in de lente kruipen de rupsen over mij
ze vreten mij kaal, ademend door poriën
vermenigvuldigen ze hun gewicht aan de dis
hun klieren spinnen de draad van een mijl
ze draaien hun kop in achten
bouwen een cocon die mijn kiemkracht verpakt
een handvol mag zich tot vleugels ontpoppen
de rest brengt het offer voor het kleed
dat je koel en zacht houdt
in warm water heb ik de draad
uit hun cocon geweekt, de glans geweven
veel rupsen zijn op jouw huid gestorven