ziet er klef uit. Een van de vele Turkse doodssteken voor de diabeticus. Als verfrissing komen er enkele felroze blokjes watermeloen aandraven. Beetgaar en nét niet korrelig. Turks fruit lonkt in de verte, visceus en met smaragden pistachenoten erin. Het Ottomaans tapijt onder mij prikt. Rondom mij liggen er kilims opgestapeld, in alle kleurschakeringen en op weg naar alle werelddelen. Daarop, daaronder en daarnaast katten, in alle kleurschakeringen en op weg naar hun volgende leven. Naast me tokkelt een jonge vrouw een tapijt ineen. Ze bespeelt haar wol als een harp. Als teer sijpelt de koffie binnen. Of ik wil weten wat de toekomst brengt? De oude gesluierde dorpsvrouw blijft me aankijken. Ze beloert me. Ze ziet hoe angstvallig ik het kopje koffie wegduw. Vliegensvlug draaien haar met henna getatooëerde vingers het kopje om. Ze begint te graven. Als een welleerde geograaf wijst ze me op de gitzwartste lijn in het kopje. ‘Bosphorus’, prevelt ze, haar gecraquelleerde hand zachtjes nijpend in de mijne. Ik glimlach. Zij niet. Voor ik het weet ontrafelt het koffiedik zich in een stafkaart van Turkije die ik in vogelvlucht observeer. Zoals een ooievaar zweef ik over een landschap van schuurpapier: van puimsteen tot Taurusgebergte tot vulkanisch gesteente. Zoals de Bosphorus meander ik van Oost naar West. Ik stuit op een berg. Ooit een destructieve vulkaan, nu een besneeuwde solitaire bergtop. Errond een pointillistisch lappendeken van meibloesems. Hasan Dağı, de berg genoemd naar mijn vader. Of was het nu omgekeerd? In de verte doemt er een ander rotsvormig uitsteeksel op. Het is het amorfe kasteel van Uchisar. Van ver lijkt het op de toren van Babel, als een vulkaanseruptie ontsproten aan de dorre rotsgrond. Ik sprokkel woorden als brandhout en probeer tevergeefs de vrouw aan te spreken. We blijven in zwijgzaamheid gehuld, af en toe onderbroken door haar kneepjes, wat kattengespin en enkele noten tapijtengetokkel. Ze graaft verder. Als een welleerde biograaf onderzoekt ze de microscopische lijnen in het koffiekopje. De mastodont van de Erkan-stamboom woekert in het wilde weg. Verstikkend als klimop. En dan nog te bedenken dat de buitenechtelijke kinderen er niet eens op staan. De vrouw traceert met haar vinger de verschillende takken, de bloesems die nooit ontsproten, de dorre uitsteeksels die aan de kruin van de boom uitgeblust achterbleven. Radeloos ga ik op zoek naar namen die me bekend in de oren klinken. Ik ga zelfs op zoek naar mezelf. Al snel merk ik dat ik er ergens afgedwarreld ben, als een van de vele ritselende bladeren. De vrouw draait het kopje ritualistisch om. De familie op z’n kop. Nu ik het zo zie lijkt het op de plattegrond van het ondergronds dorp dat ik gisteren bezocht. Met een klamme ademhaling de onderwereld in. Vol gevaarlijke nissen, benauwde tunnels, zwarte gaten en levende grafzerken. De vrouw geeft me een laatste kneepje. Zegt dat ik thuis ben nu. Ze glimlacht. Ik niet. De minaret begint aan zijn derde klaagzang van de dag en ik begeef me naar het witte licht van de steeg. Als de onhandige vreemde in eigen land en in een poging om dankjewel te zeggen bega ik 12 fouten tegen de Turkse grammatica. Als teer blijft de koffie aan mijn ribben plakken.

Tülin Erkan
1 0