The whole world is watching anyway

11 mei 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

   Prologue 

De hele wereld ziet wat er gebeurt, maar niemand doet er iets aan: je wordt gekozen en weggevoerd naar een van de complexen waar ze je opereren op je verjaardag. 12 Jongens en 12 meisjes, 2 per maand en je bent verplicht toe te kijken. Jacy wordt als laatste gekozen, maar moet dus iedereen voor haar een gruwelijke dood zien sterven. Hun organen worden weggehaald, en de meesten sterven gewoon aan bloedverlies. Maar Lisol heeft andere plannen voor Jacy. Van zodra je voet in het complex zet, ben je een bezit en mag iedereen alles doen met je wat hij wil. Voor Jacy geldt dit niet, niemand mag haar aanraken en ze is niet eens verplicht de operaties bij te wonen. Kan ze er achter komen wat er aan de hand is met haar? En vooral; kan ze eraan ontsnappen?

   1.   Chosen

Toen ik wakker werd, dacht ik eerst dat het een normale ochtend was als iedere andere morgen, maar daar was deze kamer te wit voor. Mijn slaapkleed zat te strak en alles, maar ook echt alles rook schoon. Schoon! Dat was iets wat bij mij thuis moeilijk te bereiken was. Ik herinnerde me alles weer nadat ik recht was gaan zitten en de kamer bekeek toen ik de sterretjes uit mijn ogen knipperde. Gisteren was het een normale ochtend geweest. Beter dan normaal zelfs. De rood-witte mannen waren de dag ervoor niet geweest, 1 januari, dus we dachten dat wij niet uitgekozen zouden worden. Ik was gewoon naar school gegaan, niemand zei iets over de loting. Dat was hoe ze dit hele gebeuren beschrijven. Eigenlijk was het een oneerlijke loting, iedereen die in het beginnende jaar 16 werd, kon getrokken worden. Tenzij je rijk genoeg was, dan keken ze expres door de vingers. Ik was opgelucht toen het stil bleef, de lessen waren gespannen, niemand zei een woord. Tot gisteren, toen begon iedereen weer voluit te praten over hun plannen dit jaar en durfden ze weer te lachen. Dit was altijd een van de mooiste momenten van het jaar, wanneer de 4e jaars niet in de handen van die hufters gevallen waren. Maar dit jaar was anders, er waren maar 23 personen uitgekozen, wat er normaal 24 zouden moeten zijn. Op hun verjaardag werden ze geopereerd om zo hun organen in bezit te krijgen en te verkopen. En dat werd gedaan op de verjaardag van die persoon, één jongen en één meisje per maand. Dit werd dan live uitgezonden in een verkorte documentaire over die persoon die wij ieder jaar verplicht waren om te bekijken. Zo kon ik mij nog een jongen herinneren, Roy, die ze wilden hebben om zijn stem, een meisje genaamd Ellen om haar gezicht. Het zijn niet alleen organen, maar oog andere lichaamsdelen zoals ogen of haar. Maar zoals ik al zei, het waren er ditkeer maar 23, alsof ze iemand vergeten waren. Dat waren ze niet, want het tweede lesuur kwamen ze binnen in onze klas, niet verder dan de drempel en ze zeiden de naam. Jacy Moy. Mijn hart sloeg een slag over, misschien wel twee, en mijn ademhaling vertraagde tot ik praktisch mijn adem inhield. Iedereen staarde me aan, en ik kon niets anders doen dan opstaan en naar de jongeman toelopen. Hij zag er niet angstaanjagend uit wat ik verwacht had, maar eerder alsof hij spijt had. Zou ik ook hebben. Had ik ook. Ik bedoel, er was maar 1 jongen uit december gekozen, en ik was jarig op 29 december, wat me wel nog een jaar gaf. Ik voelde mijn ader in mijn pols van angst kloppen toen hij die zachtjes vastpakte en me de school uit begeleide. Nog twee anderen volgden me op de hielen, alsof ze dachten dat ik ging ontsnappen. Ik wist zelf ook wel dat dat onmogelijk was, zeker in deze provincie die de op één na rijkste is van alle zeven provincies en dus ook de best controlerende. Als je hier ooit uit zou komen, was je gegarandeerd dood. Er was geen auto, die gebruikten alleen arme mensen. Er stond een zilverkleurig schip (vliegend en weerspiegelend zodat niemand kon zien waar het precies heenging) met een onzichtbare deur die ineens openging. Dit toestel dat niet eens geluid maakte, bracht me naar het complex waar alle gruwelijke praktijken huisden. Hier werd ik ontvangen door nog meer rood-witte mannen en een zeer vreemde gast die me bekend voorkwam. Ik had hem al eens gezien in de documentaires, hij was de zoon van de grote baas van dit complex, die nog bijna niemand gezien had. Ik herinnerde me nog van de laatste keer dat ik hem zag dat hij een groot hoofd had, wat hij blijkbaar had laten opereren. Nu had hij het gezicht van de laatste jongen van vorig jaar. “Welkom,” zei hij met een gemene lach. Oké, en hij had Roy’s stem ook. Ik wist dat ik bang moest zijn, maar dat was ik niet. Er waren engere dingen dan hem, hoewel in mijn klas wel iedereen altijd als de dood voor hem was door gewoon naar hem te kijken. Dat was een van de eerste keren dat ik er over had nagedacht hoe hard ik verschilde van iedereen; niemand loog in deze wereld, niemand twijfelde aan elkaar, niemand vocht want dat was gevaarlijk en dodelijk. Mijn opa had me verteld dat vroeger iedereen kon liegen en acteren, maar dat dat uit de genen was gehaald. Niet uit iedereens genen blijkbaar, want ik kon nog steeds liegen zoveel ik wilde. Mijn entree was ook onopgemerkt, de hoofdinkom kwam meteen uit in de eetzaal, die hypermodern en zo groot was dat je de andere kant bijna niet meer kon zien. Alles, maar ook echt alles was wit. En hier kwamen alle gangen op uit. Het waren ronde glanzende wanden, wat me deed denken aan tunnels waar je jezelf in kon bewonderen. Niets leek hier op thuis. Ik werd meteen meegevoerd naar een van de tunnels aan de linker kant die leek dood te lopen. Uit het niets ging er een deur open, of eigenlijk schoof de wand gewoon open. Binnen was het niet anders, nog steeds een gang, alleen kon ik nu niet terug. Achter me was gewoon het einde van deze ronde tunnel. Gelukkig was de vloer niet zo bol als het plafond en het lopen ging nog redelijk met mijn trillende benen. De angst had bezit van me genomen, waardoor ik het ook nog eens koud kreeg. De jongeman liep nog steeds naast me, maar de griezel ook. Ik herinnerde me zijn naam: Lisol. Een beetje een rare naam voor iemand als hem, maar dat kwam wel vaker voor. Zijn vader bijvoorbeeld heette Kandilo, maar je moest hem aanspreken met Sir. Ik hoopte dat ik hem niet moest ontmoeten, want men zei dat hij ongeveer tien keer zo angstaanjagend was als zijn zoon, maar ook zo vertrouwd dat je hem alles wou vertellen. Magie-uiterlijk noemden ze het ook wel. Wat het ook was, het leek geen invloed op mij te hebben. Intussen was Lisol tegen mij aan het praten, lieve dingen om me zogezegd ‘op mijn gemak te stellen’. Ik was alles behalve op mijn gemak. De gang leek eindeloos, maar was eigenlijk zeer kort. Het duurde dan ook niet lang voor we door het andere dode einde een kamer inliepen. Of tenminste, dat was wat ik dacht dat het was. Hij was nog ronder dan de gangen, maar niet meer zo wit. Er was zo met de kleuren gespeeld dat het hypnotiserend werd. Ik moest gaan zitten in een zeer vreemde stoel die zich leek aan te passen aan je lichaam en houding. De man die voor me kwam staan, was alleszins niet Kandilo, want daarvoor zag hij er te jong uit, wat eigenlijk ook niet zoveel zei. Hier kon je zo jong zijn als je wilde, gewoon laten opereren en klaar. Maar de man leek niet onnatuurlijk jong zoals velen, maar eerder imperfect en gelukkig. Hij was de eerste die eigenlijk gelukkig leek. Hij glimlachte en knikte eens naar de jongeman die nog steeds achter me stond. Hij liep weg wat mij ineens ongemakkelijk deed voelen. Van zodra de man Lisol zag, verging zijn lach en kwam hij meteen terzake. Nu pas merkte ik het bureau op dat voor me stond, het leek wel onzichtbaar als je het niet aanraakte. “Ik ben Joris, het is een eer je te ontmoeten, Jacy,” zei hij. Waar had ik dat eerder gehoord, dat het een eer was om mij te ontmoeten? Juist ja, Lisol had het ook al gezegd en volgens mij die jongeman ook, maar daar heb ik niet echt naar geluisterd in dat vliegend schip. Hoe dan ook, Joris leek een redelijk normaal persoon die mij gewoon wat testjes moest laten doen. Hij vroeg Lisol om zelfs de kamer te verlaten. Hij was mijn held van de dag, Joris. Aardige man ook. Hij begon met kaartjes waar een tekening op stond, en ik moest zeggen wat ik er over wist. Het ging voornamelijk over geschiedenis, dingen die vroeger bestonden en nu niet meer. Een boom, bijvoorbeeld. In de klas waar ik normaal gezien nu in zou moeten zitten, wist niemand wat dat was, dus moest ik het uitleggen. Bomen maakten zuurstof zodat wij die konden inademen, maar werden allemaal gekapt zodat ze hout hadden om dingen van te maken. Nu zijn alle bomen verdwenen en staan er machines in de plek die zuurstof maken van vieze uitlaatgassen, die vroeger blijkbaar een probleem waren maar nu niet meer. Alles is milieuvriendelijk geworden. En beter, milieu-opschonend zelfs. Hoe ik dat allemaal wist? Mijn opa, hij was een van de weinigen die nog thuis leefde na zijn 70 jaar zonder plastische chirurgie. Normaal gezien mag niemand behalve ouders en andere familieleden van die generatie of jonger met kinderen praten, maar niemand wist dat opa nog leefde. Joris was erg verbaasd over alles wat ik wist, want ik kon alle tekeningen herkennen. Opa had namelijk alles opgeschreven en getekend in een paar boeken, wat mijn lievelingsboeken waren geweest, voordat ze werden gevonden in mijn tas op weg naar school en ze in beslag werden genomen en waarschijnlijk werden verbrand. Ineens stopte Joris met ondervragen en keek hij naar mijn pols. Verbaasd keek ik ook. Mijn horloge, het was er een met wijzers. Zoiets vond je hier niet meer, laat staan dat iemand het kon lezen. Hij was van oma geweest, die me hem had leren lezen voor ze stierf. Dat was al een lange tijd geleden. Hij glimlachte. “Weet je, je mag een ding van thuis bij je houden zolang het niet al te groot en opvallend is. Als ik jou was zou ik dat bijhouden,” zei hij met een knikje richting de horloge. Intussen waren mijn angst en zenuwen al wat weggeëbd en durfde ik te vragen: “Weet je dan wat het is?” Hij schudde zijn hoofd. “Nee, maar ik heb het wel al eens eerder gezien. Het duidt de tijd aan, niet?” Ik knikte. Hij aarzelde even, maar steekt dan de kaarten weg. “Kom,” zei hij en ging me voor naar een hoek van de kamer waar weer zo’n onzichtbare deur open ging en we in een soort van medisch onderzoekskamer stonden. Voor simpele dokters als Joris waarschijnlijk. Dit was lang niet zo erg als de operatiekamers waarin je behandelt werd op je verjaardag, maar toch voelde ik me niet zo op m’n gemak. Hij glimlachte en stelde me gerust. Hier vertelde hij me een stukje van zijn leven, waarvan ik wist dat het waar moest zijn omdat niemand kon liegen. Niemand, hoewel ik daar soms zwaar aan twijfelde. Hij vertelde dat hij een onderzoeker van het menselijk lichaam was, en hij hier werk had gevonden tegen zijn zin in. En dat ik moest weten dat iedereen die hier binnen kwam, het complex nooit meer zou verlaten. Levend of dood, behalve de rood-witte bewakers die onder zo’n zware controle stonden dat ontsnappen toch onmogelijk was. Hij was mijn eerste vriend hier die me liet denken aan andere dingen dan hetgeen zat aan te komen. Ja, ik had nog bijna een volledig jaar, maar ik wist hoe snel iets kon gaan als je meer tijd wilde. Ik was hoe dan ook gedoemd.

    2.   The truth

Ik stapte uit mijn bed en kleedde me aan met het enige wat klaarlag: witte aansluitende lange broek en zelfde soort T-shirt met V-hals waaronder ik witte schoenen die me deden denken aan turngympen, aandeed. Mijn haar moest per se vastgebonden zijn met een wit lint, wat er nog niet zo slecht uitzag in mijn lange zwarte haar. Een spiegel had ik niet nodig want ik zou mezelf al genoeg zien in de spiegelwanden, maar toch keek ik erin. Ik was gemerkt op mijn hals met een vreemd teken wat ons binnen deze hekken hield. Joris had me verteld da als we buiten de hekken kwamen, we geëlektrocuteerd werden. Erg geruststellend dus. Mijn gezicht was perfect, ik had geen idee wat ze met me hadden gedaan, maar het was mooi. Mijn haar was zacht, zachter dan het ooit is geweest. Het deed me denken, voor een enkele seconde maar, dat er toch nog iets goeds aan deze plaats moet zijn. Ik verwierp die gedachte meteen, maar ik wist wel dat ik er ongelooflijk kalm onder bleef. Nog iets waar Joris zich over had verwonderd. Dat kwam voornamelijk doordat mijn opa me er op had voorbereid, hij zei dat ik er van uit moest gaan dat ik sowieso gekozen zou worden, pas achteraf mocht ik denken aan iets anders. Dit was dus niets meer dan ik al heel mijn leven had verwacht, maar toch bleef die gedachte rusteloos. De gedachte dat ik nu een bezit was van het complex, dat iedereen – inclusief de wachters – alles mochten doen met me wat ze wilden, behalve me vermoorden of erg beschadigen. Alsof ik een voorwerp was. Toen ik naar buiten wilde lopen, moest ik letterlijk de deur zoeken, maar hij ging vanzelf open wanneer ik met twee vingers over mijn kamernummer aan de binnenkant van de deur wreef, precies zoals ik de mensen hier al had zien doen. Ook aan de buitenkant zat zoiets. Mijn nummer is 24, zoals ik al had verwacht. Mijn kamer was ook de laatste in de brede gang, die rechtstreeks met een trap met de centrale ruimte/eetzaal was verbonden. Erg mooi en modern allemaal, en zowat alles kon licht geven, wat wel een beetje raar werd toen het licht ’s avonds langzaam uitging en veranderde in een roodachtige schijn die uiteindelijk donkerpaars werd. Om ons zo een ‘nachtgevoel’ te geven, erg overtuigend allemaal. Maar zoals ik al eerder had vermeld; ik was er een soort van immuun voor. Het leek wel of ik immuun was voor kleur en licht, hoewel ik het wel duidelijk kon zien. Hier gebruikten ze dit om je een bepaald gevoel te geven. Ik wist wel welk gevoel ze probeerden te tonen, maar het had gewoon geen invloed op me. Het was, aan de kleur licht te zien, ochtend en de jongeman die ik gisteren al had ‘ontmoet’, stond recht tegenover de trap naast de hoofdinkom zachtjes te praten met iemand anders. Ik negeerde hem, hoewel hij mij wel had gezien en me vanaf dat moment de rest van de dag begon te stalken met staren, en liep naar de rij waar je kon aanschuiven voor eten. Er stonden al enkele mensen en ze keken me vreemd en nieuwsgierig aan, net als gisteren toen ik binnen werd gebracht. Ik volgde het voorbeeld van de jongen voor me en deed hetgeen wat het meest op brood leek op mijn bord op een plateau en graaide nog wat dingen bij elkaar tot een kleine maar gezonde maaltijd. Hierna volgde ik hem naar een van de tafels waar ik aarzelend bleef staan. Ik keek eens om me heen en merkte toen twee meisjes op aan een tafeltje. Ze glimlachen kort naar me als ik bij hen kom zitten. “Hé, ik ben Jacy,” zei ik zachtjes. “Ja, dat weten we. Ik ben Laurien en dit is Rue.” Rue was klein en donker van huidskleur. Ze zag er bang uit. Ik keek haar lang genoeg aan zodat ze me uitlegde wat er aan de hand was, buiten de normale vreselijke dingen. “Het is morgen Gluseppe’s verjaardag, en hij gaat dat, je-weet-wel, proberen te voorkomen.” Ik wist zelf wel hoe onmogelijk was, maar toen iedereen ineens verstomde en ik me omdraaide om te zien wat er aan de hand was, snapte ik wat hij van plan was. Ik zag hem boven aan de trap staan, met een mes in zijn handen dat hij waarschijnlijk van een van de wachters had gestolen. Hij stak het in zijn maag, maar kwam niet ver want hij verstijfde door de stroomstoot die door de armband die iedereen hier moest dragen, heen ging en viel van de trap. Ik wist zeker dat hij niet dood was. Hij kon niet dood zijn, daar was de trap niet hoog genoeg voor, de stroomstoot niet sterk genoeg voor en het mes had amper zijn huid doorboord. Zijn nek was ook niet gebroken. Mij leek de enige manier voor hem om zelfmoord te plegen, gewoon zijn stupiditeit zijn gang laten gaan. Hij leek mij nogal lomp eerlijk gezegd. De wachters namen hem voor zijn rekening. Wat eigenlijk wel goed was, want nu werd ik niet meer gestalkt door die jongeman. Ik moest misschien eens met hem proberen te praten, hij had ook geprobeerd met mij te praten. “Jij hebt geluk, jij bent pas jarig in december,” zei Laurien. “Ja, en ik heb gehoord dat jij niet eens verplicht bent de operaties bij te wonen,” vulde Rue aan. Ik schrok van haar woorden. “Waarom?” vroeg ik verbaasd. Ze haalden allebei tegelijkertijd hun schouders op. Ik zuchtte en keek naar mijn eten. Ik had geen honger meer en schoof het van me af. De meisjes zagen dat ik klaar was en stonden op. “Kom, ik zal je laten zien waar we verwacht worden onze tijd door te brengen.” Rue en Laurien gaan me voor naar een van de tunnels recht tegenover de hoofdinkom, maar toch iets meer naar links. Dit moest niet moeilijk zijn om te onthouden. De ruimte die we instapten was wél oneindig groot, zelfs ik met mijn uitzonderlijk goede ogen kon de andere kant niet zien. Heel de kamer was gevuld met toestellen waarvan ik sommige herkende. Ze dienden er speciaal voor om vaardigheden te trainen. Ik zocht meteen naar iets wat leek op een tekentafel en kwam zo uit bij een scherm dat iets schuin aan de muur hing, naast een wachter die blijkbaar voor een wel zichtbare deur stond, dat veel weghad van een open poort, alleen was deze dicht. Echt heel vreemd, maar alles was hier vreemd, dus dat was geen excuus voor mijn verwardheid. Ik hoorde hoe anderen naar binnen en naar buiten gingen, hoe ze hun vaardigheden beoefenden aan de toestellen, maar niemand sprak over Gluseppe. Niemand zag hem ook meer die dag, maar we wisten wel dat de kijkoperatie doorging, waarbij iedereen verplicht aanwezig moest zijn, behalve ik blijkbaar. Ik wilde graag weten waarom er voor mij een uitzondering werd gemaakt, dus spendeerde ik de rest van de tijd onder het tekenen door met het nadenken over of ik nu wel moest gaan of niet. Misschien wilden ze me ergens voor sparen of zo, ik had echt geen idee. Uiteindelijk was ik het beu en liet de tekening zoals hij was. Ik liep terug naar de centrale ruimte/refter waar ik de jongeman zocht. Hij stond weer waar hij daarjuist ook stond en onze blikken kruisten. Ik liep langzaam langs hem de trap op naar mijn kamer. Daar ging ik op mij bed zitten en wachtte. Eindelijk ging de deur open en stond hij daar. Automatisch ging de deur ook weer dicht achter hem. De eerste seconden zeiden we niets, tot hij ineens vroeg: “Ga je naar de operatie kijken, of blijf je hier?” Ik had nog steeds geen antwoord klaar, maar was wel verbaasd dat hij zowat mijn gedachtes raadde. Ik haal mijn schouders op als antwoord, ik had geen zin om hem uit te leggen waarom wel of niet, want daar had ik wel degelijk over nagedacht. Ik wilde niet gaan omdat het gewoon marteling was, daar wilde niemand vrijwillig naar kijken. Tenzij Kandilo misschien. Maar aan de andere kant wilde ik uit solidariteit en medelijden er wel zijn voor de mensen, ookal maakte dat waarschijnlijk niet zo’n groot verschil. Hij kijkt me nog steeds aan, rustig en observerend. “Waarom ben je hier?” vraag ik uit nieuwsgierigheid. “Je was alleen, ik dacht dat je welgezelschap kon gebruiken. Ik weet dat ik daar niet de meest geschikte persoon voor ben, maar…” Hier onderbreek ik hem. “Je wilde iets tegen me zeggen in het schip. Wat was het?” Ik was er zeker van dat hij iets wilde weten. Hij leek een beetje van slag te zijn door mijn onverwachte brutale reactie. “Ik kreeg de opdracht om je overal te escorteren, maar het was niet zo duidelijk. Ik moest er voor zorgen dat niemand je aanraakte, je moest vrijheid hebben,” vertelde hij aarzelend. “Vanwaar de speciale behandeling?” reageerde ik, bijna boos. Ik wilde helemaal niet speciaal behandeld worden. “Geen idee, volgens mij mag ik zelfs niet eens in jou buurt komen,” zei hij nu ook verward. Dat was tenminste al een positief punt. Ineens schiet me iets te binnen. “Hoe oud ben je?” vraag ik. Hij trekt zijn wenkbrauwen op, maar zegt dan: “19, waarom?” Ik herkende hem, maar had geen idee van waar. Nadenkend tik ik op mijn kin. “Ken je Radov? Dat is mijn vader. Hij is best bekend en ik lijk wel op hem,” probeerde hij. Dat was het, Radov. “Dimitri Radov. Ja, nu weet ik het weer. Wat doe jij hier in godsnaam?” Hij lachte. “Dat wil je niet weten.” Hij maakt al aanstalten om te vertrekken, maar ik zeg: “Eigenlijk wil ik dat wel weten. Hoe kun je uit zo’n rijke familie komen en toch hier eindigen? Je had alles kunnen krijgen, en toch zo’n job nemen waar alleen armen voor in aanmerking komen! Dat is toch…” Deze keer onderbrak hij mij. Iets te luid zegt hij op boze toon: “Ik had helemaal niets, denk je dat je alles kunt kopen met geld soms? Ik had amper familie, die dictator van ons heeft ze allemaal laten inslapen wegens verraad, iedereen behalve mijn vader.” Hij zucht eens. Ja, ik dacht echt dat je alles kon kopen met geld, ik had gehoord dat je zelfs mensen kon kopen als slaven of zo. En boven al was ik verbaasd dat hij wist wat een dictator was, dat woord werd niet meer gebruikt sinds het einde van de 21e eeuw, en we waren nu wel bijna anderhalve eeuw later! Dimitri keek me nog eens bedachtzaam aan en liep dan mijn kamer uit, een leegte achter zich latend.

    3.   The surgery

Het had nog lang geduurd voor ik mijn kamer weer verliet, maar ik had een beslissing genomen. Een beetje versuft liep ik terug naar de activiteitenhal, waar ik Rue vond. “Hé,” zei ik. Ze glimlachte naar me. “Ik ga naar de operatie met jullie.” Rue en Laurien waren oprecht verbaasd. “Dat had ik niet verwacht,” mompelt Laurien. “Het lijkt mij het beste,” zei ik. Ze knikten, waarschijnlijk begrepen ze het wel. Zo stonden we een tijdje zwijgend voor ons uit te staren, kijkend naar de anderen. Niets interessants. Uiteindelijk vroeg Laurien om de stilte te verbreken: “Waar kom je precies vandaan?” Mijn gedachten gingen terug naar wat er voor de loting was gebeurt. Niets speciaals, eigenlijk. “Verrebroek,” zei ik dan ook. “Is dat een grapje? Werkelijk verre-broek?” Rue en Laurien grinnikten. “Het ligt aan de grens in het oosten, bijna in de bergen,” antwoorde ik. “Het is ook niet zo groot en bekend, er leven alleen maar arme mensen.” Rue knikte. Weer een stilte, we wisten gewoon niet wat te zeggen. “Ik, uhm, ik ga naar mijn kamer,” mompelde ik. De rest van de dag ging al niet veel beter, de aanhoudende stilte voor de storm en het feit dat niemand Gluseppe meer gezien had vandaag, maakte me bang. Waar hielden ze hem eigenlijk vast? Misschien hielden ze hem bewusteloos zodat hij niet kon proberen zelfmoord te plegen. Arme jongen, hij leek me aardig op het eerste gezicht. Dat het zo moest eindigen, was goed voor niemand. In mijn kamer probeerde ik geluiden op te vangen van anderen, maar die waren er niet. Mijn kamer zat recht boven de activiteitenzaal, maar niemand zei een woord. Dat had ik ook wel verwacht. Tijdens het eten ging het ook al niet veel beter, we zaten met z’n allen rond de grootste tafel, dicht bij elkaar zwijgend ons eten op te eten. ’s Avonds kon ik niet slapen, hoewel mijn kamer helemaal paarsblauw gekleurd was. Terwijl ik naar het plafond staarde, bedacht ik me dat al meer dan honderd mensen in deze kamer moeten gelegen hebben. Zij hadden vast ook gedacht; ik was de laatste, en ik moest alle operaties live meemaken. Ik moest sterk zijn voor het komende jaar, beginnend met morgen. Heel de nacht had ik er over liggen piekeren, ik kon de slaap niet vatten. Toen het eindelijk ochtend was en ik beneden kwam, was de spanning te snijden. Niemand zei iets, bijna niemand at iets. Ik ook niet, trouwens. Om negen uur precies ging er een belletje en kwamen alle wachters in beweging. Ze dreven ons als schapen richting een van de tunnels met ook hier een fake doodlopend einde dat als vanzelf leek open te gaan. De kamer was vierkant, met aan een kant een doorzichtig schot waar wij achter moesten staan. Zo konden we alles volgen, maar de dokters niet lastig vallen. Ik zag Joris ook in de kamer staan en hij zag mij nu ook. Hij knikte eens naar me, hij begreep het ook. Solidariteit, dat vond ik ook belangrijk. De uren die daarop volgden waren genadeloos vreselijk, de gruwelijke dingen die ik zag waren niet na te vertellen. Ze sneden op hem in, en het leek niet eens voorzichtig. Joris had zijn blik afgewend, maar diende de dokters hun gereedschappen aan te geven. Hij kon er beter tegen dan ik had verwacht, maar hij was dan ook een dokter, een wetenschapper en had dit waarschijnlijk al veel vaker moeten doen. Wat ze uiteindelijk weghaalden bij hem stond in zwaar contrast met de insneden die ze hadden gemaakt. Ze lieten hem op het einde gewoon dood bloeden. Ik wist niet hoe snel ik achteraf weg moest komen. Meer dan de helft rende naar de toiletten om over te geven, maar ik had te weinig gegeten om er ook weer iets uit te gooien. Vandaag was de stilte ongeveer net zo erg als gisteren, maar vandaag durfden we elkaar niet eens aan te kijken. Het zat nog te vers in ons hoofd, en dit was niets vergeleken met de documentaires die ze je op school lieten zien. Daarbij zag je enkel het begin, het weggehaalde lichaamsdeel en hoe hij stierf, allemaal zonder geluid. Nu hadden we dit gruwelijke beeld live gezien, en het zou nooit meer uit ons hoofd verdwijnen. Intussen begon ik me af te vragen hoe ik die andere operaties van mijn vrienden zou overleven, want ik was wel degelijk van plan om te gaan. Ik merkte wel op dat ik daar nu wel aan begon te twijfelen. Het zouden blijvende trauma’s veroorzaken, misschien zou ik er wel gek van worden. Dat was ook eens gebeurt: een jongen die ook in december moest, was bij de voorlaatste operatie voor hem in de lach geschoten. Niemand had enig idee hoe en waarom hij dat deed, maar achteraf was hij degene die het minst had geschreeuwd bij zijn eigen operatie, wat het alleen maar makkelijker maakte voor het meisje dat nog stond te kijken. Voor mij was het een raadsel, maar ik wilde nooit die weg opgaan. Ik zou nooit kunnen lachen met iemands operatie. Ook de dagen daarna was het stil. Het eten bleef bijna altijd onaangeroerd op ons bord liggen. Maar drie dagen later zei Rue ineens tegen me: “Die wachter zit je echt al heel lang aan te staren. Als bij jou die regel dat niemand je aan mag raken niet was opgelegd, zou ik zeggen dat hij je zou willen verkrachten.” Ik keek haar ongelovig aan. “Het is al eens eerder gebeurt, en het is niet verboden. Ik bedoel, we zij een bezit hier,” reageerde Laurien. Ik herinnerde me dat voorval nog met een meisje die dit zogezegd zichzelf op de hals had gehaald omdat ze zich als een slet had gedragen. Maar volgens mij was het gewoon iemand die zin had in een avontuurtje. De gedachte alleen al was vreselijk en ik werd er misselijk van. Toen ik uiteindelijk durfde om te kijken om te zien over wie ze het hadden, verbaasde me het niets dat het Dimitri weer was. Die jongen had iets met mij en ik was eigenlijk wel opgelucht dat hij me niet mocht aanraken.  Ik probeerde me in te beelden dat hij een verkrachter was, maar dat kon ik gewoon niet. Hij zou zoiets nooit doen, als je het mij zou vragen, maar je weet natuurlijk maar nooit. Je kunt nooit iemand goed genoeg kennen. “Hé” Laurien stoot me aan. “Je hield je nog wel redelijk sterk daar, tijdens je-weet-wel,” zei ze. Dit was de eerste keer dat iemand er echt over sprak en ik zag al mensen omkijken naar haar, maar ze leek het niet te merken. “Ja, jij ook,” mompel ik dus maar. “Het was goed van je om ook te komen,” zei iemand achter me. Ik bedankte hem met een glimlach, hoewel die wel niet erg gemeend was. Zo kwamen langzaam de gesprekken weer op gang, maar ik betrok mezelf er niet zo in. Ik ontving de complimentjes en glimlachte dan terug, maar daar bleef ik ook bij. Niemand hoefde te weten hoe verschrikkelijk verscheurd ik me vanbinnen voelde, ik was gewoon erg goed in het verbergen van emoties. Toen niemand meer op mij lette, vluchtte ik naar mijn kamer en ging op mijn bed liggen, iets wat ik al minstens vier dagen deed. Dat was ook waar Dimitri me vond. Ik had eigenlijk gehoopt dat ik hem na die eerste dag niet meer zou zien, maar dat had ik dus mis. “Mag ik binnen komen?” vroeg hij. “Je bent al binnen,” reageerde ik een beetje nors. Hij liep naar mijn bed en ging aan het voeteneinde staan. “Dat was erg moedig van je,” probeerde hij. Ik wilde hem niet zien, maar ook niet wegsturen voor proberen mij beter te laten voelen. Tenminste, dat was hoe ik het opnam. “Ja, ik heb mijn best gedaan,” zei ik dus maar. Ik hoopte nog steeds op een lange stilte waardoor hij vanzelf weg zou gaan, maar die kwam niet. “Ik hoorde wat dat meisje zei aan tafel.” Ik keek geschrokken op. “Zo bedoelde ze het niet, echt niet!” Ik rees mijn stem tot ik bijna zeker wist dat ze me beneden konden horen. “Het is niet erg, maar zoiets zou ik nooit doen. Dat je het maar weet.” Ik zag dat hij een beetje geschrokken was van mijn luide reactie. Hij vatte het tenminste niet verkeerd op. “Wat wil je eigenlijk van me?” vroeg ik weer op die norse toon van daarnet. “Niets, alleen dat je veilig bent. Dat is al.” Hij begon zich een beetje ongemakkelijk te voelen, dus knikte ik. “Sorry,” mompelde ik er nog achterna. Dat was de eerste keer dat ik hem zag glimlachen en dat hij het ook echt meende. “Jij bent niet degene die sorry moet zeggen, dat ben ik,” zei hij. Ik voelde me nog steeds niet op mijn gemak, maar het ging al wat beter. Misschien zou ik hem ooit als een vriend kunnen beschouwen en vertrouwen, net als bij Joris. Hoewel ik daar ook nog niet helemaal zeker van was. Dat iemand aardig was, betekende nog niet dat ze meteen aan mijn kant staan. Waar dat ook was. “En ik ben hier omdat je alleen bent, alweer. Ga je niet graag met mensen om?” vroeg hij voorzichtig. Ik haalde mijn schouders op. “Misschien, waarom? Ga jij me vanaf nu gezelschap houden of zo?” De gedachte daaraan gaf me kippenvel. Ik kende hem niet eens, maar zo kon ik hem wel wat beter leren kennen, maar Dimitri schudde zijn hoofd. “Tenzij je dat wilt, maar ik heb wel wat beters te doen.” Ik lachte. “Zoals wat, bij de hoofdinkom staan? Dat lijkt me niet zo’n belangrijke bezigheid, hoor.” Maar Dimitri schudde zijn hoofd. “Je hoeft het ook niet te weten.” Hij keek uit het enige raam in mijn slaapkamer, wat uitkeek op de centrale hal/refter op de een of andere manier. Ik ging uiteindelijk met tegenzin naast hem staan. Ik zag waar hij naar keek; een van de tunnels waar Lisol met zijn gevolg uitkwamen. “Wat denk jij van Lisol? Lijkt hij echt zo angstaanjagend of is dat maar gezichtsbedrog?” vroeg ik hem. “Het is zeker gezichtsbedrog. En nu je het er toch over hebt, ik kan beter naar beneden gaan voor ik problemen krijg. Jij ook trouwens.” Met die woorden draaide hij zich om en liep snel de kamer uit. Ik volgde hem op een slakkengangentje, ik had geen zin om die hufter nog eens te ontmoeten. Maar ik had pech; van zodra hij mij in het oog kreeg, stapte hij recht op mij af. “Jacy, ik was verrast jou te zien bij de operatie. Wat was je reden om op te komen dagen?” vroeg hij meteen. Ik slikte eens. Wat moest ik daar nu weer op zeggen? Ik kuchte eens en zei dan: “Gaat je niks aan.” Lisol trok zijn wenkbrauwen op en ik zag dat hij niet de enige verbaasde persoon was. Dus mensen waren wel degelijk als de dood voor hem, behalve ik. Misschien omdat ik ergens wist dat hij mij geen pijn zou doen. Ik bedoel, hij beschermde me al die tijd. Dan glimlacht hij. “Ik hou van meisjes zoals jij, alleen zie ik er niet zo veel hier.” Ja, dat kon ik wel begrijpen. “Omdat iedereen bang van je is,” zei ik zacht. Hij keek me strak aan, maar ik was niet bang. Uiteindelijk zei hij: “Ik moet je iets laten zien.” En hij ging me voor naar weer een andere tunnel waar ik nog niet in was geweest. Ik vroeg me af hoe je hier je weg eigenlijk nog terug kon vinden. Deze tunnel was langer en helde naar beneden waardoor ze uiteindelijk veranderde in een trap. Voor het eerst sprak hij niet tegen me, misschien was het omdat ik hem doorzag. En ik was waarschijnlijk de enige die dat ooit had gedaan. We kwamen uit in een grote zaal met overal een soort van doorzichtige eieren waar je in en uit kon lopen. Ik kon niet zien wat erin gebeurde en schatte het aantal op een 10-tal. Ze deden me denken aan windeieren, want de wanden waren flexibel. Lisol nam me mee naar een van de eieren, ergens achteraan, en liet me voor naar binnen. In eerste instantie zag ik niets omdat het licht veel te fel was, maar na eens flink met mijn ogen te knipperen, zag ik het. In het midden stond een tafel met een persoon erop die verbonden was met allerlei draadjes aan het plafond. Toen ik me wat beter concentreerde op de persoon die op de tafel lag, merkte ik iets op aan zijn haar. Het kwam me bekend voor, net als zijn lichaamsbouw. Het was Gluseppe, maar niet helemaal. Hij had een witte huid, nog witter dan anders, en zijn ogen waren al net zo licht. Bij hem hadden ze bijna volledig zijn buik leeg gehaald, maar die was nu opgevuld met mechanismen en andere dingen. Ze hadden hem in een robot verandert die ze zelf konden besturen. Dus dat is wat ze deden met de karkassen. Natuurlijk, ze hebben er geld genoeg voor. Misselijk en geschokt wende ik mijn hoofd af, maar zag toen de dokter die net aan hem had staan werken: Joris. We keken elkaar in de ogen en ik wist dat hij wist dat ik teleurgesteld was in hem.

    4.   More pain

Het duurde zeker een week voordat ik weer met iemand kon praten. Ze probeerden bij me te komen, vooral Dimitri, maar ik schudde ze af. Deze plek was te erg voor woorden en ik kon er niet meer tegen. En als ik dat dacht, was het echt erg. Ik kon tegen veel, maar dit was gewoon té veel. Er was niets goeds hier, geen hoop. Het was zondag en bijna twee weken later toen Rue ineens naast me kwam zitten aan mijn bankje in de refter. “Nog vijf dagen,” fluisterde ze in mijn oor. Ik kon horen dat ze bang was. Nog vijf dagen en ik zou haar ook onder het mes zien gaan. “Ik weet niet wat je daarbinnen hebt gezien, maar je moet iets doen.” Ze smeekte het me, maar wat moest ik dan doen? Waarom ik? Oh ja, ik was dat speciale geval waar iedereen het zo druk mee heeft. Toen kwam ik op een idee. “Bijt je tong eraf.” Ze gaapte me aan alsof ik net zei: hou een voedselgevecht en hoop dat iemand uitglijdt over een banaan. Nee, ik meende het. “Ik bedoel, het enige wat je kunt doen om zo min mogelijk pijn te hebben, is je tong eraf bijten en goed inademen. Je zult gegarandeerd stikken voor die trollen hun messen ook maar in je kunnen steken.” Ze keek me een poosje wat kalmer aan en glimlachte toen. Ze omhelsde me en fluisterde: “Dank je.” Ik had geen idee wat ik net gedaan had, ik was nog steeds een beetje verdoofd van dat bezoekje met Lisol, maar ik voelde me erover heen komen. Ik voelde haar warmte tegen mij aan en wist dat ik haar geholpen had. Misschien niet op de beste manier, maar het was een start. Laurien leek ook blij te zijn, en we konden weer rustig praten onder elkaar. Ze wilden echt graag weten wat ik had gezien, maar ik kon het gewoon niet vertellen. Niet alleen omdat Lisol me daar achteraf toe verplicht had, maar gewoon om Rue niet met deze verschrikkelijke gedachte de dood in te jagen. Ze zou ontzettend veel schrik hebben, en ik was bang dat haar tengere lijf dat niet aankon. Ik wilde haar, nu het nog kon, zo veel mogelijk pijn besparen. Het zou moeilijk worden, dat wist ik ook wel. Ik bedoel, had je al eens geprobeerd om je eigen tong er af te bijten? Leek mij onmogelijk, maar Rue was blij met het idee dat ze zichzelf een gruwelijke dood zou besparen. Ik zweeg weer, zoals ik daarvoor ook gedaan had. De vijf dagen gingen sneller dan iedereen gehoopt had, en ineens lag Rue daar. Op de plank. Ze kon het niet. Het bloed gutste uit haar buik en ze schreeuwde hartverscheurende dingen. Zo werd ik wakker, op de dag voor Rues verjaardag, met een vreselijke nachtmerrie. Ik moest haar nog eens zien. Als Lisol vandaag kwam om me te spreken, zou ik het aanbod meteen afslaan. Zoiets had nog nooit iemand gedaan, maar voor alles moest een eerste keer zijn. Je kon je niet bedenken wat ik allemaal met die man wilde doen, maar daarvoor zou zelfs hij, met zijn bijna eindeloze leven, niet lang genoeg voor leven. Ik bleef bij hen zitten toen hij door de tunnel mijn richting op liep. Ik had hem verwacht, en ik zou geen vin verroeren voor hem. Geen haar op mijn hoofd die daar aan dacht. En geloof me, dat zijn er veel. Hij stond stil voor onze tafel en ik kon horen hoe Laurien en Rue hun adem inhielden. Hij kwam een voorstel doen. “Ik wilde je mijn plan laten zien. Ik wil je laten zien waar al onze donaties heengaan, als je het wil zien tenm…” “Nee.” Hij keek verward toen ik zo tegen hem inging en hem niet eens in zijn ogen keek. Langzaam keek ik op, recht in zijn ogen waar verbazing in af te lezen stond. Heel even maar, een kleine flits en hij had zichzelf weer in de hand. “Ik doe niets voor jou, ik ga nergens heen tot je mij haarfijn uitlegt wat je met mij van plan bent.” Zo. Dat was klare taal. En als hij het nu nog niet begreep, zou hij het wel merken. “Oh, dus we spelen het zo,” mompelde hij in mijn richting. Iedereen was doodsbang dat hij mij iets ging aandoen, maar hij deed niets en ik zag dat hij zich daarvoor echt moest inhouden. En trouwens, ik speel helemaal niets. Ik ben bloedserieus, hoe toepasselijk dat hier ook mag zijn. “Hm,” humde hij. “Laten we eens zien.” Hij leek echt diep te moeten nadenken over wat hij nu weer moest zeggen. Toen had hij iets bedacht en snel draaide hij zich in mijn richting. “Als jij niet meegaat vandaag, zal ik je ook niets vertellen over wat ik weet over je familie.” Hij wilde het dus hard spelen. Ik had geen familie. Voor zover ik wist was ik geadopteerd door een oude man die laatst gestorven was en had ik nog ergens een echt paar ouders die blijkbaar niet genoeg om mij gaven om me bij te houden. “Wat niet weet, wat niet deert. Echt, al ken je mijn hele stamboom vanbuiten, het kan me niet schelen wat je over hen weet. Ik ken ze niet, ik wil ze niet kennen. Einde conversatie.” Ik was best trots op de toon die ik aansloeg en ik zag dat het effect had gehad. Kwaad beende hij weg. Wat ik zei was niet helemaal waar: ik zou graag willen weten wie mijn ouders waren, maar er was iets anders. Iets belangrijkers. “Wacht,” zei ik luid genoeg om hem om te laten draaien. “Er is iets wat je voor mij kunt doen waarvoor ik mee zou willen,” zei ik vastberaden. En het was niet helemaal voor mij. “Wat dan?” Hij klonk oprecht nieuwsgierig. “Ik wil dat Rues verjaardag vandaag gevierd wordt. Met taart en slingers en alles voor een goed verjaardagsfeest. Laat Laurien het maar organiseren, zij weet tenminste iets van feestjes af.” Je kon de stilte in de zaal duidelijk horen, in afwachting op het antwoord. Ik was inmiddels recht gaan staan en keek hem strak aan. “Wie denk je dat ik ben? Sinterklaas of zo?” zei hij, maar toen hij mijn gezicht zag, zei hij er snel achteraan: “Een klein feestje. Maar laat ik het niet moeten stoppen. Niemand mag de regels alsnog overtreden! En jij,” hij wees direct naar mij, “Jij zult er niet bij zijn. Jij komt met mij mee.”

 

We stonden in een slaapkamer, alleen met z’n tweetjes en nu begon ik wel een beetje bang te worden. Hij was nog steeds kwaad op me, dat was duidelijk. “Ik heb je gezegd iets over je familie prijs te geven,” zegt hij al een stuk rustiger. Dan loopt hij naar een kast en pakt er een fotolijstje uit waar hij de foto uithaalt. “Dit zijn je ouders. Ze wonen in de provincie hiernaast. Je moet weten dat ze je niet weggaven omdat ze niet van je hielden of voor je konden zorgen, maar omdat wij erom gevraagd hadden. Je bent speciaal, Jacy. En wij moesten je gewoon hebben, hier.” Hij gaf me een foto waarop een jong koppel elkaar stevig vasthield en zo erg verliefd in elkaars ogen keken. Ik herkende de vrouw haar haar, de man zijn ogen uit mijn spiegelbeeld. Het kon weleens echt waar zijn. Bedenkelijk keek ik in Lisols richting, maar hij keek weg. “Ik heb wel wat beters te doen dan op jou babysitten, dus ik ga je hier opsluiten. Maar geen zorgen, je zult de operatie van morgen niet missen.” Dus dat was zijn plan.

 

Ik loop als laatste binnen in de operatiezaal. Ze hadden speciaal op mij gewacht. Ik sta naast een vreemde jongen die me nog niet zo veel opgevallen was. Hij is dik en klein en hij lijkt wel opgetogen vandaag. De ijzeren deur sluit net naast me als de jongen zegt: “Ik durf te wedden dat deze het hardst en het langst zal schreeuwen, denk je niet?” Hij kende me duidelijk niet. En hij kende haar niet. Ik keek naar Rue in de hoop dat ze me kon zien, en dat kon ze. Ze knikte eens naar me, voor zover dat kon. Toen klonk er een belletje en iedereen moest zwijgen want het gruwelijke spektakel ging beginnen. Het viel me op dat Lisol er dit keer wel bij was en hij er opvallend rustig onder bleef. Hij keek ook eens naar mij, maar draaide zich dan volledig van me weg. De dokters leken te treuzelen met hun handschoenen en hun gereedschap en waren aan het overleggen waar ze best eerst begonnen toen Lisol ineens riep: “Begin er gewoon aan. Hoe sneller dit over is, hoe beter.” Ik zag de doodsangst op de dokters hun gezichten, en ook op die van Rue. Haar mond was stevig dichtgeknepen toen de eerste snede werd gemaakt in haar onderbuik. Net toen ze het uit wilde schreeuwen, keek ze me aan en klapte ze hard haar kaken op elkaar. Met daartussen haar tong. Ik was de eerste die het bloed langs haar wang zag sijpelen en ademde eens diep in zodat zij het ook zou doen. Weer opende ze haar mond en schokkerig zoog ze het bloed in haar luchtpijp. De hele tijd keek ze me recht in mijn ogen. Toen de dokters doorhadden wat er gaande was, was het al gedaan. Lisol was woedend, de jongen naast mij uiterst verbaasd en ik, ik was tevreden voor het eerst in een korte tijd. Want net voor Rue stierf, had ze haar duim opgestoken. Het was een schuchter gebaar geweest, maar ik begreep haar. Met een gezicht van steen werd ik de deur door gejaagd en iedereen moest direct naar zijn kamer vertrekken. Ik hoorde Lisol nog net zeggen dat degene die haar dat idee had bezorgd, flink gestraft zou worden.

    5.   Ignored

Al drie dagen zonder ik me af van al de rest in het complex. Ik wilde Lisol zo veel mogelijk vermijden, en hij mij blijkbaar ook. Ik had de foto bijgehouden en hield hem nu in mijn hand. Ze leken zo tevreden en even werd ik daar boos om. Hadden ze dit gewild? Hoe kon ik dat nu geloven, je kunt je kind toch niet weggeven aan het complex? Mijn hand was beginnen trillen, dus legde ik de foto weg en staarde naar de witte muur. Het leek wel of iedereen mijn aandacht wilde deze dagen. Lisol was al twee keer langs geweest, maar ik had hem niet eens aangekeken. Laurien probeerde met me te praten, bedankte me, maar ik sprak zelfs niet met haar. Ik was bang. En het was de eerste keer dat ik het echt durfde toegeven. Ik was bang dat ik binnenkort iemand zou zien rondlopen met Rues gezicht, of haar stem horen. Ik beende voor de zoveelste keer door mijn kamer en besefte dat het stil was. Veel te stil. Ik liep mijn kamer uit om te kijken wat er gaande was, maar er was helemaal niets aan de hand. Iedereen was gewoon stil en deed iets op zichzelf. Niemand miste, niemand deed iets bijzonders. Ik merkte ineens op dat er eigenlijk wel iemand miste; een bewaker. De man die normaal gezien altijd naast Dimitri in de deuropening stond. Waarom ineens de bewaking verminderen? Er was vast wel een reden voor. Ik liep langzaam verder naar de activiteitenruimte, maar daar zat zowat iedereen zwijgend voor zich uit te kijken. Ik dacht dat het waarschijnlijk niets speciaals was, gewoon deze gruwelijke plek. Ik besloot om maar eens iets uit te proberen en liep een voor mij nog onbekende gang in. Hij Leek dood te lopen, dus ik onderzocht de muur voor me naar zo’n speciale openingsknop. Ik vond hem niet. Ineens stond er iemand achter me. Ik schrok, maar maakte geen geluid. Het was Joris, ik had hem niet meer gezien sinds de operatie van Rue en was hem eigenlijk een beetje vergeten. “Ik was je aan het zoeken,” zei hij zacht. Iedereen zocht me tegenwoordig, dus het verbaasde me niets. Maar hij was ook niet degene die ik wilde spreken. “Kom,” zei hij en opende de deur waar ik voor stond met een soort doorschijnend pasje. We kwamen in een kamer die volledig bedekt was met blauwig tapijt. Het was een vreemde kamer die redelijk groot was, maar waar maar enkele zachte banken in stonden. En in het midden een glazen tafeltje. Joris liep verder naar een andere deur in de wand, maar voor hij er aankwam, schoof hij al open. Lisol en Joris keken elkaar een seconde verbaasd aan, maar dan lachte Lisol. Bijna vriendelijk. “Joris, Joris. Je dacht toch niet dat je met dat pasje gewoon overal binnen kunt lopen?” Zijn lach weergalmde in de kamer en ik kreeg er kippenvel van. Maar dat was lang niet zo erg als de reactie die Joris toonde. Hij keek alsof er een mes tegen zijn keel gedrukt werd en hij ieder moment dood zou kunnen bloeden. Ik wenste hem, ondanks wat ik te weten was gekomen over hem de laatste keer, dit niet toe. Maar Lisol liet hem verder koud en liep naar mij toe. “Hoe gaat het met jou? Ik dacht even dat je me met opzet negeerde.” Oh, hij had geen idee hoe hard ik mijn best daarvoor had gedaan. Ik slikte eens. Hij was zo… fascinerend. Zijn gezicht was vreemd mooi, met glitters en make-up, zijn haarstijl was simpel en de blik in zijn ogen was ondoorgrondbaar. Met zijn gezicht recht voor de mijne keken we elkaar enkele seconden aan. Hij ademde uit en k rook de geur van snoepjes, iets wat ik nog nooit gegeten had. Hij grijnsde toen hij besefte dat ik waarschijnlijk niet zou antwoorden. Dan zette hij een stap naar achteren terwijl zijn gezicht ineens serieus stond. Twee mannen in witrode pakken kwamen en namen Joris zachthandig mee. Weer waren we alleen. Wat zou hij me deze keer vertellen over mijn familie? Maar hij leek niets voor me te hebben. Integendeel, hij dacht dat ik hem wel wat wilde vertellen. Hoe kon hij dat nou denken na al die tijd? Ik wilde zo min mogelijk over mijn leven praten. Het was dus een tijdje stil, tot hij zegt: “Jij was degene die Rue zei dat ze haar tong moest afbijten.” Ik wist wel dat hij er achter zou komen. “Dus?” zei ik toonloos. Hij zweeg weer. Dan draaide hij zich om mij aan te kijken en zei: “Niet meer doen. Je moet ook niet zo ronddwalen. Ga gewoon naar de activiteitenruimte.” Hij zuchtte en leek moet te zijn, maar ik kon me niet herinneren dat hij ooit sliep. Het was alsof hij altijd overal was, maar hem nooit zag. “Mijn vader wil je zien,” zei hij ineens. Hij keek teleurgesteld en liep door de deur waar hij vandaan was gekomen. Daar wachtte hij tot ik hem volgde. Ik haastte me niet. Ik wilde zijn vader helemaal niet zien. We liepen door een van de donkerste gangen en daarna met een lift schuin naar boven. Ik was nu de weg al kwijt. Boven aangekomen, kwamen we in een roodachtige brede gang met duidelijke deuren waarvan de meeste openstonden. Hier waren geen wachters, enkel knechten die over en weer liepen. Aan het einde van de gang zag ik een oude houten deur die zeer misplaatst leek in het hypermoderne gebouw maar op de een of andere manier er met de kleuren wel bij paste. Toen Lisol op de deur klopte, verbaasde het me dat hij zo beleefd deed tegenover zijn vader. De deur ging open, maar wat ik zag ging tegen al mijn verwachtingen. De kamer was chique ingericht met zoveel houten meubelen dat ik me afvroeg of het verdwijnen van de bomen hier niet de schuld van was. Ook waren er roodfluwelen tapijten die pasten bij de gelijkaardige kussens op de banken en de stoelen en banken zelf. Maar er was niemand. Zelfs Lisol verbaasde het. “Vader? Ik ben hier,” zei hij een beetje verward. Het bleef verdacht stil en het gaf me een slecht gevoel. Ik hoorde Kandilo’s vervormde stem ineens door een onzichtbare luidspreker die Lisol blijkbaar wel wist te hangen, want hij keek richting een deur rechts van ons. “Kom hierheen, zoon.” Dus Lisol liep naar de deur die niet opendraaide zoals ik verwachtte, maar openschoof. Hij was van hetzelfde hout dat hier zo erg misplaatst leek. De deur sloot achter hem en ik bleef alleen achter. De kamer was groot en omdat het stil bleef aan de andere kant van de deur, liep ik door de kamer en bekeek hem eens goed. Ik zag betekenisloze schilderijen, een bureau dat me veel te groot leek voor één persoon, een kast gesneden uit hetzelfde hout als alles hier… Ik kon het niet laten om met mijn vingers over de gladde oppervlakken te gaan. Het voelde net als alles glad, wat me een beetje teleurstelde. Er was een groot raam met witte kozijnen. Ik liep erheen om naar buiten te kijken, maar ik zag enkel het hek waar ik doorheen was gekomen en zand. Een eindeloze woestijn. Maar ik zag ook een soort trap aan de zijkant van het complex. Volgens mij was het een brandtrap voor noodgevallen die dus nooit gebruikt werd. Ik vroeg me af waarom die er überhaupt was, er gebeurde hier nooit iets. Daar was alles veel te streng voor bewaakt. Ik had gehoord dat branden wel eens voorkwamen in andere complexen, maar die waren niet erg effectief omdat er tegenwoordig niets meer brandbaar is behalve je kleren. En die had je nodig want je had geen reserve. Gelukkig werden ze iedere dag gewassen, wat ongeveer 10 seconden duurt in een stoomcabine. Ineens viel mijn oog op een klein schilderij op een scherm aan de muur; het was mijn schilderij dat eigenlijk nog niet klaar was. Ik zag ook wel dat het mooi was, maar ik vond het niet leuk dat ze dit gewoon gebruikten als versiering. Er was ook een kleine openhaard waar geen echt vuur brandde, maar eerder een soort lichtgevende rook die recht omhoog de schoorsteen inkringelde. En hiervoor zat een glazen afsluiting waardoor het net zo goed een scherm kon zijn. Boven de haard stonden een paar lijstjes, wat eigenlijk ook allemaal schermpjes waren, met foto’s. Ik zag een man en een jongen lachen. Toen besefte ik dat het Lisol was, en waarschijnlijk zijn vader Kandilo. Verderop een foto van een jonge vrouw. Ze was te jong op de foto om Lisols moeder te zijn, maar het kon ook gewoon een oude foto zijn. Misschien is zijn moeder hier ook. Ik betwijfelde of ik haar dan wel of niet wilde ontmoeten. Ik keek terug op de foto van Lisol en zijn vader en merkte dat hij erg verandert was. Hij zag er heel normaal uit, maar ook jong. Ik schatte hem zo’n 15 jaar, terwijl hij nu zeker tien jaar ouder was. Als het niet meer was. Zelfs zijn vader zag er normaal uit, maar had zo te zien wel al wat operaties achter de rug. Hij zag er ook jong en gezond uit, niet wat ze nu van hem zeiden; angstaanjagend mooi en vertrouwd. Een vreemde maar blijkbaar effectieve combinatie. En er waren nog meer foto’s; Kandilo en de vrouw waarvan Lisol beweerde dat ze mijn moeder was, Lisol en een mooi jong meisje waarvan ik gokte dat ze al lang niet meer zo jong was. Mijn zogezegde ouders nog twee keer, en dan twee meisjes. Een tweeling met zwart haar en donkere ogen. Ze zaten in een rijkelijk versierde bank, maar keken niet zo blij. Ze waren best schattig en ik vroeg me af wie het waren. Ik stond stil bij een oude foto die nog een echt houten lijstje had, waarop een jongeman breed grijnsde. Hij zag er uitermate gelukkig uit en ik kon zien waar hij was, ik herkende de achtergrond; het was deze kamer, vlak naast de openhaard. “Goede tijden waren dat. Ik kan het me niet meer goed herinneren, maar volgens mij was die foto zo’n 105 jaar geleden getrokken.” Ik schrok van de zachte vriendelijke, maar onbekende stem achter me. Ik draaide me vliegensvlug om en keek in de ogen van de waarschijnlijk meest vriendelijke en vertrouwde persoon ter wereld.

    6.   Fascination

Je kon wel begrijpen dat ik verstijfde van verbazing. Hij zag er totaal anders uit dan op de foto, en veel vriendelijker. Toen hij begon te praten, smolt ik gewoon helemaal weg. “Dus jij bent dat fascinerende meisje.” Ik? Fascinerend? Had hij wel eens in de spiegel gekeken? Er was niets fascinerender dan hem. Ik nam op dat ogenblik al mijn vooroordelen over hem terug, ik had niets te vrezen. Hij was gewoon super aardig, dat was al. Ik voelde een irritant knagend gevoel dat er iets mis was, maar ik had geen idee waarom dat mij lastig viel. Zeker nu, alles zou goed komen. Hij grijnst waardoor ik bijna door mijn benen zakte omdat ze gewoon helemaal week werden. “Je hebt gelijkt, zoon. Ze lijkt er inderdaad sprekend op. Dat ik het niet eerder opgemerkt heb,” zei hij tegen zijn zoon die duidelijk ongevoelig was voor zijn vaders uiterlijk. Even wenste ik dat hij me wel eerder had opgemerkt, ik wilde dat hij helemaal in de wolken van mij was. Ik wilde dat hij mijn vader was. Toen hij zich terug omdraaide naar mij, hield ik mijn adem in. Hij was niet bepaald knap. Integendeel, hij zag er eigenlijk wel wat verouderd uit, maar wie dacht nu van een oudere dat ze lichamen open laten snijden? Ik vroeg me af wat die man hier eigenlijk deed in een gruwelijke omgeving en begon een beetje medelijden te krijgen voor de man dat hij hier was en iedere maand zoiets moest meemaken. Ik merkte dat er iets niet klopte aan wat ik aan het denken was, maar ik kon gewoon niet meer helder denken. Alles kon net zo waar zijn als het beeld dat voor me stond. Echt alles. Ik merkte dat we elkaar stonden te bestuderen, alleen was hij heel erg rustig en ik ongelooflijk overweldigd. Ik was niet eens nerveus of zo, gewoon overweldigd en langzaam begon ik het warm te krijgen. Lisol stond erbij alsof dit de 300 herhaling was van een ongelooflijk saaie soap die hij nu dus al 300 keer moest zien. Ik lette niet eens op hem en wist dat alles wegvaagde bij het zien van deze grootse man. Ik wist dat hij iets goeds en groots moest doen, maar ik kon er niet opkomen wat. “Jongen, ik weet het niet hoor. Ik had eerder een andere reactie van haar verwacht,” zei Kandilo bedenkelijk terwijl hij zich omdraaide. Mijn hart wilde dat hij zich terug omdraaide, maar mijn hoofd kreeg ineens een helderder beeld van dit alles nu het niet meer zo afgeleid was. Het was een truc! Ik probeerde mezelf over te halen om dat te geloven, maar het was moeilijk. Ik probeerde me te concentreren op Lisols stem die niet zo hypnotiserend was als die van zijn vader: “Weet je nog hoe die andere reageerde? Zij had het pas door na vijf dagen of zo. En wij dachten dat ze het nooit door zou hebben, maar toen was het natuurlijk al te laat. Hoe snel die van gedachten verandert, is ongelooflijk.” Ik had geen idee over wie ze het hadden, maar ze vergeleken duidelijk iemand met mij. En ik wilde weten wie. “Jacy, als jij nu even hier blijft. Ik en Lisol moeten even iets doen,” zei Kandilo met een brede glimlach. Ik voelde de warmte ervan afstralen en gaf hem een lieve glimlach terug en knikte. Maar zodra ze weg waren, was ik blij dat ik mezelf had gezegd niets van die gast te geloven. Ik had het allemaal gespeeld, hoewel ik het zelf niet eens kon geloven. Ze hadden het over die andere, die na vijf dagen doorhad dat Kandilo niet zo aardig was als hij leek. En ik ad het na vijf minuten al door en dat kon ik dus niet geloven. Ik wist dat dit wel werkte bij Lisol en de bewakers, maar ik had toch mijn twijfels over hoe lang het zou duren voor ik alsnog voor hem zou vallen. Toen ik naar hem glimlachte en knikte, leek het helemaal niet zo moeilijk. Ik nam snel een beslissing. Ik stapte zachtjes de kamer uit en volgde hen zachtjes in de richting van een afgesloten kamer. Ik wist niet wat ik verwachtte dat achter die deur zou zitten, maar in ieder geval niet een bijna doodgewone kamer met archiefkasten. Overal stonden kasten met lades waar foto’s van personen van mijn leeftijd op stonden en hun verjaardag. Alle slachtoffers, en de mijne stond er ook tussen. Helemaal de laatste la. Ik wist niet wanneer ze die foto hadden gemaakt, maar ik wist wel dat ik het was. Hetzelfde haar, dezelfde ogen en neus. Ik keek voorzichtig nog wat verder de kamer in en zag hen met mijn rapport in hun handen staan die al redelijk vol was, wat me verbaasde. “Het was inderdaad vijf dagen. Maar moet je dit zien! Zou het waar zijn?” vroeg Lisol. Ik was volledig de weg kwijt in hun gesprek en kon dus niet meer volgen. Maar ik ving wel wat interessante weetjes over mijn ouders op: “Haar moeder zei toch al dat ze niet te houden zou zijn. We moeten haar binnenkort maar eens uitnodigen, dan kan ze haar verloren dochter ook eens ontmoeten.” “En die andere? Die heeft ze nooit kunnen zien. Wel jammer eigenlijk, ik zou haar gezicht wel willen zien.” “Waarom zou ze die andere willen zien? Dat is een monster. Maar goed ook dat die weggelopen is, je kon er gewoon niet mee werken.” “En meneer Jaleux? Wat zal hij zeggen? Hij is haar vader en zou haar zeker eens willen zien.” Ik zag Kandilo nadenkend zijn hoofd schudden. Dus mijn vader heette Jaleux. Waar had ik dat eerder gehoord? Ik kon er niet op komen. Maar wat ik wel wist, was dat ik mijn moeder zou ontmoeten. Ik hoorde hoe Lisol een la open trok en ik wist dat ze zo terug gingen, dus haastte ik me terug naar de kamer. Ik hoorde ze praten over dat Lisol mevrouw Jaleux ging uitnodigen om zondag te komen. Het was bijna zondag. Ik hield mijn adem weer in toen Kandilo binnen kwam, ik wilde niet dat ik mezelf weer zo verloor als de eerste keer. Maar er gebeurde niets. Zijn uiterlijk had dezelfde uitwerking op mij als die van Lisol, niets dus. Ik glimlach om het wat geloofwaardiger te maken. “Je gaat binnenkort iemand heel speciaal ontmoeten, en ze lijkt nog een beetje op jou ook! Oh ja, dan kan ze ook zien hoe mooi je kunt tekenen!” Kandilo’s stem klonk erg enthousiast, maar ik moest moeite doen om te doen alsof ik dat geweldig vond. Ik kon tenminste liegen, niet iedereen kon dat zo goed als ik. Integendeel, er waren zelfs meer mensen die het niet konden, maar wel heel gemakkelijk leugens doorzagen. Gewoon omdat niemand meer fatsoenlijk kon liegen. Ik kon nochtans erg overtuigend liegen, en dat had me ook vaak verder geholpen. Niemand zag het ooit, en nu blijkbaar ook niet. Ze letten niet eens op me. Intussen had Kandilo het schermpje met mijn tekening opgepakt en keek er gefascineerd naar. “Prachtig, wat een verloren talent,” zei hij zacht, maar niet zacht genoeg. Ik kon hem net verstaan, maar liet het niet merken en deed alsof ik enkel zijn ‘prachtig’ had verstaan. Ik glunderde alsof ik super trots was en Kandilo leek het allemaal te geloven. “Eigenlijk ben ik wel blij dat ze niet is zoals die andere,” zei hij nog tegen Lisol voordat hij me de kamer uit begeleid. Als hij nu naar beneden gaat en iedereen hem ziet, zal niemand me ooit geloven als ik zeg dat hij een slechte man is. Maar gelukkig sloeg hij ergens anders in als we waar beneden waren. Lisol begeleide me verder naar de centrale ruimte/refter. Ik haastte me naar Laurien, ik moest dringend met haar spreken. Gelukkig besteedde Lisol verder geen aandacht aan ons en liep hij meteen weg. Ze grijnsde naar me, maar besefte dan dat ik het haar alsnog niet kon vertellen. We werden constant afgeluisterd. Dus ik klapte snel mijn mond dicht, want ik stond op het punt alles bloot te leggen en dan zou mijn dekmantel niet meer werken. “Wat heeft hij met je gedaan?” vroeg ze dan ook bezorgd. “Niets,” zei ik glimlachend, “Ik weet eindelijk wie mijn ouders zijn: ze heten met hun achternaam Jaleux en volgens mij hoorde ik Kandilo zeggen dat ze zondag komen.” Het klonk geloofwaardig en was mogelijk. Ik was trots op mijn mooie leugen en voegde er nog snel een stralende glimlach aan toe. Maar Laurien keek me met open mond aan en leek niet te begrijpen dat je familie ontmoetten terwijl je ze niet kende, ongelooflijk belangrijk was voor mij. “Jij hebt Kandilo gezien? Niemand heeft die ooit gezien! Je weet toch dat hij,” ze verlaagde haar stem tot een fluistering, “ongelooflijk gevaarlijk is?” Ik keek haar aan alsof ze het over kleine kuikentjes had en glimlachte. Snel gaf ik haar een knipoog zonder mijn gezichtsuitdrukking te veranderen. Ze leek het niet te begrijpen, dus zuchtte ik. Dan schudde ik mijn hoofd en om benarde situaties te vermijden, liep ik terug naar mijn kamer. Waarschijnlijk zou ze hem helemaal niet eens ontmoeten, dus was die hele uitleg toch niet nodig. En zij kan niet liegen, ze kan Lisol niet eens weerstaan… Wat was ik aan het denken? Ik kon haar hier nooit voor behoeden, ik kon haar enkel uit de situatie helpen als ze er ooit in geraakte. Nog geen minuut later kwam Dimitri al binnen en ik schrok me zowat dood, hoewel ik hem eigenlijk wel verwacht had. De laatste tijd leek hij bijna bezorgd te zijn over mij. “Voel je je wel goed?” vroeg hij zodra de deur in het slot gevallen was. “Dat moet jij nodig vragen,” zei ik een beetje te bot terug. Ik was wel vaker bot tegen hem, hoewel hij het niet altijd verdiende. Hij zuchtte eens en kwam op de rand van mijn bed zitten. “Je weet toch dat Kandilo…” “Hou je mond over hem!” zei ik geschrokken met een gedempte stem. Ik wist niet of ze ons hier konden afluisteren, maar ik dacht van wel. “Er zijn hier geen camera’s, dit is de enige plek waar je een beetje privacy hebt,” zei hij rustig. “En microfoons?” Hij schudde zijn hoofd. Opgelucht haalde ik adem. Toch nog iets positief aan heel dit gebeuren, plus dat ik eindelijk mijn ouders kan ontmoeten. Ik wist dat hij uitleg wilde, want hij keek me niet begrijpend aan. “Kandilo is een liegend varken,” zei ik dus. Hij trok zijn wenkbrauwen op en vroeg: “Maar je hebt hem gezien? Hoe kun je dat dan over hem zeggen?” Ik grijns, ik kon het niet laten. “Ik zie er doorheen,” vertelde ik trots. Ik zag meteen dat hij het eigenlijk niet geloofde, maar aan de andere kant ook weer wel. Hij had al iets moeten vermoeden toen hij hoorde dat niemand mij mocht aanraken. En dat bracht me weer bij het volgende: “Ben jij verantwoordelijk voor mij of zo?” Hij grinnikte en keek naar de witte muur die ik al zo vaak onder had willen kliederen met potlood, alleen hadden ze hier geen potlood. Om de muren wit te houden, dacht ik. “Eigenlijk onrechtstreeks wel. Ik ben verantwoordelijk voor alle bewakers hier en voor jullie zogezegde ‘veiligheid’, maar dat is bullshit en dat weet jij ook. Ik moet jullie hier gewoon binnenhouden,” zei hij, nog steeds gefascineerd naar de muur starend. Ik kon bijna niet geloven dat zo’n jonge man zo’n grote verantwoordelijkheid kreeg. Hij merkte dat ik met vragen zat, dus zei hij vlug: “Mijn vader was vroeger de baas van de bewakers in een ander complex in de provincie hiernaast. Ze wilden hem overplaatsen naar hier, maar onderweg is hij verongelukt. Dus werd ik hier in zijn plaats aangesteld.” Ik keek hem vol medelijden aan, maar hij voegde nog zachtjes toe: “Laat maar zitten, ik kende hem net zo goed al jij je ouders kent.” “Oh,” was mijn reactie. Na een tijdje zei hij: “Het was geen ook ongeluk wat iedereen zegt, het was een ontsnappingspoging. Iemand had zich verborgen in de truck en hen dan vermoord. Ze waren met negen, maar ze zijn allemaal vermoord.” Ik keek hem verwonderd aan. Degene die dat had gedaan, moet ook wel erg goed zijn. En helemaal in z’n eentje! “Wow, dan moet je bijna een kickbokser zijn om dat helemaal in je eentje klaar te krijgen! En super sterk zijn.” Ik lette niet eens op zijn doordringende blik terwijl ik me inbeelde hoe een super gespierde jongeman zich achter in de truck van Dimitri’s vader verstopte en hem dan een klop op zijn kop gaf, de anderen eruit stampte en dan achter het stuur ging zitten en zo kon ontsnappen. Ik keek hem verbaasd terug aan en hij zei: “Het was een meisje.”

   7.   The escape (one year ago) part 1

Sooki baande zich een weg door de jongeren om te zien wat er gaande was; belangrijke mensen die het complex van de provincie Sadna wilden bezoeken. Ze was hier nog geen twee dagen en er was al iets aan de hand. De mensen waren hier niet om ons te bekijken als etalagepoppen, hoewel het er wel erg op leek. Nee, ze waren hier om hun lichaamsdeel op te halen. Ja, ze wist het, het klonk vies. Maar zo ging het echt. De complexen zorgden voor lichaamsdelen (meestal organen) voor zieke mensen die het nodig hadden en, het belangrijkste van allemaal, hier een grote som geld voor wilden betalen. Op school leerde Sooki altijd dat het iets goeds was en dat je een held zou worden over de hele wereld, maar de enige die je zouden herinneren, zijn je familie (als die al om je gaven) en wat kennissen op school. Maar nooit ofte nimmer zou er over gepraat worden. Nooit zou iemand iets slechts over deze gebeurtenissen zeggen, omdat ze ons bezitten. Ze kunnen ons zo afmaken als iemand iets tegen hun wil in doet. Ze hebben veel te veel geld en veel te veel macht, en Sooki werd er kwaad door. Gelukkig bleven de mensen hen niet lang aanstaren en liepen al gouw door. Net op tijd, want ze stond op het punt er eentj

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

11 mei 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket