04/05: 'Paringstijd’ van Margaretha Juta.
Annemarie Estor is dichter, cultuurwetenschapper, en schrijfdocent aan SchrijversAcademie. Haar dichtbundels, 'De oksels van de bok' en 'Niemandslandnacht' bijvoorbeeld, vielen op door hun verhalende en zintuiglijke kracht. Dat Annemarie Estor gefascineerd is door de kruisbestuiving tussen literatuur, natuurwetenschap en filosofie is duidelijk merkbaar in haar poëzie en in haar essays, en wordt ook hier weer duidelijk in deze wijsgerige lezing van een ultrakort gedicht.
Annemaria Estor tipt deze week de haiku ‘Paringstijd’ van Margaretha Juta.
“Ik vind dit een bijzonder mooie haiku. Dat is allereerst omdat hij zeer beeldend is. De lens van de camera, als ik even het vertelperspectief met een fotografisch perspectief mag vergelijken, bevindt zich deels boven, deels onder water. De etherische wereld die wordt opgeroepen in regel 1 wordt in de natuur gescheiden van de waterwereld die opgeroepen wordt in regel 2, door het wateroppervlak, membraan dat hier niet in taal genoemd wordt. Hoewel we hier met taal bezig zijn en niet met een foto, loopt er toch een visuele lijn tussen die twee werelden: door de plaatsing van letters op een regel wordt als vanzelf dat wateroppervlak opgeroepen – en dat maakt de taal hier heel spannend, net zoals er in de fysieke wereld zoiets bestaat als oppervlaktespanning, een natuurfenomeen dat er bijvoorbeeld voor zorgt dat schrijvertjes (die ik er in deze foto bij kan verzinnen) over het water kunnen schrijden.
Aanvankelijk lijkt de lucht, de wereld die zich boven dat oppervlak bevindt, enkel gevuld met iets geestelijks, met zoiets ijls en vormloos als ‘liefde’, een – zeker bij eerste lezing nog – abstract begrip. De wereld onder de oppervlakte daarentegen is tastbaar vol. Daar groeit de concrete belofte van rijst, de warme belofte van voeding, van voorspoed, van groei. Met het woord in de derde regel loopt de wat ijle wereld die gecreëerd werd in de eerste regel, helemaal vol met geluid. Het gezang van reptielen vult de atmosfeer. Maar er is iets aan de hand met dat gezang: het is geen spontane zang, het is karaoke: de kikkers zingen een bestaand liedje na. De kikkers zijn niet vrij om hun eigen lied te laten horen, ze moeten alle soortgenoten die hen ooit voorgingen, navolgen. De auteur zegt hier iets over het biologisch lot, over het lot dat alle zich voortplantende wezens wacht, namelijk dat zij dat oude lied dat in hun genen geëtst ligt, dienen te herhalen. En stelt de reeds eeuwenoude vraag: zijn zich voortplantende wezens geen machines? Julien Offray de La Mettrie stelde zichzelf die vraag reeds in de achttiende eeuw, en beantwoordde die met ja. Volgens hem was net als het dier ook de mens een machine. L’homme machine luidt de titel van het boekje waarin hij dit uiteenzet.
De haiku herlezend, opnieuw en opnieuw, biedt de dichteres echter een antwoord op La Mettrie: want er mag dan wel een mechanisch lied herhaald worden, altijd op hetzelfde ritme, en altijd op hetzelfde melodietje… maar met de buikjes gevuld met rijst, of met schrijvertjes, wordt de belofte van voorspoed, voeding, voortplantingssucces, reëel gemaakt en kunnen dier en mens de tijd voor zich uit schuiven: een nieuwe, mogelijks langer levende generatie is een feit. Die tijd wordt dan ook expliciet genoemd in de titel. Is het ten slotte toeval dat de dichter het einde van de haiku nog één extra lettergreep uitstelt? Officieel moet regel 3 net als regel 1 uit 5 lettergrepen bestaan. Maar het zijn er 6! Wordt de dood nog net een beetje uitgesteld? Klinkt het lied op leven en dood deze keer, dankzij de overvloed, net iets langer? Is ons dat geluk gegund?”