Margaretha Juta

Gebruikersnaam Margaretha Juta

Teksten

Hoshigaki

onder de dakrand van zijn werkkamer bungelt kaki; kriebelvingers    Het drogen van persimmon (kaki, 柿) is een traditionele Japanse techniek genaamd hoshigaki (干し柿), waarbij verse kaki worden gedroogd tot zoete, zachte lekkernijen. Deze methode is vooral populair in de herfst en vroege winter, wanneer kaki volop beschikbaar zijn. Hier zijn de belangrijkste stappen van het proces: 1. Selectie van kaki  • Over het algemeen worden de wrange varianten van kaki (zoals Hachiya) gebruikt, omdat de tannines tijdens het drogen afbreken, wat zorgt voor een zoet eindresultaat.  • Ze moeten stevig en onbeschadigd zijn. 2. Schillen  • De kaki worden volledig geschild, maar de steel blijft zitten, zodat ze later opgehangen kunnen worden. 3. Ophangen  • De kaki worden aan touwen of individuele haakjes geregen, meestal buiten in een droge, zonnige ruimte.  • Ze worden vaak in rijen langs balkons of onder dakranden opgehangen. 4. Massage  • Tijdens het drogen worden de kaki dagelijks zacht gemasseerd om hun vocht gelijkmatig te verdelen en het suikergehalte te concentreren. Dit voorkomt ook dat ze te hard worden. 5. Drogen  • Het droogproces duurt 4-6 weken, afhankelijk van het klimaat.  • Gedurende deze tijd ontwikkelen de kaki een natuurlijke witte suikerlaag aan de buitenkant, wat een kenmerk is van hoogwaardige hoshigaki. 6. Opslag  • Als de kaki volledig gedroogd en plakkerig zijn, worden ze bewaard in een luchtdichte container of direct gegeten als snack of dessert. Betekenis in Japan Hoshigaki wordt niet alleen beschouwd als een delicatesse, maar ook als een symbool van de herfst en het winterseizoen. Ze worden vaak geserveerd bij de thee, gebruikt in zoete gerechten of gegeven als cadeautje. Het proces is bovendien een belangrijk onderdeel van de Japanse culinaire tradities en ambachtelijke voedselbereiding.  

Margaretha Juta
3 1

Het meisje dat van lawaai hield

Weet je, vroeger woonden we in een flat. Daar was het nooit stil. Overal hoorde je geluiden, van de buren, van de straat, van mensen die hun deuren dichtgooiden. Dat vond ik eigenlijk heel fijn. Het lawaai was een beetje mijn vriend. Maar nu wonen we in een huis met een tuin, en hier is het stil. Mama zegt dat ze dat fijn vindt, maar ik weet niet zeker waarom we eigenlijk verhuisd zijn. Misschien heeft het te maken met mama, want vroeger werkte ze op een school. Toen stopte ze opeens met werken en bleef ze de hele dag thuis. Sindsdien kan ze niet meer zo goed tegen geluiden. Soms schrikt ze zelfs als ik gewoon mijn speelgoed laat vallen. De flat was anders. Daar was dus altijd geluid. Hier is het helemaal anders. Ons nieuwe huis is maar een klein stukje van de flat, misschien vijf minuutjes fietsen. Maar het voelt alsof we naar een ander land zijn verhuisd. Daar had je overal flats en drukte, en hier zijn het allemaal huizen met tuinen. Ik mis de flat soms. Vooral omdat je daar de zee kon zien vanaf de galerij. Mama fietste vroeger met mij naar de zee, en dan voelde ik de wind door mijn haren. Dat was het allerfijnste. En vanaf ons balkon kon je de zon op zien komen. Dan leek het wel of de zon aan de waslijn hing net als onze kleren. Hier in ons nieuwe huis zie ik dat niet meer. Ik zie de zon helemaal niet opkomen of ondergaan. Het is ook anders met de kinderen. In de flat speelde ik altijd met een groep kinderen van allerlei verdiepingen. Ze kwamen uit allemaal verschillende landen. Dat was leuk. Hier, in de straat, zijn de kinderen anders. Ze zijn allemaal in Nederland geboren. Hun ouders en zelfs hun opa’s en oma’s ook. Ze wonen hier al zo lang dat ze vinden dat het land echt van hen is. Soms zijn ze een beetje gemeen. Ik pas er niet zo goed tussen. Een keer noemde een groepje kinderen me ‘bakje nasi Chinees’. Ik vroeg of ze daarmee wilden stoppen, maar ze bleven het steeds zeggen. Ik voelde me zo verdrietig. Toen ik thuis kwam, vroeg ik aan mama hoe ik van dat stomme woord toch iets positiefs kon maken. Net zoals de dikke Marokkaanse buurvrouw, die een tekenklasje in haar flat had, dat altijd deed. Zij maakte van nare dingen juist iets grappigs en moois. Ze noemde zichzelf en haar vrienden 'kunstmarokkanen' en zei dat je van een rotwoord iets goeds kon maken met een beetje fantasie.Ik hoop dat ik dat ook kan leren. Maar soms weet ik niet hoe.

Margaretha Juta
6 0

Gasolieman

zonnige herfstdag - door de straat het deuntje van de gasolieman In Japan is het gebruikelijk dat kerosine (gasolie) voor oliekachels aan huis wordt bezorgd, vooral in landelijke en koudere gebieden. Dit bezorgsysteem maakt het voor huishoudens gemakkelijker om aan brandstof te komen, vooral tijdens de wintermaanden wanneer de vraag naar warmte toeneemt. Leveranciers komen langs met speciale voertuigen en vullen de opslagtanks of containers bij, die gezinnen voor hun deur klaarzetten. Deze service is nog steeds in trek vanwege de praktische voordelen, zoals het vermijden om zware brandstofcontainers zelf te dragen. Daarnaast biedt het gemak, vooral in gebieden waar zelf kerosine halen moeilijk of minder toegankelijk is. In stedelijke gebieden komt deze praktijk iets minder vaak voor vanwege meer opties voor elektrische verwarming, maar het blijft een gangbare service in andere delen van het land. De bezorgservice voor kerosine maakt vaak gebruik van een herkenbaar muziekje. Dit is vergelijkbaar met hoe ijscomannen in sommige landen muziek gebruiken om hun komst aan te kondigen. De bezorgwagens spelen een kenmerkend melodietje terwijl ze door de buurt rijden om klanten te laten weten dat ze kerosine kunnen kopen of laten bijvullen. Deze traditie is een vertrouwd geluid in veel Japanse dorpen en steden tijdens de herfst en wintermaanden, waardoor het voor bewoners gemakkelijk is om te weten wanneer de bezorger in de buurt is. Een paar dagen geleden hoorde ik het bekende melodietje weer voor het eerst na lange tijd. De buurvrouw had haar rode jerrycans al buiten gezet. Toen het bekende deuntje door de straat klonk, kwam ze naar buiten. Ze zag me en ik zwaaide naar haar. Ze zwaaide terug en maakte daarna een praatje met de olieverkoper die haar jerrycans luid lachend vulde. Ik zat op de veranda, want het was een prachtige zonnige herfstdag. Voor mij is het muziekje van de olieverkoper onbetwist één van mijn geliefde seizoenswoorden voor de herfst en de winter.   

Margaretha Juta
8 1

Eerste communie

We komen terug van een communiefeest in België. Volgens de kranten zou de wereld vergaan op de dag dat ons neefje zijn eerste communie deed. Maar het dak van de kerk is niet op ons hoofd gevallen en Jezus hing nog altijd halfnaakt aan zijn kruis in de grote kerk toen de dienst al lang afgelopen was. De communicanten waren wel een beetje zenuwachtig toen ze met hun paarse of groene ballon in hun hand naar het altaar liepen. Aan elke ballon hing een steentje gewikkeld in een wit papier zodat de ballon niet kon wegvliegen (ter geruststelling van de ouders). Maar het waren gezonde zenuwen. Het was geen angst veroorzaakt door de hysterische, opgeblazen woorden van een priester uit Amerika. Niet één ballon knapte van opwinding. Ze bleven allemaal heel. Het was mooi om te zien. Na de plechtigheid in de kerk is er nog een groot feest en de volgende dag zitten we alweer in de trein naar huis. In Antwerpen stappen we over op de intercity Brussel-Amsterdam. Op de roltrap naar het ondergrondse perron knapt een ballon van een kind. Er klinkt een enorme klap die pijn doet aan de oren onder de grond. Mijn dochter gilt. Ze dacht dat er een bom was ontploft. Het kind kijkt lachend naar het touwtje in haar hand. Met moeite weten we een zitplekje te bemachtigen in de overvolle trein. De wereld bestaat nog. Opgelucht plof ik neer op de bank. De wereld is vol gelukkige kinderen en ballonnen. ‘Achmed. Grote broer. Kom bij ons zitten. Hier. Een plekje voor jou!’ hoor ik ineens een meisje zeggen dat schuin tegenover ons zit. Met een met henna versierde hand klopt ze op de zitting van de bank en maakt ze plaats voor Achmed die met zijn moeder komt aanzetten. Hij propt zich tussen haar en de armleuning. 'Heb je henna op?' vraagt Achmed als hij zit. Het meisje knikt trots. 'Mooi hè?' Aan de kant van het raam, naast haar, zit haar zus die dezelfde kleren draagt. De moeder van Achmed gaat aan de andere kant van het gangpad zitten. Bij de moeder van de meisjes. Ze heeft rode wangen van het rennen en is buiten adem. Dat weerhoudt haar er niet van om te praten. Geanimeerd praten de moeders in het Arabisch. Af en toe onderbreken ze hun gesprek om de kinderen tot stilte te manen in het Nederlands. Alsof ze een duidelijk signaal aan de hele trein willen geven: ‘Wij houden onze kinderen in de gaten. Laat ze niet de schande over ons afroepen! Wij willen dat ze zich met respect voor hun medereizigers gedragen.’ De kinderen vervelen zich geen seconde. Ze bedenken het ene spelletje na het andere. Op een gegeven moment spelen ze dat ze in de auto zitten. Het stuur van Achmed is het stangetje van het uitklaptafeltje waarmee je je krant kunt vastklemmen. Of dient dat ding om je drinken mee vast te klemmen? Dat ding, die klem is nu hun stuur. En de bank hun auto. En de chauffeur grote broer Achmed, die de klem wild op en neer beweegt. ‘Houd jullie vast! Ik ga keihard. Vroem. Vroem.’ Hij duwt de middelste leuning als een versnellingsstang naar beneden. De meisjes kirren van plezier. Ze schudden met hun hoofd alsof ze in een auto met open dak zitten en de wind hun haren in de war brengt. Ze moedigen Achmed aan om sneller te rijden dan te trein. Grote broer Achmed haalt de trein in. De meisje klappen in hun handen. Dan zingen ze met z'n drieën een lied voor het meisje dat voor hen zit en af en toe haar blonde hoofd door het gat tussen de rugleuningen steekt, alsof ze naar binnen wil kijken in hun huis. Ze zingen een vrolijk lied voor haar. Het meisje kirt van plezier. ‘Hoe heet je?’ vragen ze haar. Maar het meisje kan niet praten. Ze heeft een speen in haar mond. Bestonden er maar spenen waarmee je kon praten, zie ik ze denken. Maar dan steekt de moeder haar hoofd boven de leuning uit en zegt: ‘Dominique heet ze.’ Bij Rotterdam stappen ze uit. Grote broer Achmed met zijn grote familie. De zussen doen hun prinsessen rugzak gevuld met een flesje water, een truitje, een blocnote en een pen, op hun rug. Op de rugzak van Achmed spint Spiderman zijn web. De pet met Ben zet hij omgekeerd op zijn hoofd. Heerlijk, denk ik, kinderen die nog zo kunnen spelen. Met hun fantasie die als een flesje water nooit leeg raakt. Een verschil van dag en nacht met kinderen die in de trein Ds-en en die je niet ziet en niet hoort. Kinderen die in de trein Ds-en of Nintendo-en kijken niet uit het raam. Ze kijken niet voor zich. Ze kijken niet achter zich. Ze kijken niet naast zich. Het maakt ze niet uit in welke richting de trein rijdt, lijkt het wel. Richting Nederland of richting België, het zal ze een worst wezen. Ze merken pas op dat ze moeten uitstappen als de trein stopt. Of zelfs dat merken ze niet op. Ze praten niet met meisjes met spenen in hun mond. Ze friemelen niet aan de leuningen, stangetjes of tafeltjes. Ze kijken niet verschrikt op als hun moeder ze boos aanspreekt. Ze zijn zo verdiept in hun spel dat de omgeving rondom hen niet bestaat. Alsof zij en hun Nintendo de enige overlevenden zijn nadat de wereld is vergaan. Ik krijg kippenvel van deze kinderen. Maar van kinderen zoals Achmed en zijn zussen word ik blij. Als ze in Rotterdam uitstappen knipoogt een van de meisjes stout naar mij. Alsof ze mij wil zeggen: ‘Onze auto is toch sneller dan jouw trein! Lekker puh!’ Ik knipoog terug.      

Margaretha Juta
0 0

De zwartrijder

Er bewoog iets in de zijspiegel van de taxi waarin Tanaka san met zijn klant naar het vliegveld van Sendai reed. Een monster! Het spiegelbeeld van het monster at de spiegel op. Het wierp zich als een schaduw op de auto van Tanaka san. Tanaka san zag een poot. Zo dik als die van een dino. Hij remde bruusk. Toen keek hij op. Het was geen Dino. Het was een boom. Een enorme cederboom. Zijn takken reikten tot de hemel. Hij stond daar zielsalleen aan de kant van de weg. Hij zwaaide als een wanhopige lifter die niemand wil meenemen. ‘Natuurlijk wil hij weg,’ dacht Tanaka san. ‘Iedereen wil hier weg. Alles aan deze vreselijke plek herinnert aan de tsunami,’ dacht hij. Die had een paar maanden geleden de bomen als bloembollen uit de grond gerukt. De akkers waren ondergelopen  en alle gewassen waren vernietigd. Heel veel inwoners waren verdronken. De zee had de huizen als lampionnetjes mee genomen. De bomen, die als wachters langs de kust hadden gestaan om de wond van de zee tegen te houden waren knock-out geslagen. Ze waren machteloos geweest tegen de hoge golven van de tsunami. Als door een wonder had deze boom de tsunami als enige overleefd.  ‘Arme boom,’ zei Tanaka san. De klant die achter hem zat, bromde. Het was een ongure type die in dit verlaten gebied zomaar op straat liep. Toen Tanaka san langsreed, had de man zijn hand opgestoken. Tanaka san had even getwijfeld. Het zal toch geen tsunami geest zijn, was heel even door zijn hoofd geschoten. Hij had enge verhalen gehoord over geesten die terug naar huis wilden en als ze de kans kregen een taxi namen omdat er geen openbaar vervoer meer reed in dit gebied.  Als ze moesten betalen, verdwenen ze ineens. Toch was hij gestopt. De man was ingestapt. ‘Naar het vliegveld, alsjeblieft.’ De hele rit had de klant geen woord gezegd, maar nu herhaalde de klant Tanaka sans woorden: Ja. Arme boom. Maar het klonk eerder alsof hij hem dood wenste. ‘Excuseert u mij,' onderbrak Tanaka san hem, 'maar ik moet even iets doen. Sorry. Sorry. Sorry!’ Tanaka san boog als een knipmes. Zelfs toen hij al buiten de taxi was, bleef hij beleefd buigen naar de klant en sorry zeggen. Toen draaide hij zich om naar de boom die er slecht uitzag. Hij boog diep voor hem. Dan gaf hij de de boom een klopje met zijn witte handschoen.  Vervolgens deed hij wat hij als klein kind deed als hij een oude, zieke boom zag. Hij spreidde zijn armen om de boom. Aan de plek  van de verkleuring was te zien tot waar het water was gekomen. Het zeewater was even diep in de bodem gesijpeld en had de natuurlijke balans van de boom verwoest. Vroeger had de boom een goed leven gehad. Maar nu stond hij met zijn wortels in het zeewater. Met zijn oor tegen de bast gedrukt, hoorde Tanaka san de boom zachtjes praten. ‘Ik wil dood,’ zei hij. ‘Misschien kunnen ze je genezen?’ fluisterde Tanaka san terug.‘Ik ben niet meer te genezen. Ik sta te diep met mijn voeten in het zeewater.’ ‘Ben je zeker? Er zijn tegenwoordig hele knappe boomchirurgen.’  De boom schudde met zijn takken.‘Ik ga dood. Het beste is als ze me omhakken. Dan hoef ik niet meer weg te kwijnen.’‘Maar je bent een held. Je hebt als enige de tsunami overleeft. Je bent het bewijs dat er altijd hoop is.’ Ook al was boom nog in leven, het zag er niet goed uit voor hem.  Dat begreep Tanaka san ook wel. Hij zag er terminaal uit.  Het zeezout had zijn wortels aangetast. Het hout van de boom had een ongezonde kleur en was op veel plekken aan het schilferen. Veel takken zagen zwart. Het leek wel alsof de boom brandwonden had. Aan zijn enorme stompen zouden nooit meer takken groeien. Zijn misvormingen waren een gruwel om te zien. Er vloog een vliegtuig over. Die maakte een oorverdovend geluid. Tanaka san schrok op door een hard kloppen op de achterruit. Het was de klant. Hij wees naar de hemel waar een vliegstreep te zien was. ‘Die moet zijn vliegtuig halen, dacht Tanaka san. Tanaka san nam snel afscheid van de boom. ‘Ik kom je later nog een keer bezoeken! Hou vol!’ ‘Laat me niet alleen achter,’ kreunde de boom. Maar Tanaka san stapte al in de taxi en reed verder.  Hij had een slecht voorgevoel. De ontmoeting met de boom had hem uit zijn doen gebracht. Maar hij liet dat niet merken. Met een strak gezicht reed hij door het doodse landschap, waar nog alleen maar de wegen waren hersteld.  Na een tijdje kwam het vliegveld in het zicht. Het begon zachtjes te regenen. Tanaka san deed zijn ruitenwissers aan. Hij gaf zich over aan het mechanisch geluid. Het ging steeds harder regenen. Tot de druppels als tennisballen op de ruit klaterden. Tanaka san had zin om te huilen. Die boom gaat dood. En ik heb hem alleen achtergelaten. Waarom luisterde ik niet naar hem. Al die flauwekul die ik uitkraamde over boomchirurgen, enzo. Hij schaamde zich vreselijk. Nu voelt de boom zich nog eenzamer, dacht hij. Dat stemde hem verdrietig. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegeltje. Hij was verbluft door wat hij zag. De klant hield een mes in zijn hand en richtte het op Tanaka san. Iets scherps boorde zich in zijn nek. Toen werd alles zwart voor zijn ogen. ‘Ik ga ook dood,’ was zijn laatste gedachte. ‘Net als die boom… Er is niemand die mij kan helpen.'  

Margaretha Juta
22 1

Rental lezer

De Japanner Shoji Morimoto dacht ooit: ik begin een dienst waarin ik mezelf beschikbaar stel voor elke situatie waarin je een persoon nodig hebt. Misschien wil je naar een restaurant, maar voel je je ongemakkelijk om alleen te gaan. Misschien wil je een spel spelen, maar heb je niet genoeg aan één persoon. Of misschien wil je dat iemand tegenover jou gaat zitten en naar je kijkt terwijl je aan je boek werkt.  Vandaag wil ik het met jullie hebben over de Shoji Morimoto die ik creëer om te schrijven. Want het is heel simpel: als ik twee ogen voel die op me gericht zijn, kan ik beter schrijven. Wat is dat gevoel, dat als iemand naar je kijkt, je je beter kan focussen op je werk? Heeft zo’n persoon echt waarde of beeld ik me dat alleen maar in? Shoji Morimoto kreeg van zijn baas voortdurend te horen: Het maakt niet uit of je hier bent of niet. En dat zijn aanwezigheid niets bijdroeg aan het bedrijf. Morimoto begon zich af te vragen of iemand die ‘niets doet’ nog steeds waarde kan hebben in deze wereld. Misschien kon hij ‘niets doen’ omzetten in een dienst? Met één tweet werd Rental Person geboren. Rental Person biedt een fascinerende dienst aan de eenzame en sociaal angstige mensen. Shoji Morimoto schreef een boek over deze diensten. Zijn boek is een bestseller geworden. In zijn boek beschrijft hij duizenden waargebeurde ontmoetingen. Een gescheiden vrouw begeleiden naar haar favoriete restaurant. Een klant uitzwaaien vanaf het perron. Zittend in de rechtszaal tijdens het proces van een cliënt. Een cliënt ondersteunen tijdens een moeilijke operatie. Bij een schrijver zitten die toewerkt naar een persoonlijke deadline.  Rental Person is betrouwbaar, oordeelt niet en is vastbesloten om een ​​vreemde te blijven, en de merkwaardige ontmoetingen die hij deelt zijn onthullend voor zowel de Japanse samenleving als de menselijke psychologie. De ontmoetingen zijn ook herkenbaar voor mensen buiten Japan. Wij, schrijvers zijn in een bepaalde zin ook eenzame en sociaal angstige mensen. Er zijn dagen dat ik geen zinnig woord op papier krijg. Dat ik de brui aan het schrijven wil geven. Maar dan beeld ik me in dat Shoji Morimoto tegenover me zit. Als een eenogige  Daruma pop die me dwingt om gefocust te blijven. Zijn strenge blik houdt me aan het werk en ik kan doen wat ik het liefst doe: schrijven. Mijn ‘rental person’, waar ik overigens geen cent voor betaal, heeft niet alleen de gedaante van Shoji Morimoto. Hij heeft duizend andere gedaanten. Het kunnen lawaaierige studenten zijn in een café, een zwijgzame reiziger in een trein, spelende kinderen in het park, een poes op de bank die af een toe naar me knippert met zijn ogen en dan weer geeuwend verder doezelt. Het kan ook een boom zijn die ruist in de wind en bruine blaadjes op mijn schrift doet neervallen. Al die bijzitters zijn van waarde.  Maar de meest waardevolle ‘rental person’ blijft natuurlijk de lezer die ik steeds in gedachten heb als ik schrijf. Zij zijn lotgenoten van mijn gedachten en personages in mijn verhalen zonder dat ze nog één bladzijde hebben gelezen. En toch hebben ze waarde. Het leukst is het natuurlijk dat ze op een dag echt worden. Wat zou ik zonder ze zijn? Het boek dat Morimoto schreef is een bestseller geworden. Dat verbaast me niet. Want de ontmoetingen die hij beschrijft zijn een reflectie van hoe we allemaal op relaties, banen en familie kijken in onze zoektocht naar zinvolle verbindingen en doelen in het leven. Schrijven is een eenzame, sociaal onhandige bezigheid. Maar dankzij alle ‘rental persons’ in mijn leven wordt het een bezigheid die ik elke dag kan uitvoeren. 

Margaretha Juta
12 1