JAN DE JONGHE

Gebruikersnaam JAN DE JONGHE

Teksten

STOCKHOLM

Stockholm. De lucht als glanzend grijs plastic, met sneeuw die niet wil vallen en een meeuw die eindeloos dezelfde cirkels trekt. Aan de overkant van de straat staan bomen, de takken geven traag mee, schrapen in slow motion iets uit de wind. Af en toe sluit ik mijn ogen en stel ik me de naderende voetstappen voor, de klik van de klink, de vreemde opluchting dat het eindelijk allemaal voorbij is. Een week in deze kamer. Koud en stil. Iedere dag is gelijk aan de vorige. Ik ben een geest op een donkere planeet zonder naam. Dat denk ik. Ik zeg het luidop. In de schaduw van alles wat er gebeurd is, voel ik nu wat er altijd geweest is. Een dreiging. Een kwaad. Het heeft Kambar vermoord. Het zal ook mij vermoorden. Ik zie Kambar heen en weer lopen in mijn keuken. Zijn geloof in de goede afloop gaf hem een schijn van onkwetsbaarheid. Hij sprak snel, schudde zijn hoofd als ik iets wou zeggen, veegde mijn argumenten van tafel voor ik ze kon uitspreken. De aard der dingen, zei hij, Rerum Natura, fucking Lucretius of hoe heette die dichter. Na al die jaren sprak hij zoals een Amerikaan, was zijn accent nog nauwelijks hoorbaar. Hij had aan algoritmen gewerkt op Wall Street. Hij was er om de tijd te herprogrammeren, zoals hij dat noemde. Algo Trading, High-Frequency Trading, steeds grotere volumes van transacties in steeds kleinere tijdseenheden, fracties van tijd die het menselijk begrip te boven gaan. Hij was een überprofiel; briljant, radicaal, potentieel gevaarlijk. Het was geen verrassing dat EPX Chemical hem benaderde. Je hebt de diepere aard van iets ontdekt, zei hij. Hij wou me tot actie dwingen door trots bij me op te wekken, door me eraan te herinneren waarom ik een biochemicus was. De aard der dingen. De rampzalige en onvoorziene diepere aard van iets. EPX Chemical. Het overtuigde me dat ik een wereldveranderende doorbraak kon realiseren. En er was het geld. Ik ging mee in Kambars plan. Misschien omdat ik dacht dat ik zo kon terugkeren naar mijn idealen, misschien omdat ik genoot van het vooruitzicht een soort held te zijn. En nu zit ik in een kamer in een voorstad van Stockholm. Een matras op de grond. Een stoel en een tafel. Geen water. Geen elektriciteit. In dit deel van Stockholm staan alleen appartementsgebouwen, sommige zijn wit en lichtblauw, andere wit en rood. Ze zien er allemaal hetzelfde uit. Als ik tussen de blokken wandel en aan Kambar denk, zie ik zijn gezicht, donker en zonder rimpels. Hij kijkt me verontschuldigend aan met zijn grote zwarte ogen. Alsof het alleen zijn schuld is dat ik in in deze verlopen wijk van Stockholm loop. Wat konden we anders doen? Daar denk ik vaak aan. Het houdt me ’s nachts wakker. We konden er niet mee naar de media gaan. EPX Chemical is meedogenloos, zei Kambar. We hadden het eerder gezien. Een moraliteitsonderzoek met leugens en halve waarheden in elk nieuwsbericht op de tv en op de voorpagina van elke krant, onze verdoemde koppen op het scherm van elke smartphone en elke computer en EPX Chemicals verdraaide versie van de werkelijkheid opgedrongen aan een onwetend en naïef publiek. Door naar de media te gaan gaven we EPX Chemical de kennis die het nodig had om zich van zijn schuld te zuiveren als de catastrofe zich begon te voltrekken. De regulerende organen van de overheid? De raad van bestuur van EPX Chemical? Vertakkingen. Onduidelijke structuren. Carrières als zigzag tracés. Consultants en executives verdwenen en doken onmiddellijk bij de andere kant weer op. Functies werden van het ene op het andere moment doorgestreept en vervangen. Een goocheltruc met deuren en mensen. Een voortdurende dans van manipulatie, geleid door EPX Chemical. De vijand, zei Kambar plots. Hij was bloedserieus. We kenden mensen bij de vijand. Bij zijn regulerende instanties. AES-256, zei Kambar. Verschillende lagen van encryptie met statistisch onafhankelijke sleutels voor elke laag. Een sterk cryptosysteem is een van weinige dingen die je niet met brute kracht kan vernietigen, zei hij. Anonimiteit. Een nieuwe identiteit misschien. Achteraf gezien was het gestoord. Het begint te schemeren. Het licht van een lantaarnpaal op de straat stroomt door het venster naar binnen. Een nieuwe koude nacht in Stockholm en ik vraag me af, wat zit nog hoger op de ladder? Wat controleert het organisme dat hele economieën in zijn macht heeft, dat als een parasiet zijn gastheer zombificeert? De obsessie om de aard der dingen ter vernieuwen en markten te herscheppen, alles met een genadeloze efficiëntie. Een kluwen van motieven, bedrijfseconomische, wetenschappelijke, geostrategische. De afwezigheid van een bredere context, een helder perspectief. Ik zit gevangen in alle dingen die komen bovendrijven en in herinneringen waarvan de betekenis is uitgewist. Ik zoek antwoorden waar ze niet meer zijn, misschien wel nooit geweest zijn. Gefragmenteerde beelden, echo’s van gesprekken vullen mijn hoofd. Losse einden. Alles is verdwenen of ergens in verstrikt geraakt, verborgen in een kapot neuraal netwerk. Kambars contactpersoon hapte toe. We brachten de informatie beetje bij beetje. We gaven een puzzle met ontbrekende submiscroscopische stukken. De vijand had honger naar meer. We maakten afspraken over wat er met de informatie moest gebeuren. Cruciale details. We kregen wat we vroegen. Nu. Hier in deze kamer. Ik hoor een geluid. Het klinkt als een tl-buis. Het is niet de lantaarnpaal op de straat. Ik speur met mijn oor tegen de muur. Ik hoor een auto en een vrachtwagen in de straat. Ik hoor de gesmolten sneeuw opspatten. De vrachtwagen maakt een dieper geluid dan de auto. Wat wil ik nog? Afleiding misschien. Een manier om de tijd te doden. Ik ga met mijn vingers over een barst in het pleisterwerk op de muren. Ik begin dingen te zien in de barst, voortekenen; een dalende koers in een grafiek, de bliksem op een waarschuwingsbord voor hoogspanning. We ontmoetten Kambars contactpersoon in een restaurant in Praag. Ik weet nu zeker dat we er niet alleen waren, dat we afgeluisterd werden. Mensen van EPX Chemical? Van zijn concurrenten? Agenten van de overheid? Dubbelagenten van de vijand? Doet het er toe aan welke kant ze stonden? De man die op een kruk een krant las, de ober die ons bediende, nog een paar anderen misschien, geen goeden en geen slechten, geen patriotten en ook geen verraders, maar geesten van een nieuwe dageraad, van een onzichtbare hegemonie. Alles was rond. Klaar. Het was overweldigend. Twee dagen later zouden we naar de hoofstad van de vijand vliegen, van de aardbol verdwijnen. Op de terugweg naar het hotel haalde ik geld uit de muur. Te veel geld. Het leek een vergissing toen. We moesten dit doen, zei Kambar in mijn hotelkamer. Dat zei hij een paar keer. Zijn grote zwarte ogen hadden de overtuigingskracht van een explosie. We moesten dit doen. Ik was stil. Mijn hersenen waren dof door de spanning, vermoeidheid, angst. Ik stond zwijgend voor de balkondeuren en keek naar een eindeloze schuimige wolk die, als een laag gegolfd polystyreen, geruisloos boven Praag hing. Dat ogenblik in die hotelkamer is dichterbij dan ik nu denk. De tijd is vertraagd. Een dag glijdt voorbij als een stroperige substantie die alles absorbeert en mij met deze kamer versmelt; er is alleen nog het aftellen. Denken is moeilijk. Het geluid dat als een tl-buis klinkt, gaat niet weg. Het grijpt me bij de keel. Luider nu. Het komt uit de muren. Er is hier iets is in deze kamer. Iets wat me besluipt. De lucht is vervuld van een gif. Wat voor gif? Ik zit op mijn knieën. Ik moet kotsen. Ik kokhals. Er komt niets uit uit mijn keel. De laatste keer dat ik Kambar heb gezien, was bij het ontbijt de volgende dag. We dronken koffie. Ik wou alleen zijn. Ik zette me recht. Ik ben om 12 uur terug, zei ik. Kambar at een croissant, dronk van zijn koffie, knikte. Twee uur later zouden ze hem op het bed van zijn hotelkamer vinden, met overgesneden polsen. Ik wandelde langs de Moldau. Mijn aandacht voor het verkeer en de mensen was mechanisch. Ik dacht aan slangen. Die kruipen uit hun oude huid en laten die achter, in één stuk. Wat er in Praag van mij achterbleef was versplinterd, kon niet teruggevonden worden. Ik nam een taxi naar het hotel. Ze hadden me op de een of andere manier gemist. Hadden ze mijn telefoon getraceerd? Die lag nog op het bed in mijn kamer. Zodra ik de ambulance en politiewagen zag, zei ik de taxichauffeur dat ik me vergist had, dat dit niet het hotel was waar ik verbleef. Hij zette me af bij ander een hotel. Ik wist wat er gebeurd was. Ik zocht een bevestiging. Die vond ik in een internetcafé: Four Seasons, Sebevražedný. Ik vroeg iemand wat het betekende. Ik nam de eerste bus. Ik wist niet waarheen. In Pilsen gaf ik 500 euro aan een Roemeense trucker. Stockholm. Het is te laat. Ik weet zeker dat het te laat is. Ik zit bijna door mijn geld. Ik probeer niet meer weg te kruipen uit deze kamer. Ik ben te moe om te gaan lopen. Waarheen zou ik gaan? Ik wacht. Wanneer ze me vinden, zal ik alleen maar opluchting voelen. Daarna, misschien de volgende dag al, zullen de Zweden me op een brancard uit deze kamer dragen.

JAN DE JONGHE
3 0
Tip

De winkel

Ik had geen werk. Maar mijn vriendin had wel werk. Ze was al op kantoor toen ik wakker werd. Ik keek naar de klok en knipperde met mijn ogen. Het daglicht verblindde me. Het drong door het laken dat diende als een gordijn. We moeten dringend gordijnen hangen, zei ik in mezelf, en ik kwam uit bed. Op het aanrecht stond een kan koude koffie. Ik schonk een kop in en zette de kop in de microgolf. Boven de keukentafel vlogen vliegen. Er waren altijd vliegen in de tuin, en nu ook in de keuken, want mijn vriendin had de deur naar de tuin niet gesloten. De katten van de buren kakten soms in de tuin en dan zag ik vleesvliegen samentroepen op de kattenstront. En misschien trokken sommige planten in de tuin vliegen aan. Ik had geen verstand van vliegen of planten. Ik stak een sigaret op. Toen ging de bel van de microgolf. Ik nam de opgewarmde kop en ging naar de kamer aan de straatkant. De vorige eigenaars van het huis hadden in de kamer aan de straatkant een tabakswinkel uitgebaat. Nu was alles oud in de kamer. De toonbank en de rekken van bewerkt hout, de bakelieten stopcontacten en lichtschakelaars, de draai- en schuifsloten op de deur, de beveiligingscamera, die nooit had geregistreerd. Toch was mijn vriendin gecharmeerd van de kamer. Ze wou er een nieuwe winkel beginnen. Tijdens het avondeten praatte ze over de mogelijkheden en vroeg ze me mee te denken. En dat deed ik. Ik had alleen geen goede ideeën. Er moet eerst nieuwe elektriciteit worden aangelegd, zei ik dan. En dan zei zij dat de toonbank en de rekken sowieso konden blijven. Voorlopig gaf ze de voorkeur aan een snoepwinkel. Ik vond een snoepwinkel een slecht idee. Maar dat zei ik niet. In de kamer was het rolluik voor het raam gesloten. Mijn vriendin had het niet geopend. Ik deed het licht aan en zag dat de postbode brieven had gebracht. Ik nam de brieven en legde ze op een verhuisdoos die we nog niet hadden uitgepakt. Ik trok van mijn sigaret. Ik hoorde mensen op het trottoir. Voetstappen en stemmen klonken luider en verwijderden zich. Ik zag de verhuisdozen, de camera, de rekken en de toonbank en ik dacht dat een dag hier een andere tijdsorde had. Dat de duur van een seconde in een kantoorgebouw vergrootte om ruimte te maken voor meer handelingen. Die onzin dacht ik. Ik dronk mijn kop leeg, duwde mijn sigaret uit en opende het rolluik. Ik ging terug naar de keuken, want daar stond mijn laptop. Ik had mijn werk verloren en nu zocht ik nieuw werk. Een antwoord van een bedrijf kon elke dag komen. Maar dat antwoord kwam niet vandaag. Ik opende mijn mailbox en er zaten alleen ongelezen mails van Groupon in. Ik nam mijn laptop en ging zitten in de tuin. Ik las het sportnieuws op de website van een krant. Op mijn rug en borst lag warm zweet. Na enkele minuten in de zon ging ik zitten op een stoel in de schaduw. Toen werd ik gebeld door een vriend. ‘Jan hier,’ zei hij. ‘Jan,’ zei ik. ‘Alles ok? Wat doe je?’ ‘Niets,’ zei Jan. ‘En jij?’ ‘Niets,’ zei ik. ‘Ik lees het sportnieuws.’ ‘En later op de middag?’ vroeg Jan. ‘Wat doe je later op de middag?’ ‘Verhuisdozen uitpakken,’ zei ik. ‘Of gordijnen hangen. We zien wel.’ ‘Wedstrijd gezien gisteren?’ vroeg Jan. ‘Nee,’ zei ik. ‘Valerie wou iets anders kijken.’ Valerie was mijn vriendin. Ze keek geen voetbal. Sport interesseerde haar niet. Ze ging graag naar tentoonstellingen en het theater. Ze had kunstgeschiedenis gestudeerd. Ze werkte op een kantoor omdat de lonen in de culturele sector te laag waren. Ik keek wel voetbal. ‘Goeie wedstrijd?’ vroeg ik. ‘Slechte wedstrijd,’ zei Jan. ‘Bijna in slaap gevallen.’ ‘Niets gemist dus,’ zei ik. ‘Nee,’ zei Jan. ‘Niets gemist.’ Ik keek naar de vliegen die rond mijn hoofd dansten. ‘Ik ga vanmiddag wat drinken,’ zei Jan. ‘Bel me als je wil langskomen.' ‘Doe ik,’ zei ik. ‘Tot later.’ ‘Tot later,’ zei Jan, en hij haakte in. Een uur later belde ik Jan. Hij zat op het terras van een bar waar ik vaak pool speelde. Ik ging te voet naar de bar. Het was maar een klein kwartier wandelen. Jan zat aan een tafel in de schaduw. We bestelden bier en praatten over voetbal. We hadden het ook kort over onze vriendinnen. We keken naar de mensen die voorbijwandelden. De tijd verstreek. Rond half vijf ging ik terug naar huis. Onder het lopen dacht ik aan gordijnen hangen en verhuisdozen uitpakken. Ik dacht ook na over de winkel. Ik was in de tuin toen Valerie thuiskwam. Ik raapte kattenstront op, met een plastic zak rond mijn hand. ‘Leuke dag gehad?’ vroeg ze. ‘Ja hoor,’ zei ik. ‘En jij?’ ‘Ging wel,’ zei ze. Ik gooide de plastic zak met kattenstront in een zak voor huisvuil. ‘Wat gaan we hieraan doen?’ vroeg ze. ‘Waaraan?’ vroeg ik. ‘Aan die kattenstront,’ zei ze. ‘Geen idee,’ zei ik. Ik stak een sigaret op. ‘Ik heb eens nagedacht,’ zei ik. ‘Waarover?’ vroeg Valerie. ‘Over de winkel,’ zei ik. ‘En?’ vroeg Valerie. Ik sloeg naar een vlieg die op mijn arm kwam zitten. ‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik weet het echt niet.’  

JAN DE JONGHE
0 2

JAN DE JONGHE BELT ZIJN ARTS

JAN DE JONGHE: Hallo. ASSISTENTE: Met wie spreek ik? DE JONGHE: Met Jan De Jonghe. ASSISTENTE: Jan De Jonghe de loodgieter? DE JONGHE: Wablieft? ASSISTENTE: Wilt u een afspraak maken? DE JONGHE: Ik wil dokter Verdoodt spreken. Het is dringend. ASSISTENTE: Ik verbind u door. (Jan De Jonghe wordt in de wacht gezet en luistert naar I Love the Dead van Alice Cooper.) DOKTER BERT VERDOODT: Dokter Verdoodt. DE JONGHE: Hallo. VERDOODT: Wat de werken in de badkamer betreft, even uitstellen zou ik zeggen. DE JONGHE: Ik ben niet Jan De Jonghe de loodgieter. VERDOODT: Vreemd. Mijn assistente zei dat Jan De Jonghe de loodgieter me wou spreken. Wie bent u? DE JONGHE: Jan De Jonghe de patiënt. VERDOODT: Ah. Hallo Jan. DE JONGHE: Hallo. Ik bel je omdat ik je moet spreken. VERDOODT: Heeft mijn assistente geen afspraak genoteerd? DE JONGHE: Nee. Het is dringend. VERDOODT: Hoe bedoel je? DE JONGHE: Ik wil je, nou ja, nu spreken. VERDOODT: Oh. Ok. Wat is het probleem? DE JONGHE: Ik geloof dat ik wil sterven. VERDOODT: En dit geloof je sterk? DE JONGHE: Nogal ja. VERDOODT: Juist. En je hebt hierover nagedacht? Pro's en contra’s overwogen? DE JONGHE: Ja. Vanochtend. Ik zat op het strand in Oostende... VERDOODT: Oostende. Leuk. Mooi weer? DE JONGHE: Ja, mooi weer. Goed. Ik zat op het strand. Een vrouw smeerde haar benen in met zonnecrème. VERDOODT: Ik luister. DE JONGHE: Op haar benen zaten vlekken en... VERDOODT: Vlekken? DE JONGHE: Littekenweefsel of eczeem, dat kon ik niet goed zien... Ze was lelijk en dik. Ik zag dat ze erg triest was. Ik wou haar zeggen dat het nooit beter zou worden, dat ze er een eind aan moest maken. VERDOODT: Ok. En dat heb je haar gezegd? DE JONGHE: Nee, dat niet. Hoe moet ik dit zeggen? Ik dacht dat we erg oppervlakkig zijn. VERDOODT: Jij en ik? DE JONGHE: Nee. Wij. De mensen. VERDOODT: Juist. De mensen. In het algemeen. En die oppervlakkigheid stoort je? DE JONGHE: Ja, natuurlijk. Enfin, soms. VERDOODT: En wat stoort je nog meer? DE JONGHE: Huh? VERDOODT: Een korte opsomming zou helpen. DE JONGHE: Vergeet wat me stoort. Het probleem is: ik zie overal dood en verval, lijden en pijn. Ik zie dode mensen in de straat. VERDOODT: Zoals die jongen in The Sixth Sense? DE JONGHE: ... VERDOODT: Hallo? Jan? DE JONGHE: Ja, zoals die jongen in The Sixth Sense. VERDOODT: Moet je dan geen medium contacteren? DE JONGHE: Huh? VERDOODT: Een medium. Een persoon met paranormale gaven. DE JONGHE: Juist. Nee. Vergeet wat ik heb gezegd. VERDOODT: Over die vrouw op het strand? DE JONGHE: Nee, over die dode mensen. VERDOODT: Dus je ziet geen dode mensen? DE JONGHE: Niet letterlijk, nee. VERDOODT: Ah. Ok. Wat is dan het probleem? DE JONGHE: Ik wil sterven. VERDOODT: Heb je dat niet al gezegd? DE JONGHE: Inderdaad. Ik vroeg me af, geef je euthanasie? VERDOODT: Euthanasie? Ja, natuurlijk. DE JONGHE: En gaat dat snel? VERDOODT: Paar seconden. DE JONGHE: Ik bedoel de procedure. De afhandeling en goedkeuring van de aanvraag. VERDOODT: Oh. Juist. Nee. Dat duurt langer dan een paar seconden. Administratie. En er zijn ook voorwaarden. Ondraaglijk lijden en zo. Vind je dat je ondraaglijk lijdt? DE JONGHE: Ja. VERDOODT: Ben je ongeneeslijk ziek? DE JONGHE: Huh? VERDOODT: Een slepende ziekte? DE JONGHE: Moet jij zoiets niet weten als huisarts? VERDOODT: Het kon een recente slepende ziekte zijn. DE JONGHE: ... VERDOODT: Hallo? Jan? DE JONGHE: Nee, geen slepende ziekte. Ik ben niet ongeneeslijk ziek. VERDOODT: Juist. Niet ongeneeslijk ziek, wel ondraaglijk lijden. DE JONGHE: Juist. VERDOODT: Goed. Ik kijk na wat ik voor je kan doen. DE JONGHE: Dank je. VERDOODT: Verder nog iets? Hoest? Maagpijn? DE JONGHE: Nee, geen andere klachten. VERDOODT: Goed. Mijn assistente zal je contacteren. Prettige dag nog. DE JONGHE: Ja. Jij ook.  

JAN DE JONGHE
0 2