De Tandweilas

1 feb. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

Beste lezer, weet je wat een Tandweilas is? Een Tandweilas is de slang die leeft in de gier Vulture Serpentes, de Slangengier. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun breinen met elkaar zijn verbonden. De slang leeft in volledige symbiose met zijn gastheer. Het is een anomalie van de evolutie, en dat je dit nog niet weet is geen schande, want zowel de gier als de Tandweilas zijn pas in 20__ ontdekt.
Als de gier sterft, verlaat de Tandweilas het kadaver. Hoe oud hij vervolgens wordt is onbekend, maar wel dat hij eenmaal buiten zijn gastheer begint te groeien en reusachtige afmetingen kan bereiken. Het is alsof de gier er enkel voor diende om de slang te baren die als parasiet in hem leefde, en dat eenmaal uitgebroed de Tandweilas aan zijn officiële bestaan begint.


Zulk een Tandweilas nu, is sinds enige tijd in het bezit van de dierentuin te A__, waar het terrarium van een nieuwe vleugel werd voorzien en de noodlijdende dierentuin zich plotseling kon verheugen in verveelvoudigde bezoekersaantallen. Van openings- tot sluitingstijd dromden de mensen samen rond het glas voor de reusachtige kuil met betonnen muren die voor de Tandweilas was aangelegd.

’s Avonds om elf uur begon mijn dienst, en om acht uur ’s morgens nam ik weer afscheid van de Tandweilas. Hoe heet je, vroeg ik hem soms. Het is een flauwe gewoonte om een walgelijk dier een rare naam te geven. Ik had er al een paar bedacht, zoals Gerrit, Toby of Prins Bernhard, maar een naam is dermate willekeurig, en iedere vergelijking met het menselijke zo absurd dat een naam verzinnen onzinnig was. Het beest bleef een ‘het’.
Het rook in het terrarium naar vuilniszakken die te lang in de zon hebben gestaan. De vogelspinnen ritselden tegen het glas van hun hokken, de muizen in de verblijven van de slangen piepten als ze ontdekt waren door de hoofdbewoner. Een paar korte hoge piepjes, als een rookalarm ergens ver weg, en dan was het weer stil.
Ik had meestal weinig te doen. Af en toe bediende ik met de afstandsbediening de zuigmachine die met een floppend geluid de enorme slangendrollen opslokte, alsof ik op de kermis met het hijskraantje een namaak gouden horloge opviste. Gelukkig was de poepzuiger bedoeld om wel te functioneren en verdween het object direct in het binnenwerk, soms met meenemen van een kuub zand. Ik kreeg er een uitbrander van de hoofdoppasser voor, omdat het gewicht van het zand door het verwerkingsbedrijf werd doorberekend.
Mijn voornaamste taak bestond eruit dat ik om de 48 uur de Tandweilas voerde. Dat moest ’s nachts gebeuren. Is de Tandweilas dan alleen ’s nachts wakker? Nee, de Tandweilas is nauwelijks actief, en ligt zowel overdag als ’s nachts onbeweeglijk opgerold. Dat ik als nachtwaker de klus moest klaren was vanwege publicitaire redenen. Het publiek mocht niets te weten komen over zijn eetgedrag. Ik had een geheimhoudingsverklaring getekend die me verplichtte de komende twintig jaar hierover te zwijgen op straffe van een boete van honderdduizend euro. Dat ik nu anno 2034 dit opschrijf, komt omdat mijn avontuur dateert uit de zomer van 2015. En wat heb ik te verliezen? Ze kunnen me wat, dat ene jaar neem ik het risico. Ik durf heus wel iets!
Rond middernacht ging ik naar het verblijf van de varkens, dat zich op gelijke hoogte bevond met de bodem van de slangenkuil. Mijn binnenkomst veroorzaakte altijd gekrijs. Omdat ik als nachtoppasser in mijn eentje een panisch varken in de kuil moest zien te krijgen, had men een ingenieus mechanisme geconstrueerd. Waarom niet verdoven? zal de lezer zich afvragen. Maar de Tandweilas eet alleen levende prooien. Een verdoofd varken vindt hij niet interessant, zodat het voorstelbaar was dat ’s ochtends rond openingstijd de maaltijd ontwaakt en zichtbaar voor het publiek door de kooi zou rennen. Met onderdelen van een oude stoommachine die op het terrein stond was daarom een lanceerinrichting geconstrueerd. Ik moest het varken in de ruimte achter de cilinder drijven en de klep dichtdoen. De rest ging vanzelf.

 

Nadat ik ongeveer een maand op de Tandweilas had gepast kreeg ik het idee om het absurde element van mijn werk in een voordeel om te zetten. Ik zat al een tijdje achter een zekere vrouw aan, maar het was me nog steeds niet gelukt om tot een werkelijke toenadering te komen. Ik had gelezen dat angst een sterk afrodesiacale werking heeft, omdat de lichamelijke verschijnselen die met angst gepaard gaan versleten worden voor hartstocht. De combinatie Tandweilas en de liefde; het kon niet falen.
Zo gebeurde het dat ik op een nacht samen met Marion het varkensverblijf betrad. Het was niet bepaald een romantische omgeving; de stank van mest en broeiende vuilniszakken begeleidde het gekrijs van de varkens. Maar tijdens het uur dat ik met Marion in de keet doorbracht, kijkend naar de opgerolde Tandweilas, merkte ik aan subtiele signalen dat mijn plan een zekere kans van slagen had. Als ik de Tandweilas gevoerd had zou ik Marion meenemen naar de hortus, naar het bankje onder de apenbroodboom.
Ik had Marion al een paar keer aan het lachen gemaakt, toen ik besloot dat het tijd was om de maaltijd te verzorgen. Er waren nog maar drie varkens over. Ik zou een briefje achterlaten dat ze de voorraad moesten aanvullen, bedacht ik. Ik opende een hok, pakte de schokstok van de plank, liep naar de achterkant en knetterde een vonk tegen het krulstaartje.

Gillend en slippend vloog het varken weg om met een rotklap tegen de metalen railing van het gangetje naar het terrarium te botsen dat haaks op de hokken stond. Meestal was het varken zo verdoofd door de klap en de pijn dat hij de schok vergat en bleef stilstaan. Toen hij weer op zijn poten stond gaf ik dus weer een knetter tegen de achterham, en daar ging het beest weer in de gewenste richting.
Ik spurtte achter het varken aan langs Marion, en zag dat ze met haar hand voor haar mond geschrokken mijn verrichtingen gadesloeg. Ik besefte dat ik bezig was mijn kansen te verspelen. Ik had haar meteen naar de hortus moeten brengen, het witte wijntje inschenken en het waxinelichtje aansteken en alles op het meegebrachte klaptafeltje naast het bankje zetten. Maar nu was het te laat. Ik zou me straks voor haar moeten rechtvaardigen.
Het gangetje liep aan het eind naar beneden als een soort goot die eindigde in het lanceermechanisme. Ik ramde de schuif dicht achter het varken. “Niet doen, dat is zielig,” riep Marion toen ze het doel van de installatie en hetgeen waar ik mee bezig was doorzag. Zielig? Het varken zielig? Ik was werkloos voor ik deze baan kreeg. Ik had de erfenis van mijn ouders er doorheen moeten jagen voordat ik een uitkering kon krijgen. Als werkloze ben je een hond die achter elk stukje vlees aanrent dat vanaf de eettafel wordt toegeworpen. En je hoorde je schuldig te voelen dat je niet bijdroeg aan de economie. Het superieure kapitalisme dat zo doelmatig mensen met elkaar laat concurreren dat alleen de beste geld krijgt. Om je scherp te houden.
Nou, ik was scherp. De overlevingsmaatschappij had mij zo scherp als een zwaard gemaakt dat iedere medemenselijkheid rücksichtslos doorsneed. Ik deed dwangarbeid, en ik deed het om het laatste restje van mijn geslonken autonomie te behouden. Het was ik, of het varken. Maar dat zei ik niet tegen Marion.

“Bekijk het eens van de kant van de Tandweilas”, zei ik in plaats daarvan. “Als hij geen eten krijgt gaat hij dood. Dat is toch ook zielig?”
“Nee, niet doen!”, riep Marion opnieuw, en met een sprong landde ze beneden naast het varken in het lanceermechanisme.
Een psychose, schoot het door me heen, want Marion had me verteld van haar psychiatrische verleden. Ik heb psychologie gestudeerd dus ik herken een psychose op afstand.
Het was al te laat. Terwijl Marion sprong, had ik op de lanceerknop gedrukt. Met het bekende geraas dreef de perslucht nu twee individuen door de lanceerbuis. Aangedreven door een reuzenscheet vlogen ze meters door de lucht en belandden in het zand vlak bij de opgerolde reuzenkabel. Zoals gewoonlijk was het varken ongedeerd. Het tolde en spartelde tot het weer op zijn poten stond en begon krijsend door de put te rennen. De Tandweilas verroerde zich niet.

 

Ik sla in paniek tegen het raam. Ik mime naar Marion dat ik boven de ladder ga halen. Ze ligt in een rare houding maar lijkt m’n bewegingen op te merken en begint van de Tandweilas vandaan te kruipen. Het verdovingsgeweer staat achter de schoonmaakspullen in de kast. De directeur heeft het me uitgelegd, maar ik heb nooit met dat ding geschoten. Vlak achter de kop richten, niet op de kop, die is keihard. Ze hadden het zelf nooit geprobeerd. Misschien deed de verdoving hem niks, maar het kon hem ook fataal worden. En dat zou zonde zijn.

Ik ruk de kastdeur open, gooi stapels handdoeken om, zoek achter jerrycans met ontsmettingsmiddel, maar ik zie het geweer nergens en bedenk dat Marion zelf de ladder kan opklimmen en dat uitstel gevaarlijker is. Ik sleur schrapend de ladder naar de balustrade van de kuil, trek hem uit en met bovenmenselijke inspanning weet ik het ding over de betonnen rand te werken en in het zand schuin tegen de muur te plaatsen.
Marion zit op haar knieën. Waarom staat ze niet? Ze gebaart naar haar voet. “Klim omhoog”, roep ik met overslaande stem, geheel overbodig. De Tandweilas is inmiddels bezig het van schrik verlamde varken naar binnen te schrokken. Het heeft waarschijnlijk een hartaanval gehad. Met omgekeerde kotsbewegingen schuift de bek over het slappe varken. Een proces dat zo’n tien minuten zal duren. We hebben nog tijd.
Marion hinkt naar de ladder en probeert omhoog te klimmen. Maar haar been weigert dienst, zodat ze telkens van de sport afglijdt en terugvalt in het zand. Half vallend en glijdend struikel ik de ladder af terwijl ik de schrokkende kop in het oog houdt. Het is bloedheet en de stank is niet te harden. Ik grijp Marion en probeer uit allemacht haar billen omhoog te duwen tegen de ladder. Marion trekt zich op, en slaagt erin met haar goede been een nieuwe sport te veroveren. Vervolgens moet ik zelf de ladder op en verlies duwkracht, waardoor we niet verder komen dan de eerste twee sporten. Ik besef dat ik in een andere situatie dolgelukkig zou zijn geweest met deze intieme exercitie, maar de doodsangst bederft alles. Hoe heeft dit zo mis kunnen lopen? Dit mag niet tot ongelukken leiden. De voorzienigheid zal ons beschermen. Maar waarom verdrinken er dan mensen of worden er kinderen door vaders op achteruitrijdende tractors overreden?
Dan verschijnt de kop met een afschuwelijk geel oog boven ons. Het achterwerk van het varken puilt nog steeds uit de grotesk opengesperde bek. Opeens tuimelen we door het zand, vallen over elkaar heen en slaan met onze hoofden tegen elkaar. Terwijl zand in wolken omhoog spuit wringt de slang zich in een lus rond ons. Voor we het in de gaten hebben heeft hij zich in lagen opgestapeld en bevinden we ons in een koker van slangenlussen, zo hoog als we zelf zijn.
We krabbelen op. We kijken elkaar aan met grote ogen van paniek. Ik geef Marion een voetje en duw opnieuw haar billen in haar spijkerbroek omhoog, tegen de kronkels van de Tandweilas. Maar ze krijgt geen houvast; het beest heeft op zijn dikste plek een doorsnede van negentig centimeter, en is in drie lagen rond ons gekronkeld. Graven dan maar. Ik werp me op m’n knieën en begin woest in het zand te graaien. De huid van de Tandweilas heeft patronen alsof er vogelveren overheen lopen die in elkaar grijpen, als een tekening van Escher. Als ik dit avontuur overleef, heb ik in ieder geval iets nieuws te melden. Maar ik mag natuurlijk niet laten blijken dat we dankzij mijn roekeloosheid in deze situatie zijn beland. Ik graaf bezeten, en schraap plotseling met mijn vingers over het beton. Slechts een dun laagje zand scheidt de Tandweilas van de ondoordringbare vloer.

Onze positie is uitzichtloos. We zinken terug en zitten tegenover elkaar tegen de muren van onze levende gevangenis. Zonder er over nagedacht te hebben zeg ik opeens: “Marion, ik wil seks met je.” Ze kijkt me wezenloos aan. Een ogenblik ben ik bang dat ze kwaad zal worden, en me alle ellende gaat verwijten waar ik de oorzaak van ben. Dan pakt ze mijn hand en legt die op haar borst. We zoenen. We woelen het zand om alsof het het water is van een kinderbadje, in onze driebandige cirkelvormige vesting waarvan de doorsnede nog geen twee meter is. Ze leunt achterover tegen het reptielenlichaam en ik neuk haar staand, ook steunend op de ruwe en kille slangenhuid. Ze is een van die vrouwen die overmatig nat worden tijdens de daad en haar vocht sijpelt glinsterend over de verentekeningen van ons levende opblaasbad.
Als ik bijna klaarkom verschijnt het gele oog weer boven me. Ik krijg de absurde gewaarwording dat het oog een goedkeurende uitdrukking heeft. Het genot heeft de angst verdrongen en de slangenkop met bobbel van onverteerd varken juist achter de kiezen lijkt een studioprojectie als in een Hitchcock film, en Marion en ik zijn de helden die het groteske wezen bestrijden. De tijd staat stil. Ik zie mezelf als vierjarige kleuter. Ik sta aan de voet van onze flat en roep mijn moeder op het balkon toe dat ik een ijsje wil. Ik huil en zeur, maar mijn moeder blijft onverbiddelijk. Ik besef dat ik verlies, en dat ik nooit een ijsje zal krijgen, maar ik blijf schreeuwen. Ik kan het niet verdragen dat mijn pogingen tevergeefs zijn, en ik weet niet wanneer ik met goed fatsoen kan ophouden. Er moet iets of iemand komen die vertelt dat ik mag ophouden.
En dan zie ik mijn vader in zijn grijze kamerjas terwijl ik weer aan het huilen ben op het bed van mijn ouders. Ik zanik en zeur omdat ik naar de dierentuin wil maar ook naar de speeltuin, terwijl ik een van de twee mag kiezen van mijn vader. “Eén van de twee”, en zijn vingers maken een V. Zijn stem is zwaar en dreigend en daardoor moet ik nog erger huilen. Ik ben bang voor mijn vader. De vinger wijst omhoog. “Een van de twee!”, en weer het V-gebaar.
Plotseling besef ik dat hij gelijk heeft, dat het onmogelijk is om zowel het één als het ander te krijgen. Ik zie het leven vooruit, ik zie in dat ik mijn hele leven zal moeten kiezen en ook dat kiezen verliezen is. Ik snap hoe onredelijk ik ben, maar net als onder het balkon, weet ik niet hoe ik mijn gedreins moet stoppen. “Vader, je hebt gelijk, want het leven vergt van me dat ik me onderwerp in al mijn wensen.” Dat zou ik moeten zeggen, en vanaf dat ogenblik ben ik een volleerd mens. Maar ik kan niet stoppen, omdat ik weiger de strijd met mijn vader op te geven, al weet ik dat hij gelijk heeft.


Ik kom klaar in Marion. Ik zie sterren en m’n zenuwen schieten sterren. Ik ben uitgeput en compleet verslapt. Als we vervolgens tegenover elkaar in ons slangenbad zitten slaat de wanhoop toe. Het gele oog is ons al die tijd blijven volgen. Het is geen vraag meer óf we kunnen ontsnappen, maar wie van ons als eerste het varken zal volgen. En wanneer? Ik probeer me te verplaatsen in de beweegredenen van het beest. We zijn zijn levende voorraad. Misschien is dit al miljoenen jaren zijn manier om zijn prooi gevangen te houden tot hij weer honger krijgt.
Dan meen ik van ver weg een stem te horen. Is het hulp? We schieten onze broeken aan die schuren van het zand. Opnieuw klinkt de stem.
Ik besef dat het de slang zelf is die ons aanspreekt. Er klinkt Engels met een sterk Frans accent. “Do not panic. I’m the spririt of Hector Berlioz.” Dit kan niet waar zijn, maar het is waar, zo waar als het gigantische slangenlichaam dat ons gevangen houdt.
“This is crazy. Where are you?” roep ik.
“As you probably know, this snake was originally a part of a bird,” komt van boven het antwoord, als van achter dikke velours gordijnen. “When the bird died, it became independent. In the same way my spirit is a symbiotic part of the snake’s body. I live in his brain. When the snake dies, my spirit is set free until it finds another bird with a snake in it.”
Wat moet ik zeggen, welke vraag zal ik de slang, of liever gezegd de geest, stellen? “Are we in danger?” roep ik schor.
“Let me put it this way,” klinkt het zacht en dof, terwijl het gele oog ons onafgebroken aanstaart. “I can control the mind of this beast to a certain amount. But I myself have always posessed a very agressive nature, as you can read in my Memoires. And secondly, can I control, if I wished, the snake’s instincts sufficiently to prevent the disaster you undoubtedly fear?”
Vervolgens blijft het stil. Wat te doen? Marion knijpt in mijn hand. “Ik weet iets”, fluistert ze. “Fluit het thema uit de Symphony Fantastique. Dan weet hij dat we fans zijn en zal hij ons laten gaan.”
Het is een goed idee. Maar hoe ik m’n geheugen ook pijnig, ik kan me dat verdomde thema niet herinneren. Bovendien ben ik niet goed in fluiten, zeker nu mijn mond droog is van angst. Het enige waar ik opkom is de melodie van de ‘Mars naar het Schavot’. Ik zing het, en het komt gelukkig goed uit dat ik een lage basstem heb.
“What are you singing?”, hoor ik al snel nadat ik de eerste twee maten van het Largo heb afgemaakt. “I have very bad ears. This snake is almost deaf, much worse than I was, just before I died. Please stop, it sounds out of tune, and as you probably know, I have absolute pitch.”
Geschrokken stop ik. “It was a melody you composed yourself. Excuse me for the bad interpretation,” stamel ik.
“Do not mock me, for heavens sake!”, klinkt het dichterbij. De slangekop zweeft nu tussen Marion en mij in. “I cannot stand singers. They alway take liberties with the melody. The only real singer I ever met was Mlle Falcon.”
“We just wanted to bring you in good spirits,” probeer ik de zaak te redden. Nu ik zie dat de kop zich weer van ons af beweegt, schep ik weer wat moed.
“I will now let you go”, hoor ik uit de verte. “The only reason I captured you was my curiousity about what would happen with you in imprisonment, facing an almost certain death. Well, my curiousity is more than satisfied. So live long and prosper.”
“Please monsigneur Berlioz, allow me one last question,” roep ik en ik ben verbaasd dat mijn nieuwsgierigheid het wint van mijn doodsangst. “You speak English very well. But in your time, hardly any Frenchmen knew English. How come?”
Plotseling worden we weer tegen elkaar aan gesmeten. De gigantische slangenmuur trekt strak om ons heen, zodat Marion en ik rechtstandig tegen elkaar worden gedrukt. Ik snak naar adem. Ik heb zand in mijn mond. Haar haren prikken in mijn ogen. “Quoi?, Hark!”, is de stem nu vlakbij en het slangenoog verschijnt in close-up voor me. “I’m Berlioz, a genius in his time. I was well known in France. Even in England people heard about me. Do you think I’m a fool?”
“Excuse me sir!”, roep ik schor, buiten adem, naast het oor van Marion. “I read your Memoires. I know you were, I mean you are, a genius. Forgive me my impertinence.”
Met razend geweld in fonteinen opstuivend zand vliegen de kronkels van ons vandaan. Het achterlijf van de slang slaat met een doffe dreun tegen de achterwand. We vallen achterover in het zand en zitten enkele ogenblikken versuft tegenover elkaar. De slangenkop ligt nu bovenop de kronkels, enkele meters van ons vandaan. De gele ogen turen aandachtig onze kant op en de gespleten tong beweegt langzaam in en uit de bek.
Ik ren naar de ladder die naast de achterwand ligt. Hoe ik het voor elkaar heb gekregen weet ik niet meer, maar een ogenblik later staat het ding rechtop, en klim ik achter Marion aan de vrijheid tegemoet. Op de laatste sport aangekomen wuif ik. “Au revoir monsieur Berlioz, a demain”, roep ik. En overmorgen zal ik Berlioz weer een varken voeren.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

1 feb. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket