Zwaarteman

27 feb 2020 · 69 keer gelezen · 0 keer geliket

I

 

Hij had al twintig zakjes met zaad gevuld en was bezig met de voorlopig laatste. Hij keek naar zijn schoot waar een enkeling was ontsnapt. Hij pakte het zaadje voorzichtig op, bestudeerde het even en liet het vallen in de massa. Nog één kant dichtnaaien en dat was het dan. Hij wist dat zijn plan waanzinnig moet geleken hebben. En misschien was het dat ook. Misschien was hij dat wel, waanzinnig. Maar hij moest iets doen om meester te worden over dat onbehaaglijke gevoel. Het was niet dat hij dacht dat hij hier niet langer thuis hoorde, maar veeleer in zijn eigen lichaam. Het leek hem vreemd, onaangenaam en onherkenbaar. Iedere dag voelde alsof een ongekende kracht zijn lichaam net iets hoger oplichtte. Als een marionet die zonder touwen werd opgeheven: hoofd naar beneden, opgetrokken aan nek en schouders, armen en benen lichtjes geplooid, gewichtloos en wezenloos. Als verlamd, opgehangen in het ijle. Hij wist wel dat het niet echt zo was, maar het voelde wel zo. Hij had zich afgezonderd. In huis opgesloten en lang nagedacht over een oplossing. Zijn zwaartepak zou redding brengen. Dat moest het ook. Naaimachines en patronen waren hem niet vreemd, dus had hij het plan opgevat om het pak zelf te naaien. Het zou zijn lichaam terug voelbaar maken. Mentaal kreeg hij zijn lichaam niet meer aan de grond, dus dan moest het maar fysiek. Hij had urenlang kleine stoffen zakjes genaaid en gevuld met zaadjes en pitjes om ze uiteindelijk met de nodige zorg en precisie te bevestigen op een zelf ontworpen hemd en broek. Het was de enige manier om de wereld te trotseren. De zakjes met zaad gaven hem gewicht. Het hield zijn lichaam bijeen.

 

II

 

Op de muur verscheen een zacht silhouet dat ze niet meteen kon thuisbrengen. Het was al zo lang geleden dat de zon haar appartement was binnen gedrongen dat ze vergeten was hoe de koperen ballerina op haar dressoir zich elke lente ontpopte tot een sierlijke schaduwpartij. Ergens in het zuiden van Italië had ze het op een marktje zien staan tussen een houten juwelenkistje en een leren krukje bezet met metalen studs. Ze was op slag verliefd geworden op het kleinood. Hoe sierlijk het postuurtje ook was, het was geen evident stuk om in te pakken. De uitstekende armen en benen maakten het beeld broos. Ze had het ingepakt tussen enkele T-shirts en onderbroeken, hopend dat het niet zou worden verward voor een of ander wapen of de ideale drager voor smokkelwaar. Ondertussen fleurde de kleine danseres al een drietal jaar haar living op en in de lente ook haar muur. Hoewel ze genoot van de eerste lentezon, wist ze niet goed wat doen. Een wandeling in het park misschien of was het nu het moment om terug te beginnen lopen en wat spieren in dat slappe lijf te krijgen? De kans was groot dat ze lethargisch op de zetel eindigde, zappend van het ene scherm naar het andere. Zo was het meestal op zaterdag, tenzij iemand haar uit haar routine wist te halen. Ze ging voor het gemak al even zitten, voelen of de zetel ook vandaag haar luiheid zou aanvaarden. Het was niet alleen de gezelligste plek in huis, maar degene met het beste uitzicht, een blik op de bomenrij en het parkje dat nog net in de linkerhoek van het raam zichtbaar was. Als ze goed keek, kon ze ook bij de buren binnenkijken. Ze had al de vrouw aan de overkant bespied, die elke week haar gordijnen stofzuigde (God weet waarom). Of het jongetje schuin tegenover haar dat het huis rond kroop met een glazen potje waar hij allerlei dingen in verzamelde. Ze vermoedde dat het om insecten ging, maar dat waren speculaties. En dan had je nog de eenzame man op het gelijkvloers die naast de notaris woonde. Och ja, eenzaam, dat wist ze niet, ze had nooit met hem gesproken, maar ze vermoedde dat hij niet de gelukkigste man op aarde was, aangezien ze er nog nooit bezoek had gezien. Hij trok het vaakst haar aandacht. Zeker de laatste dagen. Hij was met iets vreemd bezig. Ze zag het vanuit haar raam. Ze wist wel dat ze haar buren niet mocht bespieden, maar hij was te fascinerend. Ze begreep niet goed wat hij aan het doen was, maar het bleef haar intrigeren. Ze zag hem bezig met kleine rechthoekige zakjes die hij onder een naaimachine doorhaalde om ze nadien traag en zorgvuldig te vullen met kleine bolletjes. Geen flauw idee wat hij er mee van plan was, maar zelfs van veraf leek het een weloverwogen plan. Hij was haar vroeger nooit opgevallen, maar nu kon ze haar ogen niet van hem af houden. Hij keek opzij, haar richting uit. Ze wist niet zeker of hij het door had, maar voelde zich betrapt en vluchtte de keuken in. Genoeg de voyeur uitgehangen.

 

III

 

Een irritant, licht hysterisch geschater haalde hem uit zijn concentratie. Hij keek naar buiten en zag enkele voetgangers vluchten voor de regen onder het portaal van de notaris die naast hem woonde. Hij hoorde de stemmen lustig keuvelen over dat verdomde weer, terwijl de auto's de moedige fietsers voorzagen van een grote gulp water. Hij had eerlijk gezegd nooit begrepen hoe mensen van het weer een conversatie konden maken. Het leek hem zo zinloos. Tegelijkertijd maakte het hem jaloers. Praten over niets, denken aan niets, je nergens zorgen over maken. Het water kletste ritmisch verder tegen zijn ruiten. Ook de stemmen ratelden verder, maar het leek allemaal zo ver. Het bracht hem terug naar zijn kindertijd, toen hij zachtjes in de zetel voor tv in slaap viel, terwijl de stemmen van zijn ouders geleidelijk aan niet meer verstaanbaar werden en vervormden tot wollig gesus. Deze verdoezeling van klanken had lange tijd vertrouwd aangevoeld. Eraan terugdenken had hem altijd rust gebracht en een gevoel van gelukzaligheid. Nu was de stemvervorming eerder verontrustend. Hij lag niet in de zetel, sliep niet, was ook niet op weg naar de slaap en toch kreeg hij geen vat op wat hij hoorde. Hij ging rechtop staan en legde zijn oor tegen de muur in de hoop dat alles zou opklaren, de tonen zouden verscherpen en verstaanbaar worden, maar het leverde niets op. Hij voelde zijn adem versnellen. Een lichte paniek maakte zich van hem meester. Hij kreeg zijn ademhaling niet onder controle. Zijn hoofd tolde, zijn handen en voeten tintelden. Zijn ogen ontwaarden de eerste vlekken. Meer vlekken. Zwart. Niets meer.

 

IV

 

Ze had het moeilijk om de overbuur uit haar hoofd te zetten. Telkens ze wou gluren naar de overzijde, dook haar geweten op om haar tegen te houden. Het hield echter geen stand. Haar nieuwsgierigheid vertroebelde haar etiquette. Haar ogen gleden voorzichtig naar links, alsof iemand haar nauwlettend in de gaten hield. Het beeld dat ze zag, drong niet meteen tot haar door. De voeten lagen verwrongen aan de tafelpoot. Ze ging dichterbij het raam en bukte om alles beter te zien, maar zag alleen de benen vanonder de tafel uitkomen. Wat er ook was gebeurd, goed was het niet. Ze liep naar de deur, griste haar sleutels mee en rende de trap af. Toen ze het gebouw binnenstapte, was ze even niet zeker of het links of rechts was. Zelfs haar twijfelachtig oriëntatie vermogen zou dit moeten weten. Links dus. Ze bonkte op de deur, maar kreeg geen gehoor. Ze belde bij de buur aan, ook geen succes. Moest ze een ambulance bellen? De politie?

 

V

 

Toen hij wakker werd, lag hij op zijn bed gekleed in zijn zwaartepak, getergd door een priemende pijn die een lijn leek te trekken van zijn achterhoofd naar zijn kin. Het was een vreemd neveneffect van zijn dissociërende geest. Ergens tussen bewusteloosheid en bewustzijn had hij zijn nieuw ontwikkelde pak aangetrokken. Of had iemand hem daarbij geholpen? Het was de derde black-out deze week en wijzer werd hij er niet van. Voorzichtig ging hij op de rand van zijn bed zitten en wreef verveeld over zijn voorhoofd. Hij wist dat er er iets moest veranderen. De hoofdpijn, de verwardheid, het geheugenverlies. Het was niet alleen lastig, maar ook verontrustend. Terwijl hij zat, zag hij plots een briefje van zijn schoot vallen. Hij las het. “Ik zag je liggen, je slot is kapot. Sorry.” Helemaal wakker voelde hij zich niet, maar hij liep de keuken in om een glas water te halen. Hij keek uit het raam naar boven op zoek naar zijn buurvrouw. Ze was zoals gehoopt ook naar hem op zoek. Voor hij het goed en wel besefte, nodigde hij haar met een simpele handbeweging uit om naar hem toe te komen.   

 

VI

 

Zijn stem klonk helder en luid. Het voelde alsof hij voor de eerste keer sinds jaren een woord uitte. Of zelfs voor de eerste keer ooit sprak. Hij had zin om zijn tong over alle letters van het alfabet te laten rollen, maar om haar niet helemaal van de wijs te brengen, vroeg hij simpelweg waarom ze naar hem staarde. Haar wenkbrauwen fronsten. Ze was nog jong, maar het vele piekeren en overpeinzen hadden al twee duidelijke lijnen op haar voorhoofd getekend. Ze was nieuwsgierig, zei ze. Ongerust was juister, dat zag hij. Maar hij knikte bevestigend. “Vanwaar die zakjes?” Vroeg ze. “En hoe kom je aan dat zaad? En die naaimachine? Doe je dat al lang?”. “Te veel vragen”, zei hij. Weer die frons. “Hoe kom je aan dat zaad?” “Dat kan je toch overal kopen”, ze hij. “Ja, maar jij bent bang van mensen. Jij gaat dat niet gewoon kopen.” “Jij bent hier toch?” “Ja, maar ik verkoop geen zaad. En ik ben je eerste bezoek in maanden.” Zijn uitleg over een gepubliceerd zoekertje voor vogelzaad vond ze absurd. “Wie doet dat nu?” Hij keek haar geïrriteerd aan. “Thee?”, vroeg hij. Het was de enige suggestie die in hem op kwam en gepast leek. “Leuk”, zei ze. Hij greep naar de kast waar drie glazen theepotten bestoft stonden te wachten op een bezoeker en haalde uit een lade een rond theebuiltje te voorschijn. Hij vulde het builtje zoals ze vroeger haar grootvader zijn pijp had zien stoppen. Met geduld en een beheerst verlangen plukte hij telkens opnieuw de tabak uit de houten pot, waar ook enkele gedroogde sinaasappelschillen in verborgen lagen, en drukte ze laagje per laagje in de pijpenkop. De geur kwam haar bij de gedachte tegemoet. Net zoals koffie ruikt tabak veel beter wanneer hij zijn nut nog niet heeft voldaan. De laatste strengels thee vielen elegant de theepot in. “Heb je mij op bed gelegd?” ‘’Je vroeg om je pak en ik wist niet goed wat doen, dus heb je er maar in geholpen. Je viel als een blok neer op je bed. Ik staarde om te zien of je ok was. Ik wist niet goed of ik een dokter moest sturen. Ik sta al een uur te nagelbijten.” “Dat kunnen we niet hebben”, zei hij terwijl hij haar een kopje aanbood. Ze dronk, maar wist niet goed wat zeggen. Ze was vooral blij dat ze niemand ongewild had laten sterven. Ze keken elkaar tevreden aan. Er hing geen spanning in de lucht, enkel opluchting. Ze gaf hem opnieuw een briefje. “Iemand om je te helpen”, zei ze. Hij volgde de krullen van de cijfers met zijn wijsvinger en staarde ongemakkelijk voor zich uit. Zijn linker mondhoek krulde omhoog. “Misschien.” Hij kneep in haar hand, maar was te moe om te spreken. Zijn bed riep. Hij ontdeed zich van zijn pak en ging languit neerliggen. Ze nam een laatste slok thee, keek hem nog even aan en trok de deur achter zich dicht.

 

 

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

27 feb 2020 · 69 keer gelezen · 0 keer geliket