Lezen

Vakantieherinneringen

“Het bos nog niet inlopen,” hoor ik opa achter ons roepen. “Ik moet het licht nog aansteken.” Vlak voor de grote bomen stoppen we. Opa gaat zoals gewoonlijk naar de boom aan de rechterkant en drukt op de knoest. Gek genoeg komt op dat ogenblik de zon van tussen de wolken en werpt haar stralen tussen de bomen, waardoor het bos oplicht. De jongens joelen, klappen in hun handen en rennen het bos in. Ik ga naast opa lopen en neem zijn hand vast. “Je had weer geluk vandaag,” fluister ik zacht. Opa begint te lachen en knijpt in mijn hand. “M’n Metske toch.” Hij kijkt me aan en glimlacht. “Je wordt veel te slim hé!” We kuieren rustig door het bos, terwijl mijn jongere neefjes over omgevallen bomen klauteren en van stronken springen. “Kijk eens wat ik kan,” roept Jörn. Hij hangt te slingeren aan een dikke tak. De andere jongens lopen zijn richting uit. Jens hangt als eerste naast hem en ook Jitse slaagt er in zich vast te klampen aan de tak. Alexander, de jongste van de hoop, staat als een gek te springen in de hoop ook de tak te kunnen bereiken. Opa tilt hem op en blijft hem vasthouden terwijl zijn handjes zich continu verpakken om grip te krijgen op de tak.  “Oké aapjes, tijd om terug naar om te gaan.” De jongens laten zich los en komen met een plof weer op het mos terecht. “Maar opa, we zijn nog niet naar het kapelletje geweest,” zegt Jörn. De teleurstelling staat op zijn gezicht af te lezen. “Morgen komen we terug samen met oma en Corra, dan gaan we langs het kapelletje en de plantages om te zien of er al appels zijn.”“Joepie,” klinkt het in koor. De jongens lopen terug. Opa rolt een sigaret en steekt hem aan. Het is een man van weinig woorden, maar zijn blik verraadt zijn gedachten. Wat houdt hij van ons. Opa loopt het bos uit, de jongens kijken hem bedenkelijk aan. “Opa, je vergeet het licht uit te doen,” zegt Jens. Opa lacht en draait zich om. Hij druk weer op dezelfde knoest in de boom en dooft zo het denkbeeldige licht.“Om het eerst bij de hertjes,” roept opa en we beginnen allemaal te lopen terwijl hij op zijn gemakje volgt. Plots klinkt er luid gehuil achter me. Alexander is gevallen en heeft zijn knie geschaafd. Ik weet al wat er nu zal gebeuren. Nadat opa het vuil wat heeft weggeveegd, haalt hij de sigarettenblaadjes uit zijn zak. Hij scheurt er een stukje ter grootte van het wondje af en likt eraan. Daarna kleeft hij het op de knie van Alexander. “Zo, helemaal genezen.” Alexander snikt zijn laatste tranen weg en zet het weer op een lopen.  Als we terugkomen, staat oma ons al op te wachten met zelfgemaakte waterijsjes. Corra staat te kwispelen en loopt ongeduldig tussen ons. Elk gevallen druppeltje likt ze van de grond. We gaan weer naar binnen en de geur van versgebakken brood komt ons tegemoet. Vanmorgen mocht ik als oudste en enige meisje helpen met kneden, terwijl de jongens buiten aan het ravotten waren. Ik voel het nog in mijn armen en vraag me af hoe sterk oma wel moet zijn als ze zo een stuk of twintig grote broden kneedt, als ik het al voel na tien kleine broodjes voor ons.Het water komt me in de mond, wetende dat de verse broden, die nu nog liggen af te koelen, vanavond op ons bord zullen liggen.  Na het avondeten volgt het vaste avondritueel. Stil zijn tijdens het nieuws, samen naar 'Lily en Marleen' kijken, één voor één pyjama aan en tandenpoetsen, een zoen en knuffel aan opa die in zijn zetel blijft zitten, allemaal samen op de kamer van de jongens luisteren naar oma die een verhaaltje voorleest en ons daarna super strak instopt. Zo strak dat we amper nog kunnen bewegen. Een kruisje op ons voorhoofd, nog een zoen erbij en dan is het voor de jongens bedtijd. “Oogjes dicht en snaveltjes toe,” zegt oma voor ze de kamer uitgaat. Ik lig alleen op een kamer en mag nog wat lezen. Een uurtje later klinkt er zacht getik op de deur, mijn teken om naar dromenland te gaan. Ik sluit mijn boek en leg het onder mijn bed. Oma pakt me nog een keer stevig in en maakt een kruisje op mijn voorhoofd. “Fa So Sei Samen,” is wat ik versta terwijl ze dat doet. “Slaapwel,” fluister ik terug. Al snel val ik in slaap en wordt pas wakker als de haan begint te kraaien. Op mijn tippen sluip ik naar de slaapkamer van oma en opa en kruip tussen hen in. Ik vlei me dicht tegen oma aan en voel hoe opa zijn arm om me heen slaat.Even later stapt opa uit bed. Nadat hij zijn grijze werkbroek en de rest van zijn kleren heeft aangedaan, gaat hij naar buiten. Tijdens zijn eerste sigaret van de dag, gaat hij langs de volière om de vogeltjes eten te geven. Daarna zijn de kippen, ganzen en kalkoenen aan de beurt. Naast mij begint oma aan haar rek- en strekoefeningen. Ze brengt haar knieën naar haar neus, heft haar benen in de lucht en draait haar nek los. Samen staan we op. Terwijl ik mijn kleren aandoe, perst oma sinaasappelsap met een citroen en pompelmoes erbij. Als ik de keuken in kom, zie ik oma haar armen en gezicht inwrijven met de lege citroenschil. Geen idee waarom ze dat doet en ik durf er ook niet naar vragen.Even later staan ook de jongens in de keuken en kunnen we ontbijten. We krijgen elk een bekertje fruitsap en boterhammen met kirikaas. Als de jongens aangekleed zijn en we allemaal onze tanden hebben gepoetst met die vieze tandpasta die oma speciaal voor ons koopt, zijn we klaar voor een nieuwe dag. “Mag ik vandaag het licht in het bos aansteken?” vraagt Jens verlegen. Oma en opa lachen.

Joni Motsie
0 0

dagboek fragment

Waarom vraag je me waarom? Onder mijn ogen lopen sporen van de afgelopen nachten. Als je bij me bent kan ik niet slapen maar dat zal ik je nooit vertellen.  "Alles is heel snel gegaan en ik wil je niet teleurstellen" hangt als de voorste kapstok in mijn kleerkast. Wanneer ik de deuren 's ochtends opentrek om te beslissen met welke stukken stof ik vandaag mezelf tot uiting zal brengen denk ik aan je woorden. En ik weet dat ik best kan geloven dat je nog graag bij me bent. Dat je het me zal vertellen als alles voorbij is. Maar ik denkt dat het nooit op tijd zal komen. dat een einde nooit geschikt zal zijn.   "we denken teveel na". "Spreek voor jezelf". "Zal ik doen lieverd".   Als ik spreek voor mezelf kan ik alleen maar zeggen dat ik mezelf voel vervagen. Dat mijn huid dunner lijkt te worden, en nog witter dan gewoonlijk. Dat ik mijn spaarrekening plunder om te pieken en het volwassen zijn te verdragen. Maar zelfs dat is niet genoeg om het gewicht van de routine van het menszijn te dragen. Die laqué laarzen  veranderen niets aan het feit dat de gesprekken met collega's me ontnemen van mijn laatste energie. En dat ik niet uit bed geraak, nooit, en toch altijd op tijd kom. Mijn hart slaat in mijn linker heup, om me eraan te herinneren dat de wegen glad zijn, dat het winter is, altijd donker is, dat remmen niet helpt. Ik vraag me af wanneer ik mijn binnenste ooit zal kunnen tonen. Al die uren aan gesprekken, alle moeite om mezelf te begrijpen. Het geld, de verloren moeite. Hoe meer ik van mezelf zie, hoe meer ik mezelf wil verstoppen. Zo groot is die eeuwige optimist, die ik regelmatig ook echt ben. Maar meestal wil ik hem zijn zodat mijn instortingsgevaar geheim blijft. Toen er een stuk plaaster uit het plafond viel begreep ik dat. Lieverd het gaat altijd zo blijven. De vragen stoppen nooit. Ik wil weer in iets geloven, maar alle goden hebben me tot nu te verraden. Ach, als ik dit lees besef ik dat ik me vergis. Alle mensen hebben me verraden. Toen ik in god geloofde, maakte ik mijn gebeden werkelijkheid. Abraxas deed me mijn menselijke complexiteit in zijn volledigheid aanvaarden. Kali deed me vernietigen wat allang weg had moeten zijn. En nu, nu ben ik Sisyphus. Heb ik mijn goden verraden? Heb ik mezelf verraden?  

Chloe synkineses
1 0

Ooit had ik in 1980 een droom…

Samen met mijn vrouw wilde ik naar Zuid-Afrika verhuizen. Beide waren we al bekend met Afrika, omdat we uit een tijdperk kwamen waarin we als kinderen de geur van de savanne in onze herinneringen hadden opgeslagen, het geluid van vogels die je nergens anders hoorde, en de warmte van de Afrikaanse zon die ons gezicht streelde. Het leek een vanzelfsprekende keuze om daar een nieuw leven te beginnen. We wilden ons leven verbinden met onze liefde voor avontuur, en ik, vooral ik, droomde van de vrijheid die het vliegen met een sportvliegtuigje met zich mee zou brengen. Ik zou gaan vliegen met een Cessna 150 – 152 voor een lokale luchtvaartmaatschappij. In mijn gedachten zag ik mezelf de lucht in stijgen, navigerend door de uitgestrekte Afrikaanse wildernis, met mijn vrouw die aan de grond les zou geven in het lager onderwijs en ikzelf in de luchtvaart zou werken, daarnaast nog mijn passie voor Lichamelijke Opvoeding (L.O.) lesgeven op een lokale school. We zouden een simpel, maar vreugdevol leven leiden, met de vrijheid van de lucht als het ultieme symbool van onze ontsnapping. De eerste stappen werden in België gezet. Vlieglessen in Schaffen en Deurne, beide niet ver van waar we woonden. Het was mijn manier om te ontsnappen aan het dagelijkse leven, een manier om de horizon te verkennen, letterlijk en figuurlijk. Maar, zoals vaak het geval is, sloeg het leven toe met onvermijdelijke financiële zorgen. De droom bleek uiteindelijk onbetaalbaar. We kochten een huis – en je weet hoe het gaat, een Belg wordt immers geboren met een baksteen in zijn maag – en de kosten voor het vliegen waren simpelweg niet te combineren met de hypotheek. De keuze was snel gemaakt: de droom werd opgeborgen. Toch was het niet zomaar een opgave. Het was een besluit dat zwaar viel. Ik stopte met mijn vlieglessen, vlak voordat ik zelfstandig zou kunnen landen. Het landen was het moeilijkste bij het vliegen, vooral bij een zogenaamde 'crab landing', waar je het vliegtuig in een schuine hoek moet houden om de wind tegen te werken. En dan het taxiën – een vliegtuig bestuur je niet met een stuur zoals in een auto, maar met voetpedalen. Je moest altijd rekening houden met de spanwijdte van de vleugels, wat in het begin een hele uitdaging was. Toch was ik trots op wat ik al had geleerd. Een van mijn meest levendige herinneringen uit die tijd is de les die ik had op een donkere grijze dag in Deurne. Mijn instructeur was Renson, een man die altijd een sigaret in zijn mond had en wiens ogen altijd wat slaperig leken, alsof hij zich liever ergens anders bevond dan in een cockpit. We hadden al verschillende oefeningen gedaan, en ik begon er vertrouwen in te krijgen. Maar op die dag ging alles anders dan ik had verwacht. Renson en ik zaten in de cockpit van de Cessna. De lucht was grijs, de luchtvochtigheid was hoog, en het leek alsof de natuur zelf zich voorbereidde op een storm. Ik manoeuvreerde de kleine Cessna tussen de andere vliegtuigen op de taxiway, en mijn hart bonkte in mijn borstkas. Het was een nieuwe uitdaging: de vleugels van het vliegtuig moesten constant goed georiënteerd worden. De zenuwen gierden door mijn lijf, maar ik probeerde rustig te blijven. Ik hoorde het gekraak van de wielen op de asfaltbaan terwijl we ons richting de startbaan bewogen. En toen, in de flauw licht van de dag, drukte Renson zijn sigaret uit op het dashboard, pakte de stuurknuppel en zei met zijn karakteristieke rokerige stem: "Vol gas, jongen." Ik gaf het gas, de motor brulde, en we schoten vooruit. Het vliegtuig trok omhoog, maar net toen we de lucht in schoten, gebeurde er iets vreemds. Renson had zijn sigaret verloren – een klein stukje rook dat langzaam in de lucht verdween, terwijl hij wanhopig begon te zoeken naar het peukje dat ergens in de cockpit was gevallen. Ik keek naar de horizon, en daar zagen we het: een enorme cumulonimbuswolk die zich langzaam richting ons beweegde. Deze wolken zijn berucht in de luchtvaart. Ze zijn onvoorspelbaar, gevuld met gevaarlijke luchtstromen die vaak gepaard gaan met hevige turbulentie. Dit waren geen normale wolken; dit waren de reuzen van de lucht, en ze waren allesbehalve vriendelijk. Ze bevatten vaak hagel en kunnen enorme stijg- en dalingsluchstromen veroorzaken. Het was dus essentieel om zo ver mogelijk uit de buurt te blijven. Maar Renson, zoekend naar zijn sigaret, merkte het gevaar niet op. Hij was zo gefocust op dat kleine stukje brandend papier dat hij de dreiging niet in de gaten had. De wolken naderden, hun donkere massa's tegen de lucht als een immense muur van verwoesting. Mijn hart sloeg een slag over; ik voelde de spanning in mijn spieren toen ik besefte dat ik de enige was die het gevaar zag. De lucht rond ons begon te trillen, het vliegtuig gaf lichte schokken, en mijn handen kromden zich om de stuurknuppel. Renson was inmiddels zover afgeleid door zijn zoektocht naar het peukje dat hij nauwelijks merkte hoe het vliegtuig begon te beven. Plotseling begon het toestel hevig te schudden – een krachtige draai naar rechts, gevolgd door een harde duik naar beneden. De wereld draaide voor mijn ogen, en het was alsof de aarde onder ons verdween. In die fractie van een seconde werd ik volledig overgeleverd aan de grillen van de natuur. Mijn maag draaide om, en ik voelde het koude zweet op mijn voorhoofd. De turbulentie was extreem, en het leek alsof we in een woeste storm terecht waren gekomen. "Renson!" schreeuwde ik door de ruis van de wind en het geronk van de motor. Maar hij hoorde me niet. Hij was nog steeds in zijn zoektocht naar de sigaret. Het vliegtuig begon een diepe duik te maken, het stuur rammelde in mijn handen terwijl ik alles in me riep om het vliegtuig te stabiliseren. Plotseling, als een soort wraak van de natuur, begon de wind nog sterker te gieren, en alles leek uit de hand te lopen. De cumulonimbuswolken waren nu bijna boven ons, hun donder in de verte was als de dreiging van een naderende oorlog. En toen, net toen ik dacht dat het voorbij was, greep Renson eindelijk de stuurknuppel. Hij reageerde met de snelheid van een professional, stuurde het vliegtuig snel naar boven en naar de zijkant, buiten de bereik van de wolk. Het toestel schudde en trilde, maar het was op dat moment onder controle. "Volhouden, jongen!" riep hij, terwijl hij zijn peukje eindelijk in zijn hand had, alsof niets er ernstiger toe deed. We vlogen door de turbulentie, maar gelukkig hadden we de ergste dreiging weten te vermijden. Renson herstelde het vliegtuig, en de turbulentie liet ons uiteindelijk met rust. Mijn ademhaling kwam langzaam terug naar normaal, maar mijn hart klopte nog steeds in mijn keel. Na wat een eeuwigheid leek, kwamen we uiteindelijk weer op koers en landden veilig. Toen we het vliegtuig taxiden na de vlucht, was er een moment van stilte. Geen woorden werden gesproken, maar we keken elkaar aan. Het besef dat we net een gevaarlijke situatie hadden overleefd, viel langzaam in. Ik had nooit gedacht dat een simpel sigarettenpeukje de oorzaak zou zijn van zo'n chaos, maar het was gebeurd. De ervaring had iets veranderd. Het had mijn verlangen om te vliegen niet gedempt, maar het had me ook geleerd hoe kwetsbaar we zijn, zelfs in onze meest moedige momenten. Uiteindelijk, hoewel ik niet verder vloog, weet ik dat die momenten in de lucht me voor altijd zouden veranderen. Het was de dramatische ondergang van een droom die ik koesterde – een droom die ik misschien nooit zou bereiken, maar die me altijd zou blijven achtervolgen. En zo was het. Mijn droom om de lucht in te stijgen was vervlogen, maar de herinnering aan die dag zou altijd blijven.  

Guy Van Damme
13 1