Lyne Uytterhoeven

Gebruikersnaam Lyne Uytterhoeven

Teksten

De gedachten zijn vrij

Eén boekje heb ik gehouden. Het is niet groter dan mijn hand. De kaft is even oud als mijn grootmoeder was toen ze stierf. Gerimpeld en afgeleefd, de tekenen van vele jaren wijsheid en traditie. Die nu verloren gaat. Het boekje past perfect in de verborgen plooi van mijn handtas. Daar wacht het geduldig in het duister, eeuwig aan mijn zijde. Tot mijn voorzichtige vingers het in stilte openen, een pagina kiezen en het even snel weer wegsteken. Enkel mijn ogen zien wat er geschreven staat, enkel mijn geest registreert de woorden ‘God’, ‘Jezus’ en ‘de heilige maagd Maria’. Ik durf er met niemand meer over spreken. Mijn kokoshouten kruisje heb ik verbrand, zoals de enorme stapel bijbels op de Vrijdagmarkt vorige zomer… In de verte klinkt het gezang vanaf de nieuwe minaret van Gent-Centraal. In het appartement boven mij hoor ik gestommel. Getrouw was ik mijn hoofd en handen, neem ik mijn matje en buig naar de grond. Duidelijk zichtbaar bij het raam, voor de eeuwig spiekende camera’s. Buren die je verraden en controleurs zijn overbodig geworden. Big brother Ali is ever watching. Ik buig me naar de grond en fezel het verplichte gebed. In mijn hart lach ik. Er is maar één God en ik bid tot Hem om de vrijheid van vroeger. Arabisch of Nederlands, gebed blijft gebed. De camera’s leggen mijn bewegingen vast, maar in mijn hart kunnen ze niet zien dat ik de woorden uit mijn grootmoeders Zielebalsem bid.   Lyne Uytterhoeven

Lyne Uytterhoeven
0 0

Li Yin

Li Yin miste haar thuisland, het altijd groene land van haar voorouders. Wilde rivieren stroomden door de uitgestrekte wouden, vielen metersdiep van hoge rotspartijen en zochten hun weg doorheen de flarden van mist die altijd door het groene land dreven. ‘De mist is onze verbinding met de zielenwereld,’ had grootmoeder haar als klein meisje verteld. Li Yin hield er toen van om het woud in te trekken, tot aan de Watervallei of de Eeuwenboom. Elke keer dat ze mist zag, ging ze erin staan en sloot haar ogen. Dan kon ze de stemmen van de bomen horen, van de dieren die zich tussen het bladerdek en in hun holen verscholen, van het bruisende water. En soms, als ze heel goed luisterde, kon ze de aarde onder haar voeten horen ademen. Dan ging ze op de grond liggen tot de dieren kwamen kijken, die verschrikt wegschoten als ze bewoog. Ze liet de stemmen doordringen tot in haar hart en ademde mee met het ritme van de aarde, als deel van het groen en de mist. ‘Li Yin, luister je wel?’ Li Yin schrok op. ‘Vergeef me, vader, ik was…’ ‘Aan het dromen?’ Li Yin boog haar hoofd en reikte naar haar stok. ‘Waar gaan we heen, vader?’ ‘Ik heb een groep gevonden die je misschien interesseert.’ Li Yin zuchtte inwendig. Niet wéér een hobbygroep. Waarom begreep vader niet dat ze nergens bij paste? Ze had al kleien, dictie en zang uitgeprobeerd. De activiteiten vond ze heel fijn en in het begin waren de mensen erg behulpzaam. Maar na een tijdje merkte Li Yin dat ze haar vergaten, geen uitleg meer gaven of gewoon niet meer naar haar toe kwamen. Dan voelde ze zich zo alleen als toen ze naar dit lawaaierige land aan de andere kant van de oceaan waren verhuisd en Li Yin merkte dat ze de stemmen van de zielenwereld niet meer kon horen. Ze had gesmeekt om terug te gaan, maar haar ouders vonden haar gezondheid belangrijker. Li Yin tikte met haar stok links en rechts op de grond tot ze de band van de auto voelde. Ze reikte naar het achterportier en stapte in. Haar vader reed een hele tijd zonder een woord te spreken. Haar ouders waren voor haar verhuisd. De dokters in China hadden haar een jaar gegeven. In Amerika stond de geneeskunde verder en via een aantal pijnlijke operaties hadden de dokters haar tijd met vijf jaar kunnen verlengen. Haar tijd om het licht te zien, en de bomen en het water, om de vogels te zien vliegen en de mieren te zien kruipen. Op haar vijftiende was haar zicht toch achteruit gegaan en Li Yin had moeten leren hoe ze met haar stok moest wandelen en braille moest lezen. De prijs voor dat alles was de stilte in Li Yins hoofd. Zelfs in de rustigste wijk was het Amerikaanse lawaai te luid om de zielenwereld te horen. Het piepen van de vele elektronica maakte haar soms gek. Dan kon ze enkel met haar handen tegen haar oren heen en weer zitten wiegen tot het lawaai stopte. Ze had gehuild en gehuild om wat ze was verloren en soms voelde ze zich zo onnoemelijk eenzaam. Toen haar vader uiteindelijk de auto parkeerde en haar portier opende, hield Li Yin haar adem in. Geen elektronica, geen motoren. Enkel een briesje frisse wind. Een zacht geruis van water vulde Li Yins oren en ze ademde diep in en uit. ‘Kom.’ Vader legde haar arm op de zijne en leidde haar naar wat een stuk wilde natuur bleek te zijn. Li Yins hart ging sneller slaan. Het ruisen van het water werd luider, de wind feller. Vader legde haar hand tegen de ruwe stam van een boom en Li Yin legde haar tweede hand ertegen. Vader liet haar los. Li Yin deed haar sandalen uit en groef haar tenen in de dampende aarde. Ze luisterde, zette enkele stappen en ging op de grond liggen. Li Yin wachtte tot de geluiden van de natuur verstilden en haar hart het ritme van de aarde aannam. Toen hoorde ze hen. Ruisende stemmen, zacht als een briesje. Verwelkomend, vol vreugde. Li Yin huilde tranen en lachte. Thuis!

Lyne Uytterhoeven
0 0

Een dag uit het bestaan van Kalypta

Vrijdag 13 juni 2014 Het hele restaurant verstijfde toen hij binnenkwam. Hij zag er dan ook angstaanjagend uit. Een gloeiend rood litteken liep van zijn haarkruin over zijn helblauwe oog tot in zijn nek, waar zijn dikke zwarte haren waren samengebonden met een felrood lint. Hij droeg een bruinleren mouwloos hemd, zodat de drakentatoeages die over zijn gebruinde biceps slingerden duidelijk opvielen. Eronder droeg hij een pikzwarte pofbroek die eindigde in zware leren laarzen. Maar dat was niet waar iedereen naar staarde. Om zijn middel spande een brede donkerbruine riem waar een verscheidenheid aan messen instak. En aan zijn linkerheup hing een lus waarin een zwaard stak dat zo breed en krom was dat het er levensgevaarlijk uitzag. De blauwe ogen van de man flitsten over alle inzittenden en toen liep hij op zijn dooie gemak naar een leeg tafeltje voor twee en plofte neer op de stoel, zijn ogen op de deur gericht. Het duurde even voor de mensen zich weer herinnerden hoe te ademen. Een ober die plots besefte dat hij dienst had, ging met knikkende knieën naar de man toe en vroeg met trillende stem: ‘Wilt… wilt u iets drinken, meneer?’ Hij kreeg een onderzoekende blik terug waar hij zich duidelijk ongemakkelijk onder voelde, want hij deinsde achteruit. ‘Bier,’ zei de man met een zware raspende stem. De ober knikte en maakte zich uit de voeten. Geen van de aanwezigen durfde te bewegen. De enkeling die het toch waagde zijn vork op te nemen omdat zijn hongerige maag en het dampende gerecht voor hem hem moed gaven, liet die kletterend weer vallen na een oplettende blik van de man. Zelfs toen hij zijn bier gekregen had, bleef hij alles en iedereen in de gaten houden. De spanning was te om snijden en even scherp als het zwaard van de man. Toen ontsnapte er een verschrikte kreet aan een vrouw die bij het raam zat. Iedereen keek naar haar, en naar een klein meisje dat met grote ogen naar de man toe schuifelde. ‘Noortje, kom terug,’ smeekte de vrouw, maar niemand durfde een vin te verroeren om het kind te onderscheppen. Ze sloop nieuwsgierig, maar behoedzaam dichterbij tot ze vlakbij de grote man stond. Ze nam hem op van kop tot teen en vroeg toen met een fijn iel stemmetje: ‘Ben jij een piraat?’ Iedereen hield zijn adem in. De man draaide langzaam zijn hoofd tot zijn felle ogen op het kind vielen en zei met barse stem: ‘Nee.’ Het meisje schrok, maar bleef toch staan. ‘Welles,’ zei ze. De man zette met een klap zijn glas op tafel. Hier en daar klonk een gesmoorde kreet of kreun. Hij bracht zijn gezicht tot vlakbij het meisje. ‘Waarom?’ vroeg hij. Ze wees met trillende vinger naar het litteken. ‘En de tekeningen.’ Ze wees naar zijn armen. ‘En je zwaard.’ De man keek het meisje lang aan, leunde toen achterover en zijn mondhoeken plooiden in een grijns. Het litteken trok scheef mee, wat zijn gezicht er niet mooier op maakte. Er klonk een algemene zucht van opluchting. ‘Geen zwaard,’ zei hij, ‘zwaarden zijn recht. Dit is een Skmitar.’ ‘Smitaar?’ ‘Skmitar.’ ‘Mag ik kijken?’ Dat was de druppel voor haar moeder, die het bestierf van de zenuwen. Ze stond bruusk recht en zei met scherpe stem: ‘Nora Verbiest, kom nu onmiddellijk hier!’ Het meisje keek verbaasd om, alsof ze uit een droom ontwaakte. ‘Niet boos zijn, mama,’ zei ze ontwapenend, ‘ik wil alleen maar die sminkar zien.’ Haar moeder wilde antwoorden, maar zweeg geschrokken toen de man zijn kromzwaard met een vlotte beweging uit de schede haalde. Hij legde het op het tafeltje en Noortje kroop op de andere stoel om beter te kunnen kijken.  Ze liet haar kleine vingers over het koele staal glijden en voelde voorzichtig aan de scherpe randen. Haar ogen glinsterden toen ze opkeek naar de man. ‘Jij bent geen piraat,’ zei ze. ‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Wat dan wel?’ ‘Wachter.’ ‘Wachter?’ Ze dacht na. ‘Op wie wacht je dan?’ De man grijnsde opnieuw, maar keek het kind toen heel oplettend aan, zijn wenkbrauwen gefronst. Hij boog naar haar toe en fluisterde in haar oor: ‘Op jou.’ Noortje schoot geschrokken recht en wat er toen gebeurde, deed menig mond openvallen van verbazing. De donkere man stond op en knielde voor het meisje dat op de stoel stond. ‘Ik ben uw dienaar,’ zei hij plechtig. ‘Mijn Skmitar en mijn leven zijn de uwe, vrouwe Kalypta.’

Lyne Uytterhoeven
0 0

De achtste vrouw

Ik ben Aimah, achtste vrouw van de hoge Tsoekran. Sinds de dood van mijn tweede zoon vrees ik voor het leven van mijn ongeboren kind. Niemand mag het weten, zelfs de hoge Tsoekran niet. Want het kind is niet van hem.   Toen Rima ziek werd, wendde ik me in wanhoop tot de Aishnaripriesters. Zij worden door het hof geminacht vanwege hun zachtmoedige inborst en liefdevolle levensstijl. Die gebiedt hen ieder te helpen die in nood is. Ik hoorde dat Tsahib, de Meester Aishnari, in de hoofdstad was en zond hem mijn vertrouwelinge. In het grootste geheim bracht ik hem mijn zieke zoon van amper drie jaren. Zodra Tsahib hem zag, schudde hij droef het hoofd. ‘Hij is in de ban van een kwade kracht waar mijn Gezangen geen vat op hebben. Een kwade kracht die in het paleis broeit en de onschuldige prinsen treft.’ Mijn hart brak bij het horen van dat harde oordeel. Het bevestigde mijn bange vermoedens. Ik kon het echter niet aanzien om mijn zoon te zien sterven, niet nog een keer. Ik smeekte en pleitte, huilde en brak. Was er niet iets wat hij kon doen? Het minste om mijn jongen wat meer tijd te geven? De Meester Aishnari zwichtte, nam het kind uit mijn armen en Zong. Het was het mooiste geluid dat ik ooit gehoord had. Het was als het fluiten van de wind door de hoogste toren van het paleis. Maar de klank was voller, zachter en tegelijk zo enorm krachtig. Ik voelde me omringd door een warmte alsof ik mijn moeders armen om me heen voelde en weer kind mocht zijn. Toen de klank uitdoofde, was ik hoopvoller dan ooit. Mijn zoon opende zijn ogen en reikte klagend naar mij. Tsahib zuchtte. ‘Hij zal wat langer leven,’ zei hij, ‘maar niet veel.’ Ik wist niet of ik moest lachen of huilen, dus deed ik beide. Ik weet nog steeds niet waarom, maar ik reikte naar Tsahib en hij sloeg zijn armen troostend om me heen. Even snel verbraken we de verboden omhelzing, maar het zaad van de liefde ontkiemde in mij als een lamp die ik met geen middelen meer kon doven. Elke keer dat Rima de dood nabij was, zocht ik Tsahib op. Elke keer verlengde hij het prille leven en troostte hij mij. Uiteindelijk ging ik meer om hem te zien en zijn Zang te horen dan om mijn zoon, van wie ik langzaam maar zeker afstand nam. Die laatste nacht verleidde ik Tsahib onder het mom van verdriet en hij zwichtte en viel. Rima lag stil en stervend in de andere kamer. Toen ik wakker werd, lag mijn zoon slapend in mijn armen. Hij was voor de laatste keer geheeld van het gif dat zijn lichaam opvrat. Ik wist het, Tsahib wist het, Rima wist het. Alsof hij ouder was dan zijn leeftijd deed vermoeden, sloeg hij zijn ogen naar mij op in een stille smeekbede hem eindelijk te laten gaan. Ik kon het niet. Pas toen ik nieuw leven in mij voelde ontkiemen, was ik klaar om hem los te laten. Hij stierf en ik treurde. De hoge Tsoekran, mijn echtgenoot die ik met veertien andere vrouwen deel, treurde. Maar zijn verdriet was afgevlakt door de vele zonen die hij reeds aan de erfopvolging had verloren. ‘Weer één,’ moet hij gedacht hebben toen hij naast mij stond en naar de rituele verbranding van zijn, mijn zoon keek.   Ik ben Aimah, achtste vrouw van de hoge Tsoekran. Sinds de dood van mijn tweede zoon vrees ik voor het leven van mijn ongeboren kind. De rouw staat me toe me zeven maanden afzijdig te houden. Het vormeloze zwarte kleed zal mijn vormen verhullen. Maar waar kan ik een kind verbergen? Ik heb reeds een week niets van mijn vertrouwelinge gehoord. Ze zoekt Tsahib, de Meester Aishnari. Zal hij mijn, zijn ongeboren kind kunnen redden?

Lyne Uytterhoeven
0 0

Peter

1. ‘Peter, Peter!’ Peter vloekte, trok zijn zwartleren jack recht en maakte zich uit de voeten. Zodra hij de hoek om was, bevrijdde hij zijn schaduw en verstopte zich achter de vuilniscontainer. Zijn schaduw rende verder, gevolgd door de bonte bende gillende meiden die nietsvermoedend langs hem heen liepen. Waar hij ook kwam en ging, ze klampten hem aan en zwermden rond hem als bijen rond een bijzondere bloem. Hoe vonden ze hem steeds maar weer? Had hij soms nectar in zijn haar in de plaats van gel? De schaduwtruc werkte gelukkig elke keer. Meisjes konden toch zo blind zijn. Hij kroop behoedzaam uit zijn donkere schuilplaats en schrok. Hij stond oog in oog met een meisje dat niet in zijn list getrapt was. ‘Peter…’ begon ze. ‘Nee, nee en nog eens nee!’ riep hij terwijl hij snel begon te stappen. Hij lette erop niet in de lichtvlekken van de straatlampen te stappen, zo zonder zijn schaduw. Hij had een lange zoektocht voor de boeg. ‘Peter, wacht!’ riep het meisje hem na. Iets in haar stem maakte dat hij stilstond en verbaasd keek hij om. Snel haalde ze hem in. ‘Waar verblijf je?’ vroeg ze. ‘Dat ga ik echt niet aan je neus hangen,’ zei hij geïrriteerd. Hij maakte opnieuw aanstalten om te vertrekken, maar ze legde haar hand op zijn arm. ‘Héb je een plaats om te slapen?’ vroeg ze zacht. En daarmee viel heel zijn afweer in duigen. Hij zeeg neer tegen de muur en merkte amper dat ze naast hem kwam zitten. Herinneringen aan de laatste jaren kwamen in sneltempo bovendrijven. Niet meer kunnen vliegen, Wendy’s achterkleinkinderen zien opgroeien, zijn vlucht, de motorbende, zwerven van stad naar stad. En telkens die horden meisjes die hem herkenden en naar Tinkerbell vroegen. Hij ging bijna denken dat hij haar nog meer miste dan Wendy. Maar Wendy was er niet meer, en Tinkerbell… Hij merkte pas dat hij in tranen was toen het meisje hem een papieren zakdoekje aanreikte. ‘Eeuwig jong zijn valt niet mee als je de enige bent,’ zei hij snotterend, waarna hij zijn neus snoot. Eeuwig jong, maar akelig volwassen, voegde hij er in gedachten aan toe. ‘Kom,’ zei het meisje terwijl ze hem rechttrok, ‘ik weet een plekje voor jou.’ ‘Maar…’ hij aarzelde om zijn laatste geheim prijs te geven, ‘mijn schaduw…’ Het meisje keek hem verwonderd aan en toen vormden haar lippen een onuitgesproken ‘oh’ terwijl ze zich zijn schaduw leek te herinneren. Was het niet allemaal ooit begonnen met die dekselse schaduw? ‘Geen probleem,’ zei ze vrolijk, ‘wanneer die ziet waar ik je heen breng, zal hij meteen bij je komen. Zo fijn is het daar. Mijn naam is Lotte, trouwens.’ ‘Peter,’ zei Peter met een scheve glimlach. Dat wist ze natuurlijk al, maar ze zei er niets van. Ze glimlachte enkel en dat stelde hem op zijn gemak. Lotte leidde hem naar een deel van de stad waar hij nog nooit geweest was. De huizen waren groter en de straten waren netter. Lotte hielp hem uit het licht van de vele straatlampen te blijven en stopte pas toen ze bij een rij bomen aankwamen. Peter tuurde in het duister voorbij de bomen. Waren dat nog bomen? Hij was niet meer in een bos geweest sinds… tja, Wendy. ‘Eigenlijk mag ik hier na het donker helemaal niet komen,’ fluisterde Lotte, ‘maar ik doe het toch. Met jou ben ik niet bang.’ Haar vertrouwen trof hem op een vergeten plek in zijn hart. Het deed pijn. ‘Ik ben niet meer wie je denkt dat ik ben, Lotte,’ zei hij zacht, maar ze zei ‘shht’ en nam hem mee het bos in. Het was pikdonker, maar ze leek exact te weten waar ze heen moest, alsof ze deze weg al vaak gegaan was. Heel vaak. Ze stopte bij een boom en greep een dik touw vast waar om de meter een knoop in lag. Ze begon te klimmen en Peter grijnsde. Wat was dat lang geleden! Zijn hart sprong op toen hij een eindje hoger uitkwam bij een kleine houten hut. Het voelde als thuiskomen. De vertrouwde nachtgeluiden van het bos openden een poort naar ver weg gestoken herinneringen aan een ver weg gestoken land. Voor het eerst in jaren vond hij een stukje terug van de onbezorgde jongen die hij ooit geweest was. Lotte had ondertussen een zaklamp gevonden en scheen ermee in het rond. De hut was wat vervallen, maar in één hoek lag een hele stapel kussens en dekens en in een andere stond een plastieken bak waar Lotte nu een pak koekjes uit haalde en een zak met iets dat ze in een kom strooide. Peter ging zitten en nam een koekje van haar aan. Op het einde van een hele dag verstoppertje spelen met die bonte bende, kwam het koekje als een geschenk van de hemel. En deze rust ook, en het meisje… Hij keek naar haar. Ze leunde uit het raam, alsof ze op iets wachtte. Ze had kort donker haar en was bijna zo groot als hij. Ze ging gekleed in mooie nette kleren en haar schoenen waren van een bekend merk. ‘Wat doet een meisje als jij in een boomhut als deze,’ vroeg hij zich af. Pas toen ze zich gespannen omdraaide, besefte hij dat hij het luidop had gezegd. ‘Rijke ouders hebben kan soms net zo vervelend zijn als eeuwig jong zijn,’ zei ze met dichtgeknepen stem. Enkele jeugdpuistjes staken fel af tegen haar bleke gezicht. ‘Sorry,’ zei hij snel, ‘Iemand bedanken is niet mijn sterkste kant.’ Ze wilde net antwoorden toen er iets met een plof op het dak viel. Hij hoorde gekrabbel en even later klom er een dikke poes door het raam naar binnen. ‘Dit is dus waarom ik hier zo vaak kom,’ zei Lotte terwijl ze de poes aaide. ‘Peter, dit is Mevrouw Tamara. Mevrouw Tamara, dit is Peter. Vanaf nu gaan jullie deze boomhut delen. Als je dat wilt, tenminste,’ voegde ze er snel aan toe. ‘Voorlopig,’ zei hij voorzichtig. Lotte glimlachte en babbelde verder. ‘Ik vond haar toen ze nog klein was. Maar vader is allergisch voor katten en ik mocht haar niet houden. Dus heb ik haar hier grootgebracht.’ Peter knikte en bekeek Lotte in een nieuw daglicht. Ze was best aardig. Hij wilde iets zeggen, maar zag plots iets donkers binnensluipen in het licht van de zaklamp. Hij gebaarde Lotte geen kik te geven en sprong erop af. Zijn schaduw spartelde in zijn greep, maar hij was na al die jaren erg behendig geworden in schaduwvangen. Een tel later deed zijn schaduw weer gehoorzaam al zijn bewegingen na. ‘Wow,’ zei Lotte. Ze kon haar bewondering niet verbergen, dus leidde hij haar aandacht snel af. ‘Heb je een fiets?’ vroeg hij. ‘Een fiets? Wat wil je daarmee doen?’ Hij grijnsde met een schittering in zijn ogen. ‘Vliegen.’   2. ‘Peter? Peter!’ Peter keek verveeld vanuit de top van de boom naar beneden. Hij lag net zo lekker te soezen. Het voelde zalig aan om terug in de wilde natuur te zijn en met niemand rekening te hoeven houden. ‘Peeeter!’ Behalve met Lotte dan. Hij begon naar beneden te klauteren en moest onwillekeurig denken aan Mevrouw Tamara. Na een paar dagen kwam hij nu even mak als de poes op Lottes lieve geroep af. ‘Ah, daar ben je!’ riep Lotte uit toen hij door het raam naar binnen klom. ‘Kom mee, ik heb mijn fiets aan de rand van het bos staan. Daar had je toch om gevraagd?’ Peter grijnsde. Fietsen, brommers, moto’s. Hoe sneller, hoe beter.   Peter racete de berg af. De wind floot in zijn oren en joeg door zijn haren. Hij kon wel niet meer vliegen, maar dit kwam er toch heel dichtbij. Hij joelde luid en remde krachtig toen hij beneden aankwam. 'Dit is fantastisch!' riep hij uit, maar Lotte keek hem bleekjes aan. 'Wees toch wat voorzichtig,' smeekte ze, 'en zet je fietslicht aan, het wordt al donker.' Peter haalde zijn schouders op en duwde de fiets terug de steile straat omhoog. Toen hij boven kwam, zwaaide hij naar Lotte, die in de verte op hem wachtte. Plots draaide een auto de straat in en Peter schrok zich een hoedje. Dan toch maar dat licht opzetten, dacht hij, en voerde de daad bij het woord. De auto parkeerde verder in de straat. Peter klom terug op de fiets en zette zich hard af. Hij vloog naar beneden. 'Jeeuj!' schreeuwde hij luid, en zo hoorde hij de klik van de deur niet. Het portier ging vlak voor hem open en Peter sloeg er met een vaart tegenaan. Hij tuimelde door de lucht en kwam met een doffe klap op de grond terecht. Er schoot een scherpe steek van pijn door zijn lichaam, die steeds sterker werd, tot hij wegzonk in een allesomvattend duister. … Een loeiende sirene sneed door het duister. Er klonk een zware mannenstem, maar zijn zinnen leken wel in stukken gehakt. ‘Meteen. Gespecialiseerd ziekenhuis. Helikopter opgeroepen.’ Peter voelde zich alsof hij zweefde. Vliegen… de gedachte vervloog in de dichte mist die hem omringde, een dikke brei waar hij niet doorheen raakte. Hij probeerde te kreunen, maar kon zijn mond niet bewegen. Hij wilde zijn ogen opslaan, maar ook dat lukte niet. De inspanning werd hem snel teveel en het duister omspoelde hem terug. … 'Nee, nee! Ik ga mee!' Peter schrok wakker. Hij kende die stem, maar vanwaar? Hij wilde kijken, maar merkte dat hij zich niet kon bewegen. 'Ga naar huis, meisje. Je ouders zullen ongerust zijn,' klonk een strenge vrouwenstem. Gelukkig kon hij wel horen. Hij lag ergens buiten tussen de twee stemmen in, maar kon niet voelen of het warm of koud was. Daarnaast hoorde hij veel herrie die hij niet kon duiden. 'Kan me niet schelen, ik ga mee! Mijn vader is trouwens dokter in dat ziekenhuis.' De vrouw gaf toe en Peter merkte dat hij werd opgetild en weggedragen. De herrie werd luider en hij wilde dat hij zijn oren kon dichtdrukken. Toen hoorde hij een klap van een deur en werd de herrie wat gedempt. 'Peter, we gaan vliegen,' zei de stem van het meisje vlak naast zijn oor. Wendy? Of was het het nieuwe meisje? Hij staakte zijn gedachtekronkels uit angst terug buiten bewustzijn te vallen. Als ze gingen vliegen, wilde hij dat voelen. Hij voelde de hand van het meisje op zijn hoofd en toen voelde hij een druk, alsof ze opstegen. Vliegen, dacht hij blij. Hij wachtte op het vertrouwde borrelende gevoel in zijn buik, maar het bleef uit. Pas toen besefte hij dat er iets ernstigs mis was met hem. Een golf van paniek joeg hem opnieuw het duister in.   3. ‘Peter… Péter…’ fluisterde Lotte voor zich uit, ‘waarom?’ Ze keek uit het raam en zag weer een ambulance wegrijden. Dat was al de derde deze nacht. Een vriendelijke verpleegster had haar naar deze lege kamer gebracht om wat te slapen, maar dat was het laatste waar ze aan dacht. Als het knagend schuldgevoel haar al niet wakker hield, dan was het haar bezorgdheid. Meer kon ze niet doen dan hopen dat de spoedoperatie goed verliep. Ze mijmerde donker voor zich uit terwijl ze haar vingers in de meest onmogelijke knopen wrong. Het was een vreemde nacht, vond ze. Er hing geen wolkje in de lucht en de maan was niet te zien, zodat de sterren helder straalden. Plots leek een sterretje zich los te maken uit het hemelgewelf. Lotte keek fronsend op. Het sterretje flitste de ene kant uit en dan de andere kant. Maar het verdween niet zoals een vallende ster. Integendeel, het leek dichterbij te komen, hoewel het niet groter werd. Het schoot pijlsnel over de grote stad heen. Toen het dichter bij het ziekenhuis kwam, leek het te aarzelen en begon rondjes te vliegen. Lotte wilde net het raam opendoen om beter te kijken toen iemand achter haar de deur opende. Twee verplegers reden een brancard de kamer binnen. Ze verlegden Peter voorzichtig op één van de lege bedden en gingen weer weg. Haar vader kwam naast haar staan. Hij had zijn chirurgenhemd verwisseld voor zijn vlekkeloze doktersjas. ‘Een speciale jongen heb je me daar,’ zei hij, maar zijn stem had een droevige klank. De angst sloeg Lotte om het hart en ze keek haar vader aan. ‘We hebben gedaan wat we konden,’ zuchtte hij. ‘Zijn gebroken ribben en een geperforeerde long kunnen nog genezen, maar er is serieuze schade aan zijn ruggenwervels. Als hij bijkomt, zal hij waarschijnlijk verlamd zijn.’ Verlamd? Lotte beet op haar lip om haar tranen terug te dringen. ‘Het is mijn schuld!’ schoot ze uit, ‘als ik hem mijn fiets niet had geleend…’ ‘Lotte, Lotte,’ zei haar vader snel. Hij legde onwennig een hand op haar schouder en even onwennig liet ze de aanraking toe. ‘Hier heeft niemand schuld aan. Zulke ongelukken gebeuren nu eenmaal, overal en elke dag. Als ik van alle gewonden die hier binnenkomen de schuldigen ook nog eens moet gaan zoeken, zou ik al helemaal niet meer thuiskomen.’ Lotte snoof, maar zo zacht dat haar vader het niet hoorde. Dat deed hij nu ook al niet. ‘Ga je wat slapen?’ vroeg haar vader toen, ‘ik kom je wel halen als mijn dienst erop zit.’ ‘Nee,’ zei Lotte vastberaden, ‘ik wil hier blijven, ik wil bij hem zijn als hij wakker wordt.’ Haar vader keek haar meewarig aan en ze keek snel weg uit angst voor wat die blik haar wilde vertellen. Áls hij wakker wordt… Maar haar vader gaf haar haar zin, dat deed hij immers altijd. Haar moeder, dat was een ander verhaal. Even later was ze alleen met Peter in de steriele ziekhuiskamer met zijn sneeuwwitte muren. Piep… piep… piep…, deed de machine naast Peters bed bij elke hartslag die hij leverde. ‘Blijf piepen, alsjeblieft,’ wenste Lotte zacht. Ze zette zich in een stoel naast Peters bed en nam zijn hand vast. Hij was dik ingepakt in verband van zijn hoofd tot zijn romp. Een reusachtige blauwe plek maakte zijn vredige gezicht er niet mooier op. ‘Oh Peter,’ snikte Lotte. Nu haar vader weg was, begroef ze haar gezicht in haar armen en liet haar tranen de vrije loop. Plots deed een zacht gerinkel haar opkijken uit haar donkere gedachten. Wat was dat nu? Haar blik viel op het raam. Aan de andere kant zweefde het sterretje! Het danste opgewonden op en neer en rinkelde de hele tijd. Lotte haastte zich naar het raam. Ze kon haar ogen niet geloven en drukte haar neus tegen het glas. In het midden van het lichtje kon ze een vrouwenlichaampje ter grootte van haar hand onderscheiden, met twee vleugeltjes die zo snel fladderden dat ze geen moment stil hing. ‘Dit kan niet!’ riep Lotte verwilderd uit. Dat Peter in deze wereld verzeild was geraakt, kon ze nog aannemen, maar Tinkerbell? En toch zweefde het elfje hier vlak voor het raam. Tinkerbell haalde haar uit haar verbijstering door recht naar haar gezicht te vliegen en boos op het raam te tikken. Lotte deed het snel open en in een flits schoot het elfje naar binnen. Zodra ze Peter zag, bleef ze stokstijf in de lucht zweven en keerde zich toen naar Lotte. Ze gebaarde wild, rinkelde als een gek en wees met een beschuldigende vinger naar haar. Lotte deinsde achteruit. ‘Het was niet met opzet, dit heb ik nooit gewild!’ verdedigde ze zich, maar het elfje keerde haar bruusk de rug toe en begon Peter rusteloos te onderzoeken. Ze raakte zijn verbanden aan en zijn gezicht. Overal waar ze hem aanraakte, bleef er een zachte gloed hangen. Hoop sprong op in Lottes hart. Als Tinkerbells elfenstof iemand kon doen vliegen, kon het misschien ook iemand genezen… ‘Kan jij hem helpen?’ vroeg Lotte voorzichtig. Tinkerbell draaide zich met een ruk om en plantte haar vuistjes in haar zij. Ze stak haar kin omhoog en keek Lotte hooghartig aan vanaf het hoogste topje van Peters kussen. Het was muisstil terwijl Tinkerbell haar opnam van kop tot teen. Maar Lotte dacht er niet aan te wijken en keek koppig terug. Ze gaf zeker evenveel om Peter als die kleine elf. Tinkerbell bewoog onwillekeurig met haar vleugels en Lotte meende er een zucht in te horen. Toen kwam het elfje naar haar toe vliegen. Ze rinkelde hoge en lage tonen, maar Lotte zei fronsend: ‘Ik begrijp je niet.’ Tinkerbell gooide gefrustreerd haar handen in de lucht en wees toen op zichzelf, de kamer en Peter. ‘Jij blijft hier?’ vroeg Lotte aarzelend. Tinkerbell knikte. ‘En ik?’ Tinkerbell wees resoluut naar de donkere wereld achter het raam. Lotte begon al te protesteren, maar het elfje was vliegensvlug bij haar en sloot haar lippen. Die tintelden onder de aanraking en Lotte moest de neiging onderdrukken om aan haar lippen te likken. Gelukkig vloog Tinkerbell snel terug naar Peter en Lotte volgde nauwlettend elke beweging. Ze vloog over hem heen en besprenkelde zijn hele lichaam met haar beruchte elfenstof. Lotte keek geboeid toe. Bewoog hij nu? Ja en nee. Het was alsof iets donkers achter hem bewoog. Het schuifelde onder Peters lichaam uit en rekte zich uit, alsof het lang had geslapen. Daarna voelde Peters schaduw aan zijn hoofd, hals en borst, toen keek hij naar Peter. Hij wilde verder weg sluipen, maar zat nog steeds vast aan de tippen van Peters tenen. Tinkerbell ging vlak voor de donkere versie van Peter hangen en wees al rinkelend beurtelings naar Peter, Lotte en hem. Na even aarzelen, knikte hij en Tinkerbell maakte hem los. Lotte verwachtte dat hij meteen zou vluchten, zoals die ene avond toen ze Peter gevonden had, maar dat deed hij niet. Integendeel, hij wenkte haar! Hij sloop naar de deur en Lotte keek aarzelend achterom naar Peter en Tinkerbell. Het elfje gebaarde haar de schaduw te volgen. Lotte slikte, wierp een laatste blik op Peter en volgde.    

Lyne Uytterhoeven
0 0

Opleiding

2014 - nu: Lid van de Leuvense schrijversgroep Friday Night Writing Party olv Marijke L.J. Declercq
2016: Fabels schrijven; Wisper VZW, docent: Sandrine Lambert
2016: Deelname schrijfdag Genk, verschillende workshops
2015: Kinderverhalen schrijven; Wisper VZW, docent: Hilde Van Cauteren
2014: De Prozaïsten, cursus voor verdergevorderden; Wisper VZW, docent: Joke Depuydt
2014: Hou de spanning erin, cursus voor gevorderden; Wisper VZW, docent: Joke Depuydt
2014: Deelname schrijfdag Gent, verschillende workshops en literaire feedback
2013: Kinderverhalen schrijven; Wisper VZW, docent: Sandrine Lambert
2012: Autobiografisch schrijven; Wisper VZW, docent: Marq Willems
2008 – 2010: verdieping in het begeleiden van muzisch-agogische activiteiten: woord en drama, muziek, beeld, beweging, dans; Hogeschool-Universiteit Brussel, docenten: Paul Thys, Tom Vandenberghe, Inge Beart, Yvan de Meyer, Ad Moeskops
2009: Schrijverscursus voor gevorderden: Romanschrijven; Wisper VZW, docent: Jef Aerts
2009: Prentenboeken maken; Wisper VZW, docent: Sandrine Lambert
2009: Deelname schrijfdag Leuven, verschillende workshops en literaire feedback van Leen van den Berg
2008: Schrijverscursus: Fantasy schrijven; docent: Edith Louw
2008: Schrijverscursus: Schrijven voor kinderen; Wisper VZW, docent: Tine Mortier
2007: Schrijverscursus: Basiscursus Proza; Wisper VZW, docent: Jef Aerts

Publicaties

'Miramars Mysterie', 'Afgesneden van het leven' en 'De wereld achter jouw ogen', 3 kortverhalen in de verhalenbundel 'Myramar Mysteries' door de Friday Night Writing Party, Uitgeverij Het Punt

Soetendaelle Poëziewedstrijd 2002: gedicht 'meisje' in poëziebundel 'Een vergeten meisje met gouden haren'

Prijzen

Ik ben 1 van de 5 finalisten geworden van de Zoute Zoen 2016 met mijn historische jeugdroman 'Nete'

Soetendaele Poëziewedstrijd 2002: 3e prijs volwassenenjury voor het gedicht 'meisje'