Tip van de week

09/02: 'Bastos' van Christophe Vansteeland

Vitalski is schrijver en performer. Sinds de start van de lockdown bracht hij iedere zes weken een nieuw boek uit. Een 15-delige reeks ondertussen met klinkende titels als 'De Kempenkrak', 'Ijsberen kunnen skateboarden' en 'De Aap Van Charles Dickens'. Vitalski geeft ook in ons magazine VERZIN - in de rubriek 'Letterfabriek' - feedback op teksten die hier op Azertyfactor verschijnen.  
 
 
Vitalski tipt deze week 'Bastos' van Christophe Vansteeland.

"Met een wrang plezier laat zich het verhaal 'Bastos' lezen, van de hand van Christophe Vansteeland. Zintuiglijk word je in dit goed afgewogen proza naar binnen gezogen, langs een afdruk van een voorhoofd op glas, langs herkenbare en triviale maar best ook emotioneel geladen popliedjes, langs sneeuwballen, maar ook langs gekende vintage begrippen als “Joepie” en “Dynasty”. En vooral, indirect, langs de innerlijke stem van een weerloos meisje, dat ook.

Heel plotseling, als een sombere dreiging, dat graf; van de moederfiguur nog wel. En daarna gelukkig de vormelijke aflossing, door een gezwinde, vinnige, karige dialoog. Aanvankelijk is die argeloos, maar algauw wordt die best verontrustend: de dochter zegt een recept op, hopend op een postume goedkeuring van haar moeder. Of: hoe een eenvoudig balletjesgerecht kan dienen als een magische toverspijs. Door een natuurlijke asociatie, van het ene graf naar het andere, komt ten slotte de geheimzinnige Marc aan het oppervlak - die, zo wordt snel duidelijk, ooit, jegens het meisje, een ondraaglijke zonde beging.

De gevoelens in dit verhaal blijven aldoor volmaakt ingetogen, sprakeloos als de sneeuw overal rond ons. Juist doordat niemand zich te buiten wil gaan aan verwijten of woedende beschuldigingen, is dit stille verhaal zo beklijvend, om niet te zeggen beklemmend.

Een paar schoonheidsfoutjes moeten zeker worden weggeruimd (“Central Parc” moet zijn “Central Park”, “neuriëde” moet zijn “neuriede”, … ) maar voorts is dit een zeer aangenaam, indringend stukje proza, speciaal voor de fijnproevers onder ons."

Gerelateerd

Tip

Bastos

Nancy tikte met de nagels tegen het glas. Kijk nog eens om papa. Haar voorhoofd liet een afdruk achter op het glas. De banden van de Volvo slipten ook al was er gestrooid geweest. Voorzichtig papa. Classics op de radio. Ze neuriëde mee met Kim Carnes, glimlachte, dacht aan de middelbare school. Zij en Joke op het free podium zongen We are the world.  Ze deden alle artiesten na. Nu komt het hese stukje van Kim Carnes. Na Cindy Lauper. ‘When we-e-e  stand together as one’ piepte ze met gesloten ogen. Ze veegde een krullerige streep door de afdruk. Bleef staan. Het graf kreeg ze maar niet uit haar gedachten. De letters van de naam sneden in haar hoofd. Likten aan de binnenkant van iets. Stonken als hondenadem. Een paar dagen na één november nog, voor het graf van haar moeder, had ze het recept van de balletjes gedeclameerd, met snot op de bovenlip en tranen die zich in haar mondhoeken splitsten. Wat ze anders nooit deed, deed ze die keer wel. In plaats van terug te stappen naar de auto, nadat ze haar hand op het marmer had gelegd en ‘dag mama’ had gezegd, sloeg ze rechtsaf waar het nieuwe gedeelte van het kerkhof was. De verse aardehoop met een grijze stenen pot Erica’s en een houten kruis erop had ze meteen gezien. Alsof het zo had moeten zijn. Haar ogen vernauwden zich, scanden de letters op een goudgekleurd plaatje. Haar stem fluisterde de jaartallen, kraste zijn naam. Marc was dood.  ‘Gaat het wel?’ ‘Een beetje moe. Wil je koffie?’ ‘Goed plan.’ Jan zette de radio luider. Supertramp.   ‘Van welke plaat is dat nummer nu weer? Allez, I give a little bi-i-it!’ , met die piano in de   sneeuw. Ik zie de hoes voor me maar kan op de titel niet komen.’ ‘Neen, ik ook niet. Ik hoop dat papa goed thuis geraakt. Hebben de balletjes gesmaakt?’ ‘Bijna zo lekker als mama ze maakte.’ ‘Kom, vertel me hoe het met Ilse is.’ ‘Het gaat moeilijk. Ze komt haar bed niet uit. De kinderen vragen waarom mama zo moe is en dat ze ’s náchts toch kan slapen.’ Een sneeuwbal spatte tegen het schuifraam uiteen. Jan en Nancy draaiden zich om naar de kinderen in de tuin. Ze stonden voor het raam als voor een schilderij. Hij stak beide duimen in de lucht. Zij zwaaide, strekte haar arm helemaal uit en liet haar hand waaieren. Haar andere hand haakte in haar zij. Haar rug kaarsrecht. Ze zwaaide nog eens. Ze zeiden een tijdje niets en gingen toen zitten aan de keukentafel. ‘Zo kon mama ook zwaaien. Je lijkt op haar, zoals je daar stond. Die rechte rug.’ ‘Gek dat je dat zegt. En lief.’ ‘Je lijkt echt op haar.’ ‘Ik praat tegen haar, wist je dat? Ik zeg het recept van de balletjes hardop alsof ik verwacht dat ze uit haar graf kruipt en zegt dat het oké is als ik het zo doe. Onnozel hè.’ Jan trok met zijn pink een traan uit zijn ooghoek. Ze dronken koffie. Broer en zus nog eens met hun tweeën. Simon and Garfunkel nu, live in Central Parc.   ‘Garfunkel valt straks te vroeg in, luister.’ Jan scheurde een pakje Belga open, sloeg het met afgemeten tikken tegen de binnenkant van zijn hand tot er een sigaret uitsprong. Hij stak er een op, zette het schuifraam op een kier en vulde koffie bij.   ‘Hier, gehoord? Op de video zie je ze lachen.’   ‘Zus?’ ‘Neen, ik hoor zoiets niet vrees ik. Mijn kop zit vol. Ik vind het zo druk. Ik heb dan nog geen kinderen. Hoe jij dat voor elkaar krijgt, zo met Ilse nu. Ik begrijp het niet.’ ‘Gewoon,’ zei Jan. ‘Vanzelf. Je moet daar niet te veel over nadenken.’   ‘Zijn wij zo gewoon dan?’ Ze nam het pakje Belga in haar handen. Haar duimen wreven over de witrode vlakken. Haar rechterwijsvinger volgde de lijnen van de vijf letters en eindigde in het logootje. De volheid van het pakje voelde prettig en vertrouwd. Haar vingers speelden ermee. De poten van een spin die een prooi inpakten.   ‘Weet je nog, met kerst vroeger? Toen we samen met mama de cadeautjes inpakten? De pakken sigaretten pakte ik het liefst in. Ze voelden zo vol en per twee ingepakt leken het bijna kubusjes. Richmond voor tante Helga en Patricia, Belga voor papa en nonkel Rik. Zemir voor nonkel Daniel.’ ‘Tuurlijk weet ik dat nog. Ik maakte de naamkaartjes in mijn schoonste schoonschrift,’ zei Jan. Nancy keek naar het lege ingedeukte pakje dat op de tafel lag. Ze keek haar broer aan, dan weer naar het lege pakje. Ze dacht aan het graf van Marc. Het koudste blauw vergrijsde in haar hoofd. Even maar. Het wit werd papperige drek. Ze legde het volle pas geopende pakje naast de koffiekop van Jan en nam het lege tussen wijs- en middenvinger. Sleepte er mee over de tafel, alsof ze onzichtbare lijnen trok. ‘Marc rookte Bastos.’ Jan tikte wat as in zijn koffieschoteltje. Nam een nieuwe haal, dan nog een terwijl hij rook dun en ver uitblies. ‘Wat zeg je?’ ‘Bastos. Hij rookte Bastos.’ Nancy kneep in het pakje, wrong het uit als een schotelvod. Ze voelde nagels in haar handpalm prikken. ‘Wie dan? Ik kan niet volgen?’ ‘Marc. Marc rookte Bastos. Hij is dood.’ Zo zei ze het. De woorden kropen over haar lippen, de letters haakten in haar tong. Zo legde ze haar woorden op tafel, als een plasje braaksel. Nieuwe sneeuwballen spatten uiteen tegen het raam. Op de radio croonde Dylan. Kale bomen naast het huis rekten zich als uitgestoken handen. Ze zetten borden in de vaatwas en terwijl zij met een huishoudrolvelletje resten van borden bijeen wreef alsof ze een stukje brood in een laagje jus doopte, vonden hun blikken elkaar. Ze gooide het besmeurde velletje in het vuilnisbakje, zette het bord in de vaatwas en droogde haar handen. Ze ging zitten aan de kleine keukentafel, plukte het lege pakje sigaretten uit een van de borden en mikte het in de gootsteen. Als dode takken legde ze haar armen op tafel, vouwde haar handen, nam Jans handen in de hare.  ‘Weet je nog toen je voor het eerst naar dat muziekfestival aan zee ging?’  ‘Goh, hoe lang is dat geleden? De dag erna vertrok ik op JIN-kamp. Wat jij nu vraagt.’   ‘Ik heb je toen nog geholpen met je hanenkam en mama’s haarlakbus zowat leeggespoten    over je kop. Onze ouders waren een week naar Normandië met de oud-leiding. Ik zou die week van bij Magalie logeren.’   ‘Klopt, en ik mocht pas vertrekken als haar ouders je opgehaald hadden. Ik heb toen bijna mijn trein naar De Panne gemist.’  ‘Het zou leuk worden,’ zo zeiden Magalie en ik tegen elkaar. ‘De kermis stond in het dorp. Misschien konden we in de rups? Magalie is de eerste drie dagen ziek geweest. Overgeven, koorts. Ik hield me bezig, las de Joepie en de Music Express van voor naar achter en van achter naar voor. Overdag liep ik wel eens tot aan het plein waar de kermis stond. We hingen ook in de zetel. Wat lezen, puzzelen, we keken naar Dynasty en Falcon Crest. ’s Nachts hoestte ze zich te pletter.’ ‘Marc en Nadine hadden voorgesteld dat ik in de logeerkamer zou slapen tot ze er weer bovenop was. Oké natuurlijk vond ik. Ik bleef lang lezen. Marc is de tweede nacht mijn kamer binnengeslopen. Hij dekte me toe, ik hield mijn ogen stijf dicht, voelde de rug van zijn hand langs mijn kaak en dan zijn klamme palm over mijn voorhoofd. Ik denk dat hij dacht dat ik sliep. De nacht erop stond hij opnieuw aan het logeerbed. Hij hurkte, ik rook zijn adem, hij trok de deken school, ging met zijn hand eronder, tussen mijn benen. Zijn vingers over mijn slip. Ik deed alsof ik sliep. Draaide me op mijn zij of buik.’ Jan nam de handen van zijn zus in de zijne. Haar broer was de eerste die het hoorde. Een half leven had het geduurd voor ze de woorden die in haar hoofd huisden als een berg verroeste nagels, kon uitspreken. Een nieuwe sneeuwbal bereikte het schuifraam. De kinderen zwaaiden. Jan zwaaide terug. ‘Vandaag is een winterdag als vroeger,’ dacht Nancy. ‘wit onder blauw. ‘De kinderen amuseren zich. Ik ben blij dat ze zich zo amuseren,’ zei ze. Haar lippen trilden. Ze drong haar tranen terug. Jan vloekte, nam haar handen in de zijne. ‘Sorry, meisje toch, sorry. Weet papa hier niets van? En mama, wist mama het dan niet? Hoeveel keer ben je er daarna niet nog gaan logeren?’ Ze schudde haar hoofd, vermande zich, trok haar versteende broer uit zijn stoel. ‘Het is maar één keer gebeurd. Kom we gaan naar het kerkhof.’   Zij vond het snel. De hoop aarde, als een droog dekbed boven de restanten van een kadaver, het houten kruis en dan zijn naam. Ze klemde haar rechterarm steviger rond de arm van haar broer. Hij begreep haar eerst niet en zag hoe haar blik zich vastklonk aan de aardehoop. De naam die op een plaatje aan het kruis bevestigd stond, wrong zich tussen haar gebarsten lippen als tussen prikkeldraad. Hij trok haar mee, eerst zacht en daarna wat krachtiger. Haar voeten bleven staan als ankers in de grond. Ze trok zich los, zacht maar beslist, legde haar handen op zijn onderarm. Keek haar broer aan. Laat me maar, dit moet ik doen zegden haar ogen en hij liet haar arm los. Hij haalde zijn pak Belga uit zijn binnenzak, trok de kraag van zijn jas half op om zijn sigaret uit de wind op te steken. Alleen het geluid van haar rochel ving hij op. Hij zag haar nog even voorovergebogen staan, alsof ze een duw kreeg bij de rand van het zwembad en zich probeerde recht te houden. Dan stapte ze achteruit. Haar voetafdrukken lagen in de aardehoop als gloeiende stempels. Ze veegde haar lippen schoon, wreef haar ogen droog. ‘Kom,’ zei ze, ‘nu gaan we naar mama.’ Ze haakte weer in zijn rechterarm, legde haar hoofd op zijn schouder. Hij kuste haar voorhoofd. Een windvlaag blies haar in haar gezicht dat ze met een snelle beweging achter haar linkeroor haakte. De sigaret die hij naar het houten kruis mikte bleef liggen tussen de twee voetafdrukken. Het bloemstukje had ze omgeduwd.  

Christophe Vansteeland
94 2

Gepubliceerd op

9 feb. 2022