Lezen

Bewijs van bestaan

In een vergeten kantoor, tussen een plant die ooit groen was en een koffiezetapparaat dat de droom van versheid al lang had laten varen, lag een formulier. Het was geen opvallend document; geen heilig perkament, geen geheim geschrift van een verloren continent. Het was niets meer dan een schriftelijk bewijs van verblijf. De ambtenaar achter het loket schraapte zijn keel en bestudeerde me zoals een archeoloog een potscherf bekijkt: nieuwsgierig, maar met de uitgebluste blik van een persoon die al talloze scherven heeft geteld. Zijn vingers rustten op een halflege koffiebeker, de rand getint door oude afdrukken van opgedroogde slokjes. "Bewijs van woonst," herhaalde hij, alsof hij zelf niet geloofde dat zulke stukkenecht bestonden."Maar waar woont u?" Ik zweeg even. Waar ik woon? Dat is een uitstekende vraag. In welk huis? In welke stad? In welke taal? Ik heb adressen gehad, brieven ontvangen, belastingen betaald; maar als je me vraagt waar ik woon, kan ik louter een opsomming geven van plaatsen die ik ooit bewoonde, niet van waar ik thuishoor. Thuis ligt verscholen tussen de letters van twee paspoorten, tussen een zin die in het Nederlands begon en in het Spaans eindigde. Een liminale ruimte, zoals het moment net voor de zon ondergaat: noch dag, noch nacht, maar een schemerige stilte daartussenin. De ambtenaar tikte met zijn pen op het loket "U moet toch in een of andere gemeente ingeschreven staan?" "Dat wel," gaf ik toe. "Maar ik ben niet zeker of dat betekent dat ik er woon" Hij zuchtte "Uw identiteitskaart, alstublieft" Met een lichte aarzeling haalde ik het plastieken bewijsstuk tevoorschijn, een document dat mij officieel aan een land verbond, alsof ik een boom was met wortels die vast in de kille bureaucratische grond verankerd lagen. Maar mijn wortels waren van een ander soort: luchtwortels, zwevend tussen staten, zoals een klimplant die weigert zich te beperken tot één muur. Hij bekeek mijn gegevens en fronste "U heeft twee nationaliteiten?" "Correct" Hij bladerde door het systeem, op zoek naar zekerheid, alsof mijn dubbele identiteit een fout in de matrix was. "En waar woont u dan echt?" De ambtenaar keek me afwachtend aan. Ik haalde diep adem. “Dat vraag ik mezelf ook al jaren af,” zei ik, terwijl ik mijn vingers over de rand van het loket liet  glijden. “Misschien woon ik in de brieven die me nog bereiken. Of in de verhalen die ik schrijf; in de taal waarin ik het best kan dromen.” Zijn blik bleef neutraal, maar hij tikte ongeduldig met zijn pen. Of woon ik in de gezichten van mensen die me herkennen zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen? "Op papier woon ik hier," antwoordde ik uiteindelijk. "Maar in werkelijkheid woon ik nergens en overal." De ambtenaar knikte alsof hij dit vaker hoorde, alsof bureaucratische limbo een officieel erkende staat was. Hij printte een blad uit, stempelde het met de ernst van een rechter die een vonnis velt en schoof het naar me toe. "Hier is uw bewijs van woonst" Ik nam het aan. Een wit vel, enkele letters, een zegel dat autoriteit ademdt; een document dat mij officieel aan een plaats verbindt. Zwart op wit, een bewijs van bestaan. Maar terwijl ik het papier tussen mijn vingers draaide, wist ik: ik zal altijd tussen de schaduw blijven schuilen.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
31 2

Een bevroren moment

Bij het binnenkomen zocht ik meteen een van de twee tafeltjes die dicht bij een stopcontact staan, en de barman begeleidde me er alvast naartoe: hij herkende me. Het is een Britse keten, dus ik ben niets met het beetje Zweeds dat ik ondertussen spreek. Ik ga in een hoekje zitten, links tegen een muur die het zicht op de rest van de bar blokkeert. Zo heb ik het graag: verdwijnen in de massa. Ik kijk uit op een straat die ik noch druk noch rustig zou noemen. Aan de overkant is een antiekwinkel, een zaak die gespecialiseerd is in baljurken, en een soort superette. Het café zelf is voor de helft gevuld, veelal door duo’s.   Naast mij zit een koppel dat net Amerikaanse pancakes heeft besteld en zichtbaar verheugd is met hun keuze wanneer de serveerster de bestelling komt brengen. Tegenover mij zitten twee vrouwen die een conversatie hebben. Ze zitten wat voorover geleund, alsof ze dichter bij elkaar willen zijn.   Ik luister naar het verschrikkelijk droevige So Long, Lonesome van de Amerikaanse band Explosions in the Sky, en word overvallen door het gevoel dat ik “inhaalverdriet” heb gedoopt. Het is in feite omgekeerde heimwee: het is de zachte pijn die je voelt wanneer je bijna ergens moet vertrekken en je je inbeeldt wat je allemaal zult missen wanneer je weer thuis bent.   Het komt heel plots op, een beetje zoals het moment waarop je ineens beseft dat je je sleutels ergens hebt laten liggen. Je lichaam plooit even dubbel, inhaleert alle ruimte en tijd tegelijkertijd. Je ervaart in één ogenblik het verglijden van de tijd samen met de prikkeling voor wat komen zal, terwijl je – erg bewust van jezelf – vastgenageld bent aan de stoel in het onversneden heden.   Het is een moment waarop je spreekwoordelijk alles moet laten vallen. Het enige dat je kan doen, is je laten meesleuren in de nostalgie. Het eerste beeld dat meestal in me opkomt, is het zicht vanuit een trein terwijl die met hoge snelheid bossen, weilanden en een kerk of boerderij voorbijraast. Op zich niet zo vreemd – het is wat dit moment met je doet. Tijd passeert. Jij passeert tijd. Afstand en tijd vallen samen. Dingen gaan voorbij, momenten zijn vluchtig en keren nooit meer exact op dezelfde manier terug. Vluchten in het verleden laat je altijd bedrogen achter. De enige vlucht is voorwaarts, naar het onbekende.   En dat betekent dat je alles wat gedaan is, wat je hebt gezien, beleefd en gevoeld, moet loslaten. Die gebeurtenissen, die dagen van vreugde en verdriet, hebben hun betekenis gehad:   de nieuwe gewoonte om als ontbijt knäckebröd te eten, de ochtendlijke haast op de overvolle bussen, de ratten die je ’s avonds vanuit je slaapkamerraam door het afval op straat kon zien kruipen, de boottocht die je nam naar een museum over een boot, je dochter die steeds op je schouders wilde zitten tijdens het laatste steile stuk naar de internationale school, je zoon die je telkens bij de hand nam en in al zijn enthousiasme meetrok naar het schema van de metro, de avond toen je vrouw zei dat Midnight in the Garden of Good and Evil écht iets voor jou was en ze na tien minuten op je borst in slaap viel, de stille sneeuwwandeling die je in je eentje maakte op het eiland.   Alles is gegaan zoals het is gegaan.   Terwijl ik al deze herinneringen oprakel, blijft me vooral het beeld bij van de witte stilte op het eiland: de kale bomen en struiken, de afwezigheid van alle leven, het meer dat er bevroren bij ligt en de ontelbare lichtjes aan de overkant van het meer. Kon ik de tijd maar bevriezen, zoals dit moment een eeuwigheid in een seconde was – en hoe de ontelbare lichtjes voor alle mooie momenten staan die ik hier heb beleefd.

Lennart Vanstaen
14 1

soms de wanhoop

Met het uiteengezette verloop van tijd is niets mis mee:jij gaat mee het gangetje en voelt je daar een randfiguur bij. Dat dat zelfvertrouwen nog ver te zoeken is, kan liggen aan de verstandhouding van jou,de eenzame figuur met zijn verleden op het geweten, en die tijdslijn:zonder het verloop ervan ook geen geweten om je tot uren in de nachtgezelschap mee te houden. Het is een bar giswerk naar de ontelbare noemers waaronderjij je gevestigd hebt.
Nu ben je moedig, de volgende dag verdwaal je in de dalendie bij ontreddering horen. Jij weet niet waaraan en waaraf.Soms voel je je leeglopen op de ontzetting en wanhoop af,laat je met een laatste zucht de hoop liefst gemeen ver varen, zodat hem terug binnen halen al verdomd wat moeite kost, vergis je tussen het nergens en het ergens, laat je het na jezelf tegemoet te komen in een ruimte die daarom vraagt, waarop je een ruimte baart die daadwerkelijk daarom vraagt,niet echt wetende dat we zoiets als destructief gedrag klasseren, en als je het al wist kon het je net zoals al die andere ik’s die je al vooraf gingenéén voor één, geen moer meer schelen,net zoals conventies je geen moer kunnen schelen omdat het nu eenmaal afspraken met tradities zijn, en jij bent geen burger meer vanaf dat moment en een kat is wel nog net een kat. Jij bent geen burger die daarop aanspraak wil maken omdat je je dan voelt plooiennaar een kant waar je je aan snijdt. Nergens naartoe, een bestemming die pijn doet. Waar ging je je ook al weer voor excuseren, nu de aandacht gevestigd is op de strategie? 
Vergeet niet, de strategie is en blijft taal genereren, en of het nu hier is of ergens waar ik heen kan om toekomst te zingen, het is een standvastig proces dat subjectief gekleurd isen ambigu klinkt. 
Je wordt altijd maar op je plaats gezet als je leest. Jullie zijn mijn doelgericht ritme vast wel nog niet beu, en dat voel ikaan de potentieel gevaarlijke woorden die ik nog heb klaarzitten,daar moet wel iemand voor te vinden zijn. Maar schrijven is je altijd een beetje dichter bij een dood bevinden.
Of ik het er voor over heb, is bijzaak.Wat heeft het schrijven mij nog meer te bieden dan contracten met duidelijk een duiveltje?
Ik hoop alvast op meer wanhoop om op te teren. 

Dries Verhaegen
6 1

Mijn eerste werkdag

Over een carrièreswitch gesproken! De vorige week zat ik nog in het muffe bankfiliaal van mijn schoonbroer. Nu bevond ik me in het kloppende hart van Europa, het Europees Parlement! Dit kantoortje was wel nog kleiner dan dat van de bank, maar ik zat hier toch maar. Hier gebeurt het, hier worden de debatten gevoerd, de belangrijke beslissingen genomen. Uitwendig was ik een en al rust, inwendig trilde ik van opwinding en van de zenuwen. Ik wilde mijn werk goed doen en een goede indruk maken. Ik ging werken voor Suomen Keskusta, de Finse Centrumpartij. Finland was net toegetreden tot de Europese Unie en de partij had vijf verkozenen in het parlement. Ik ging de secretaris van de partij bijstaan met het opzetten van hun kantoor en allerlei praktisch en administratief werk doen. De leider van de delegatie was Olli Rehn, die het later tot Europees Commissaris zou schoppen. Die eerste dag was Tuomo, de secretaris, me komen halen aan de ingang van het parlementsgebouw en had me door een wirwar van gangen naar het kantoortje geleid. Er stonden twee bureaus, recht tegenover mekaar, en een lege boekenkast. Ik zou mijn werkplaats delen met Seppo Pelttari, een ander nieuwbakken parlementslid. Hij was nog niet gearriveerd maar ik kon me alvast nuttig maken door de post rond te delen. Voor de rest was er nog niet veel te doen. Er was veel post, vooral kleurrijke brochures, gedrukt op dik, glanzend papier. Ik maakte stapels op het bureau van elk parlementslid. Later in de voormiddag maakte ik kennis met de genaamde Seppo. Hij was een kleine, iets oudere man en zag er een beetje nors uit. Hij gaf me een hand en mompelde iets van ‘nice to meet you’. Seppo zette zich aan het werk en begon de post door te nemen. Hij wierp een blik op elke brief en brochure en mikte die dan een voor een in de papiermand. De klus was op een halve minuut geklaard. Zo kan ik het ook. Vervolgens begon hij te telefoneren. Zijn mond ging open en er kwam een ononderbroken stroom van harde klanken uit. ‘Tak tak tak nien totta totta no nien tak tak ...’ Ik speelde voor luistervink maar kon er niet veel van maken. Wat kon ik nu nog doen? Mister Pelttari negeerde me compleet en was nog steeds aan het bellen. Tuomo had gezegd dat ik maar even moest wachten. Ik besloot koffie te gaan zoeken in het Europese labyrint en toen ik terugkwam van de koffiekamer, dook hij weer op. Of ik even bij Mister Rehn kon komen. Het kantoortje van Olli was naast het mijne. Ik klopte op de deur, de coming man van het moedige Finse midden zat aan zijn bureau te blinken. Hij begroette me en vroeg wat ik ervan vond. Ik stamelde iets in de aard van : ‘Het is allemaal nieuw, ik vind het heel interessant. Ik zie het helemaal zitten.’         Olli knikte bemoedigend. Hij had een eerste opdracht voor mij. ‘I have a question for you. Can you buy seets for me?’ Hij legde uit dat hij pas zijn intrek had genomen in zijn nieuwe appartement en dat zijn bed nog niet was opgemaakt. O juist, ‘sheets’. Even vergeten dat Finnen geen 'sh' kunnen zeggen.  ‘And orans joes.’ Sinaasappelsap voor bij het ontbijt. Olli haalde zijn portefeuille boven en gaf me een briefje van tienduizend frank. Ik nam het aan, moffelde het in mijn jaszak en begon aan mijn missie. Het eerste wat ik tegenkwam was een superette. Ik ging er naar binnen, nam een karton sinaasappelsap uit de rekken en ging naar de kassa. Ik tastte in mijn jaszak. Leeg. Andere jaszak dan. Niks! Het begon te suizen in mijn oren. Met trillende vingers doorzocht ik mijn portefeuille, nee, ik moest me vergist hebben. Dit kon niet waar zijn. Ik rende terug naar de drankafdeling, klampte het winkelpersoneel aan. Mijn benen en armen wogen honderd kilo. Ik betaalde met mijn bankkaart, stormde naar buiten en liep het hele traject terug naar het parlement. Alsof het nog ergens zou liggen! Woorden schoten tekort om te mezelf uit te kafferen. Een normaal mens steekt zoveel geld goed weg, niet los in een jaszak! Het deed fysiek pijn toen ik mijn bankkaart en het geld uit de automaat nam. Met slepende benen zette ik mijn zoektocht naar een winkel van beddengoed verder. ‘Kiitos, thank you. Very nice,’ glimlachte Mister Rehn toen ik het gevraagde, samen met het wisselgeld, op zijn bureau deponeerde. Met een knallende migraine zat ik op de trein terug naar Antwerpen. In mijn vermoeide, pijnlijke hoofd botsten en stuiterden de gedachten : aan mijn eerste werkdag, het saldo op mijn bankrekening, mijn toekomst bij de Europese Unie. Ik ga goed opletten, geen fouten meer maken. Suomen Keskusta kan op me rekenen. Olli Rehn was in ieder geval tevreden.      

Ilse Janssens
0 0

Thuis

Wat betekent het om je ergens thuis te voelen? Is dat wanneer je ergens je weg kent? Ook al neem je steeds dezelfde brug en vermijd je de zijpaadjes, alsof ze nergens naar leiden. Of is het wanneer je de taal van de mensen spreekt, dat je kan zeggen dat je géén lid bent van de supermarkt zodat er geen ongemakkelijk stilte ontstaat? Misschien is het wel het moment waarop je weet wat er van jou wordt verwacht, dat je bijvoorbeeld niet zomaar lacht naar vreemden of je schoenen aanhoudt in een openbare bibliotheek. Is het wanneer je merkt dat je niet meer de neiging voelt om je te verplaatsen? En dan rijst ontegenzeggelijk de vraag of je je thuis kan voelen op meer dan één plek. Wellicht. 'Jij hebt iets met plaatsen’, zegt ze soms. Ik denk er vaak over na, nu het bijna tijd is om deze prachtige stad vaarwel te zeggen. En onlangs dacht ik dat ‘zich ergens thuis voelen’ betekent dat je jezelf kan zijn, zoals je je ook bij een persoon thuis kan voelen. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik me echt thuis voel, maar er zijn opvallend veel plaatsen waar ik dit gevoel heb gehad. Zo voelde ik me, naast de buurt waar ik woon(de) of naar school ging, thuis in onder meer Genk, Oostende, De Panne, De Haan, Kortrijk, Luik, Aywaille, Arles, Nîmes, Rome, Parijs, Utrecht, Rotterdam, Bordeaux, Kopenhagen, York, Edinburgh en Stockholm.  Veel plaatsen zijn voor mij onlosmakelijk verbonden met muziek. Zo doen Machina van The Smashing Pumpkins en Secret Samadhi van Live (wat een vergeten topschijf!) me meteen aan de binnenkant van de knalpaarse Ford Mondeo Clipper denken van mijn vader, toen ik twaalf jaar was en enkel mijn walkman en deze cassette had voor de lange autorit naar Portugal. Il Viaggio, de door merg en been brekende melancholische plaat van Melanie De Biasio, beluisterde ik non-stop toen ik een week aan het schrijven was in De Letterie in Oostende. Hail to the thief van de beste groep aller tijden is niet mijn favoriete album, maar wanneer ik ernaar luister, ben ik vijftien en zit ik naast Jens op de bus, op weg naar de Maasvallei om er samen met de rest van het derde middelbaar de bodem af te speuren naar slib en klei. Het werkt ook andersom: als ik denk aan het huis waar ik ben opgegroeid, hoor ik Human touch van Springsteen, Steppin’ out van Joe Jackson of Big love van de supergroep Little Village. Ik onthoud niet zo vaak gezichten, zeker geen beroepen of namen en al helemaal wie wat wanneer deed. Maar ik had nooit een probleem met het studeren van data voor geschiedenis, ik kan codes van deuren of nummers op bankkaarten memoriseren of zelfs tracks op een cd. Maar bovenal onthoud ik plaatsen. De weg ernaartoe is een klus voor de gps, maar ik onthoud wel beelden van steden, straten en pleinen waar ik ben geweest, alsof ik de wereld in schilderijen zie. Helaas betekent dat ook dat ik me snel kan vergissen, als de schilderijen een beetje te veel op elkaar lijken. Ik doe het nu romantisch en poëtisch klinken, maar dat is niet per se zo. Ik onthoud ook willekeurige plekken waarvan ik me echt afvraag waarom ze in mijn hoofd blijven rondspoken. Zoals een balie van een weinig inspirerend museum (ik zie de balie in al haar glorie, maar ik weet niet meer in welke stad of land die zich bevindt) of een hotelkamer en de binnenkoer in een hotel in Tongeren, zonder dat deze opmerkelijker was dan al die andere hotelkamers. Ik kan mezelf ook dingen in het hoofd prenten, alsof ik het bewust download op mijn harde schijf, zonder enige reden. Zo was ik eens met mijn ouders en twee broers op vakantie in een klein dorpje in de Alpen en ik verveelde me steendood. Mijn ouders hadden een voorliefde voor kleinschalige huisjes in dorpen waar de geboorte van een geit het evenement van het jaar was en blijkbaar vonden mijn broers dat prima. Ik probeerde haast elke dag iedereen zover te krijgen om eens naar het amfitheater te gaan kijken of gewoon de stad op te zoeken, maar daar werd zelden aan toegegeven. Ik herinner me een moment waarop ik helemaal alleen was aan het struinen door het dorre berggras, tot ik bij een soort afgrond kwam. De zon prikte op mijn huid en het rook er naar lavendel. Het was best een mooi uitzicht over de vallei. Ik besloot toen dat ik me dat moment voor eeuwig zou blijven herinneren, en dat is tot op vandaag niet veranderd. Misschien moet ik meer van deze momenten creëren.  

Lennart Vanstaen
0 0

Mannen en BBQ

Het is 1986. Sandra Kim wint het Eurovisiesongfestival met 176 punten. Ze is 13,5. Ik ben 12. Het is niet zozeer Sandra Kim die me is bijgebleven, alswel de BBQ van tennisclub Iris. Mijn moeder speelde niet geheel onverdienstelijk tennis waardoor de rest van de familie mocht mee-eten. De BBQ was op een voetbalveld. Lange wiebelende tafels en stoeltjes die in de aarde scheefzakten, stonden onder een witte tent.  Ik heb daar goed geschoefeld. Er waren rode worsten (pikant!), bloedworsten (zwart?), gewone worsten (niet goed gaar), dunnere worsten in de vorm van een slak, vleeskoe op een stokje met stukjes paprika, dijen van kip, borsten van kip (aangebrand), aardappelsla, gewone sla, stokbrood, chocomousse (te plat), drie soorten vlaai (kersen, appel, rijst), overrijpe ananas en peren. De stukjes paprika heb ik laten liggen. Een peer heeft me de das omgedaan.  Mijn ingewanden stribbelden tegen als palingen op het droge. Nog even en ik zou dringend moeten kakken. De wc was in de sporthal, 300 meter verderop, en één man had de sleutels, het type man dat wc’s enkel opent als iedereen tegelijk moet. Er zat ondertussen een beetje kak in mijn broek. Dit was een noodgeval. Mijn nood brak geen wet, dus ik heb het iedereen gaan vragen. Er waren geen andere mensen die tegelijk met mij moesten kakken.  Naast TC Iris was een bloemenkwekerij. Ik heb daar een stuk of tien azalea’s bemest en een beetje op twee roze bloemblaadjes gemorst. Irissen bloeien gelukkig een maand later. Terug onder de tent, nét toen ik dacht dat het ergste leed geleden was, kwam er een iets oudere jongen naar mij toe. Hij nam me mee naar het belendende voetbalveld, manouvreerde mij tegen een oefenmuurtje en zette me klem met zijn handen als boekensteunen rond mijn gezicht. Zijn smoel was zo dichtbij dat ik chocomousse kon ruiken. Er zat nog een beetje op zijn kin, verkleefd met onrijpe baardharen en een overrijpe puist. Hij lispelde dat hij verliefd was en me wilde kussen. Nog geen seconde later begon hij te snuffelen. ‘Dat ruikt hier precies naar kak!’ Bloedhonden kunnen sporen volgen die langer dan 72 uur 'koud' zijn. Dat van mij was nog warm. In de verdedigingslinie fulmineerde ik, tegen mensen die hun hond overal lieten kakken. Hierdoor werd hij afgeleid en kon ik mezelf bevrijden.  Ik heb uiteindelijk niet met die pummel gekust. Voor mijn part hadden ze hem op de BBQ geroosterd, samen met die man van de sleutels, op een dikke stok, met stukjes paprika. Die zou ik laten liggen.

annkenis007
8 1

Speaker's Corner

Ik wil even een forum en platform voor mezelf creëren. Iedereen mag zijn zegje doen. Terecht. Dus ik heb dat recht ook. Waarschijnlijk geen kat die dit leest en degenen die wel de tijd nemen, prijs u gelukkig want dan bent u waarschijnlijk niet zo egocentrisch en egoïstisch als de rest. Want hoe hypocriet is deze samenleving eigenlijk? Als je even aan jezelf denkt en quality time voor jezelf wil nemen ben je een egoïst. De domheid van het mensdom en altijd maar weer die projectie en spiegeling. Ik probeer niet te projecteren en spiegel me aan niemand. Mijn vrijheid en mijn onafhankelijkheid zijn mijn hoogste goed. En dat wil ik zo houden. Maar dit gezegd zijnde, wil ik in dit autobiografisch schrijven het over totaal iets anders hebben, namelijk: sommige van mijn teksten krijgen het label en etiket ‘explicit’. Ik snap het gedeeltelijk en ik zal u zeggen waarom. Enerzijds begrijp ik het wel maar anderzijds heb ik zoiets van of de slinger té fel is door gedraaid na de wokeperiode die we hebben meegemaakt. En die door sommigen gekaapt en misbruikt werd. Veel mensen hebben nu het gevoel en idee dat ze niet meer mogen zeggen wat ze willen en op hun woorden moeten letten. Ik vind gewoon dat mensen nog altijd mogen zeggen wat ze willen, maar met respect en begrip naar elkaar toe. En dat durft weleens te ontbreken, bemerk ik vaak. Jammer genoeg. Ik vind dat mijn teksten nog redelijk braaf zijn. Het kan veel extremer. Ik kom van de grootstad Antwerpen en inderdaad, niet iedereen kan om met de Antwerpse vorm van humor. Om van het feit te zwijgen dat sommigen niet met de Antwerpse mentaliteit om kunnen. Maar dat zijn twee aparte kwesties. Ik weet van mezelf dat ik geen dikke nek heb, maar ben uiteraard trots op mijn geboortestad, mijn roots. Ik woon nu in het Leuvense en zacht uitgedrukt, de meeste Leuvenaars zijn ook fier en trots op hun stad, misschien veel meer dan Antwerpenaars, en dat laten ze echt blijken. Maar om terug te komen op mijn expliciete teksten zogezegd en het labeltje dat ze opgeplakt krijgen van ik weet niet een of andere ‘commissie voor de bescherming en rechten van het kind’ . Ik heb iets, kinderen moeten inderdaad worden beschermd, maar absolute bescherming bestaat niet. Hoeveel zaken horen kinderen niet op de speelplaats, hoeveel hebben de kids niet uitgespookt wat hun ouders niet weten? Na al die woke toestanden, al die waanzinnige dingen de voorbije jaren, waar door we ons heen moesten ploeteren, heb ik nu even zoiets van :‘ kunnen we terug normaal en gewoon doen?’ Pascal Claes 22/3/2025©    

Canniball
6 2

Vlinderpaleis

Zomer 2015 Het is een grijze dag. Ik doe mijn fiets op slot en wandel over de Bolivarplaats. De tram klingelt naar een verstrooide voetganger, jonge gastjes in baggy kleren doen met veel geplof en gekletterkunstjes op hun skateboard. Ik beklim de trappen naar de hoofdingang van het Vlinderpaleis, het Antwerpse gerechtsgebouw. Ik heb nooit kunnen beslissen of ik het mooi of lelijk vind, imposant is het zeker. Aan de ingang gaat mijn handtas door de scanner. In de grote inkomhal fantaseer ik even dat ik een rol heb in een misdaadserie. Terug naar de realiteit nu, naar de receptie. De mevrouw van Slachtofferhulp komt me tegemoet. Ik heb haar gesproken aan de telefoon, ze klonk vriendelijk en professioneel empathisch. Ze brengt me naar een klein kantoortje zonder ramen. Op haar bureau ligt een dikke map. ‘Ik kan niet op alle vragen antwoorden,’ zegt ze, ‘want ik ben geen dokter. U kan het dossier inkijken en foto’s maken.’ Een camera heb ik niet, ik ben nog altijd niet gezwicht voor de dictatuur van de smartphone. Ze geeft me een pen en papier, ik begin te lezen. Het verslag van de politie. ‘Dit klopt al niet. Hij had geen hamer in zijn hand, die lag naast hem.’ Dat ik een deken over hem had gegooid was natuurlijk absurd. Alsof een dode het koud zou hebben of over nog enig schaamtegevoel zou beschikken. Maar mijn eerste reactie, naast blinde paniek, was dat het niet waar kon zijn, dat hij gewoon naar het ziekenhuis moest. Het verhoor van de buurvrouw. Er komt een golf aangerold, van verdriet, en dan nog een, van woede. Er is me gezegd dat ik ‘niet in mijn emotie mag duiken’. De persoon die hier beschreven wordt, is niet mijn broer. Die kort voor het gebeurde nog zijn verjaardag vierde, samen met mij en onze ouders. Hij had heerlijk gekookt. Dat kon hij heel goed, hij kookte elke dag. En hij dronk er graag wijn bij. En oké, hij dronk graag Duvel maar hij was geen alcoholist en zeker geen barse misantroop. ‘Mensen hebben snel hun oordeel klaar’, probeert ze te troosten, ‘zonder de persoon te kennen.’ Mijn verhoor.  ‘Mijn broer was in zijn leven nogal veel depressief en hij had clusterhoofdpijn. Tevens was hij chronisch pijnpatiënt. Gisteren is hij niet langsgekomen bij mijn ouders hoewel hij normaal wekelijks langsgaat. Mede hierdoor ben ik vandaag gaan kijken of alles in orde was. Ik heb Diederik in de woonkamer gevonden en heb onmiddellijk de ziekenwagen verwittigd. Diederik nam veel medicatie voor zijn pijn en dronk af en toe.’ Het verslag van de autopsie is bevreemdend. Alsof hier geen mens maar een voorwerp wordt beschreven dat opengesneden en bestudeerd wordt. Ik begrijp alleen dat er niks abnormaals gevonden werd. De agenten hadden me al gezegd dat ze niet dachten aan geweld van derden of aan een wanhoopsdaad. Toch werd zijn dood als een verdacht overlijden beschouwd en zijn appartement werd verzegeld. Ik mocht Vicky, zijn kat, zelfs geen eten meer gaan geven. ‘Die vangt wel een muis.’   Dan volgen de foto’s, van zijn appartement. ‘Hij was precies een beetje in de war,’ zegt ze. Ik heb het opgegeven mensen uit te leggen dat het niet zomaar een rommelige vrijgezellenflat was. Een half jaar geleden had onze Dirk dit appartement gekocht, hij had het geschilderd, foto’s van zijn neefjes en nichtjes aan de muur gehangen, bloemen op het terras gezet. We waren bij de Ikea Billy kasten gaan halen, waarin hij al zijn dikke boeken met zorg had uitgestald. Wat ik die dag aantrof was een ravage. Wat was er in zijn hoofd omgegaan? Wat was hij van plan met het gereedschap dat overal verspreid lag, met al die proppen papier , waarom had hij spullen vernield? We zullen het nooit weten. De doodsoorzaak staat wel vast. Ik lees : ‘braakselaspiratie veroorzaakt door medicamenteuze intoxicatie.’ De dosis medicatie die gevonden was in zijn bloed was toxisch maar niet dodelijk. Verder werden er geen drugs of andere stoffen in zijn bloed gevonden. Hij is gestikt in zijn braaksel. Zoals Jimi Hendrix, denk ik. Wat een domme dood. ‘En waar ga je nu naartoe?’ ‘Naar mijn vriend.’ ‘En zal het gaan?’ 'Ja.' Het moet wel. Ik moffel het A4-tje in mijn handtas, ze begeleidt me naar de uitgang. Als ik buitenkom, is het beginnen miezeren. De skaters zijn er niet meer. Ik laat mijn fietssleutel vallen, vloek en raap hem op. Ik moet nog naar de Delhaize. ‘s Avond belt mijn zus en vertelt dat er een nieuwe thuis is gevonden voor Vicky. Daar ben ik blij om.

Ilse Janssens
13 1