In je kleine nederzetting stal je boeken uit
een ommuurd walletje van koele stenen
waarachter je schuilgaat
en een bescheiden voorwoord tot de wereld richt.
Het zijn niet eens de woorden zelf
maar het beschutten,
samenscholen van opgetaste zinnen,
het klitten van deze in nog andere:
het schamel voorschot van jouw spreken.
Ik luister, je zegt niets
alleen geluid van kaft op kaft
die omhulsels van werelden en beloften,
waarvan jij amper beseft
dat het goede dragers zijn, sherpa’s van welwillendheid.
De overlevering laat ons ongewis,
en start werkzaamheden op jouw wondere,
onontleedbare werf,
waar stilaan gevormd wordt en je ter hand neemt
een bibliotheek van onuitgegeven werk.