het vertrek, de bijlslag die de bol splijt.
ik ben weer half. de wonde, het breukvlak dat ik zalf
tot het doorlaatbaar wordt. Ik duw er mijn hand in
en haal er een kern uit, een ei dat nog brandt.
het straalt rood uit, koelt tot zwart.
ik moet broeden tot het kuiken vliegt.
van de sluier die ons omwond scheur ik stroken
waarmee ik een wonde verbind. ik wentel me in een bed van ijs.
het verdooft me. kussen verdampen, handen laten geen sporen.
de wonde wordt een litteken, een naad die herinneringen lekt,
een verhaal dat me wekt. ik ren terug langs onze lijn.
de spons veeg ik over de voetsporen terug tot hier.