Haar broekspijpen zijn doorweekt. Ze springt over de plassen, of erin, het voetpad stroomt. In Zweden zeggen ze dat er geen slecht weer bestaat, alleen slechte kleding. Ze bedoelen waarschijnlijk niet zomaar de buienradar te vertrouwen en altijd rekening te houden met de zonvloed. Ook als er bij vertrek maar enkele schaapachtige wolkjes te zien zijn. Haar betraande bril wist de wereld uit, ze voelt nattigheid, overal. De regendruppels zijn zo groot als kogels, ze schieten weer omhoog als ze de grond geraakt hebben. Slalommend probeert ze hen te ontwijken.
Ze kan toch niet als een verzopen waterkieken aankomen op haar bestemming, haar druipende sporen achterlaten in het gebouw. Rillend van de kou, of van haar strakgespannen zenuwen. Een vogelnest van kroezelend haar op haar hoofd. Is haar mascara waterproof? Kon ze zichzelf maar uitwringen.
Straks, of misschien pas morgen, of zaterdag misschien, zal ze lachen om het hele gedoe. Een sterk verhaal voor de kinderen later. Alles heeft ze militaristisch voorbereid, kerend en draaiend voor de spiegel, haar intonatie geoefend bij elk woord, haar armbewegingen juist energiek genoeg. Zonder te maaien. Haar speeksel wegslikken voor ze haar publiek onder spuwt. Misschien kan ze haar publiek besproeien, zich uitschudden als een natte hond. Improviseren. Nooit haar sterkste kant geweest.
Een grote paraplu loopt tegen haar. Verontwaardigd scheldt ze tegen het logge ding zonder iets anders te horen dan het onpersoonlijke getik, geraas, gekletter. Iemand grijpt haar hand, leidt haar naar waar ze moet zijn. Dat hoopt ze toch, ze ziet nog altijd niets. Rechtdoorzee stormt ze door de straten. Hier komt ze, jullie omver blazen.