Lezen

Bestaan is weerstand bieden

Bestaan is weerstand bieden in Bethlehem. Het staat er op de muur geschreven. To exist is to resist. Tegen die muur. Tegen de waardigheid die die muur tracht te ontnemen. Tegen de opkomende wanhoop, het opborrelende cynisme aan  de checkpoints die de lange grijze betonmassa splijten om ze in haar betekenis te bevestigen. Een van twee kanten, twee maten, twee gewichten. Van Wij en zij, van een eigen identiteit die ligt in de negatie van de ander. Bestaan is weerstand bieden. In de vorm van die graffiti die dat grijze vlak breekt, de vorm van woorden die de  ogenschijnlijk zelfverklaarde betekenis van de muur ondergraven. Bestaan is weerstand bieden, tegen de werkelijkheid van alledag, tegen het uitzicht op die muur. Het is het bestaan van de muur in vraag stellen, weigeren ze te zien zoals ze je wordt opgedrongen, mogelijkheden creëren, alternatieven. Bestaan is weerstand bieden tegen de idee dat muren bestaan uit koud beton en groepen scheiden eerder dan creëren.  Bestaan is weerstand bieden tegen de Palestijnen en de Israëli’s in ons denken, tegen de imagoverlagende en respectabele winkels in de binnenstad, tegen profiteurs en harde werkers, tegen monsters die onze waarden ondermijnen en ridders die ze hoog in het vaandel dragen, tegen economische groei en ondergang, tegen waanzin en rede. Bestaan is weerstand bieden tegen de aanname dat categorieën natuurgegevens zijn, tegen de veronderstelling dat muren bestaan uit stenen in plaats van de weerstand die hen bijeen houdt. Bestaan is weerstand bieden. 

Fien
40 1

Nederlands in Brussel.

In het hippe centrum van Brussel ligt een trendy bar waar het na het werk gezellig rondhangen is. Voor eten zou ik hier niet stoppen, een prijzige smaakloze afgekoelde pasta levert niet de juiste culinaire belevenis – het is zo’n bar waar je de koffie, de thee, de muffin en het drankje met onuitspreekbare naam en waarvan je nog nooit gehoord hebt niet zomaar benut, je moét het beleven. Toch weet ik de plek te appreciëren, de wijn is er lekker, er hangt een ongedwongen sfeer en op één serveuse na die écht alles doet om onvriendelijk te zijn, zou ik wel een positieve recensie schrijven op Tripadvisor. De eigenaar van het concept blijkt uit Frankrijk te komen (zoals tegenwoordig veel horeca door Fransen wordt opgekocht), met leerschool in Parijs en het établissement heeft dit hangen : “Cherche étudiant(e), connaissance français et anglais. Néerlandais apprécié”. Daar stond het. Daar beleefde ik het weer. Ik ben al na meerdere mokerslagen opnieuw opgestaan en doorgegaan en ik heb de naweeën ervan altijd met filosofisch tegenwoord weten te beschrijven. Zelfs met humor want Nederlands ligt gevoelig. Ik ben herleid tot een appreciatie, een bijrol in een commercieel succesverhaal, een voetnota op een aanwervingsbord, een derderangs (klote) klant. Een klant die Nederlands spreekt. Djeezes, man! Ach, appreciatie is de troostprijs. We hebben ons best gedaan maar het is ons niet gelukt. En jullie Nederlandstaligen spreken toch allemaal een handig mondje Frans en Engels? Toch? Je weet toch dat het daar niet over gaat. Toch? Als ik mijn geapprecieerd worden niet zou herleiden tot iets om te lachen (humor), was ik geheid een “sale flamand”, een ambetante gast die het nu wel érg doordrijft. Eentje van de NVA zeker? Of van het Taalactiecomité. Laat me het dan met humor en met de nodige filosofie aanpakken. In de Delhaize op de Anspachlaan begrijpt niemand wat “Mag ik een zak alstublieft?” betekent, tenzij die enige Bulgaarse of Roemeense, misschien een vrouw van Russische afkomst, aan de kassa. Bij Paul weet de verkoopster niet wat een boterkoek is, bij Panos weten ze ook niet wat een volkorenbrood is. Bij Club is het verloren moeite te vragen waar de agenda’s liggen, in de biowinkel is het stilzwijgend afrekenen en verder communiceren in gebarentaal, een klantenkaart aanvragen bij DI? Vergeet het maar. In de Inno slaat de verkoopster in paniek wanneer ik zeg dat mijn aankoop voor een cadeautje is. In Rituals wordt naast elkaar gepraat. Niet alleen in de privé, ook in het openbaar Brussels bestuur getuigt communicatie in de andere landstaal van incompetentie. Voor een burgemeester ligt de letter “K” moeilijk en ook de informatie op de bouwwerf van de voetgangerszone wordt niet meegegeven zonder spelfouten. Ziek worden, de dood in de ogen beleef je maar beter niet in een Brussels ziekenhuis. Toch om te lachen allemaal? Toch? Cijfers, iemand begroeten, producten kennen die je verkoopt, iemand bedanken… het zijn allemaal simpele en dagelijkse belevenissen die toch zo moeilijk liggen. Ik lach mijn Franstalige vrienden niet uit. Ik zie er wel de humor van in – sommige spellingsfouten zijn écht schitterend trouwens, ik zou het zelf niet beter gevonden hebben! Mij maakt het niet uit of je het Nederlands wel dan niet beheert. Je m’en tape! Waar ik niet tegen kan is me “sale flamand” noemen, me geapprecieerd laten weten (wat van mij dan weer die moeilijke gast maakt), reacties op een Vlaams liedje in een bar : “C’est quoi ça?” of, “C’est quoi cette merde?”. Dat zijn reacties die kwetsen. Ik ben ook maar een Belg. Waarom is het toch zo moeilijk voor een deel van de Brusselse bevolking om, ik zeg maar, een opleiding Nederlands te volgen, zich te interesseren voor de andere cultuur, verbinden in plaats van schimpen. Ik begrijp de onkunde. Ik begrijp dat het Franstalig Onderwijs niet altijd de juiste keuzes biedt. Ik begrijp dat het Nederlandstalig Onderwijs kwaliteitsonderwijs is. Laat ons onze wonden helen. Laat ons meer zijn dan gewoon elkaar te appreciëren, laat ons meer zijn dan scheldwoorden en desinteresse. Laat ons nieuwsgierig zijn naar elkaar. Geef elkaar meer dan woordenlijstjes en grijze grammatica. Geef ons elkaar België terug. Geef ons elkaar Brussel terug. En laat het ons niet in handen geven van gevaarlijke domme politici. http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 1

Kritisch blijven denken

In het Brussels Gewest, in de groene gemeente Sint-Lambrechts Woluwe, heeft de school Singelijn in 2017 besloten om geen aandacht meer te schenken aan Moederdag en Vaderdag. Populistische reacties bleven niet uit : het hellevuur kwam weer van de islam. Zo dachten en schreven veel mensen hun ongenoegen uit op sociale media. In een later bericht stond te lezen dat het een beslissing is geweest waar de school al jaren over nadacht. De school had immers opgemerkt dat het klassieke gezin ‘mama + papa + kind’ niet meer het enige model was, niet alleen in de Singelijn maar ook in onze Belgische samenleving. Langs islamitische hoek kwam dan even populistisch (uit)gelach in de column “Niets is pittiger dan een nieuwsfeitje dat een multiculti- of islamstaartje krijgt” van Yasmien Naciri in De Morgen van 12 mei 2017.   Ik kan de school geen ongelijk geven maar was het niet beter geweest de communicatie beter te verzorgen en duidelijk te maken waarover het ging? Wij Belgen zijn de schatbewaarders van onze volkse tradities, iets als “Moederkesdag” neem je niet zomaar weg. Want dat dachten de mensen, dat hun Moeder-Vaderdag op het altaar van de multiculti lag om onverdoofd als een halalschaap afgemaakt te worden. Kijk naar de heisa rond Sinterklaas en zijn Zwarte Piet, of verbaas jezelf over het feit dat in bepaalde kringen niet meer gesproken mag worden over de Kerstvakantie of de Paasvakantie maar dat het gaat over de Wintervakantie en de Lentevakantie. Ook de benaming Kerstmarkt in het hartje van Brussel heeft zijn ziel moeten verkopen aan het platte Winterpret.   Het Rode Kruis organiseert jaarlijks een stickeractie die veel bijval treft bij de Belgen. Dit jaar stonden de Kiekeboes in de kijker. Zo leren we dat blonde Fanny een mond-aan-mond reddingsactie op het strand onderneemt. Op de achtergrond veinzen alle mannen flauw te vallen om ook door de bekoorlijke Fanny geanimeerd te mogen worden. Alle mannen.. en een vrouw (een lesbische dan nog wel, zo schrijven de kranten). Het Rode Kruis heeft besloten deze vrouw weg te laten omdat, na raadpleging en overleg, de mensen echt niet zouden begrijpen waarom die vrouw mee flauw valt. Deuh!   Het valt te betreuren dat de Singelijn niet met een alternatief is gekomen. Waarom niet een dag om alle ouders (lees : ieder volwassenen die zich met de opvoeding van het kind bezig houdt) van alle kinderen in de bloemen te zetten? Wie beslist eigenlijk over Moeder- en Vaderdag? Of is dat iets voor het ministerie van Volksgezondheid waar ook al eens de ‘mayonaisewet’ op de overlegtafel kwam? Dat het Rode Kruis niet in staat is om uit te leggen aan hun mensen dat er anno 2017 – en al héél lang – ook vrouwen zijn die graag door vrouwen gekust worden, baart ook zorgen. Iets simpel als bonjour wordt in een handomdraai met de gom weggeveegd. Een lesbische vrouw laten zien, dat doe je toch niet?   Wat scheelt er met onze Belgische maatschappij? Waar is onze openheid en waar is ons kritisch denken en argumenteren gebleven? We hebben grootse dingen gedaan in ons klein landje : van euthanasie tot homohuwelijk. En ook de islam heeft een plaats naast onze kerktoren gekregen. Ligt het aan de generatie “Likers en Volgers”, ligt het aan de media? Ligt het aan de platvloerse politiek, ligt het aan de VTM-cultuur zoals Arno het ooit zo prachtig zei? Gaan we nu zo verder, dat we niet meer nadenken over wat we schrijven, over wat we denken? Gaan we onze vrijheden van schrijven en denken compromitteren door plat populisme gekruid met angst en ‘wat we zelf doen, doen we beter’ te hanteren? Voor zo’n maatschappij pas ik. Voor een kritische, vrije en constructieve maatschappij blijf ik schrijven. Nu weet u dat ook.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
0 0

Werken met klei

Mijn moeder zei “kyrie eleison”, en ze sprak het onhandig uit. Het waren haar laatste woorden, want ze wilde ze niet verbeteren. De halfvolle injectiespuit met gele vloeistof overweldigde haar enkele seconden later. Haar mond zakte open terwijl ik nog naar de naald in haar arm keek. Het slaapmiddel had haar waarschijnlijk onmiddellijk gedood, nog voor de tweede definitieve injectie zijn werk had kunnen doen, zei de arts na afloop.   Dat onhandige kyrie eleison, dat leek op het gemompel van een dronkaard, was een verrassing. Onze moeder had mijn zus en ik, beiden aan een kant van het bed een hand vasthoudend, ondergedompeld in woede over haar streng gereformeerde opvoeding. Vandaar misschien dat die woorden zo slecht gearticuleerd waren, want ze had ze sinds haar jeugd niet meer uitgesproken, en misschien wel helemaal nooit. Met dat kyrie eleison wilde ze iemand, op aarde of hierboven, nog iets vertellen. Het was een eigen toneelstuk, en ze voerde dat uit voor mijn zus, mij en de arts als publiek zodat haar sterven betekenis zou krijgen. De wereld moest weten dat ze weer geloofde en dat ze nu naar God ging. Vlak voor haar dood verdampte haar atheïsme.   Als vijfjarige overwoog ik de mogelijkheid dat mijn moeder een heks was. Ik had bij haar gestaan toen ze op handen en voeten de keukenvloer boende en woedend was. “Bah, ik moet dit allemaal doen. Ik heb er schoon genoeg van!” dat soort kreten slakend zwoegde ze voort met een emmer sop naast zich. Ik dacht dat ze tegen mij uitvoer. Eerder had ik in een wachtkamer mijn moeder gevraagd of ‘die mevrouw met die grote neus’ een heks was. Mijn moeder schaamde zich, maar diste dit later weer vrolijk op. Want die vrouw was wel erg lelijk geweest. Als ze iets inferieurs aan een andere vrouw ontdekte, gaf dat reden tot giechelig vermaak. Na de boze schrobscène zocht ik naar tekens die haar zouden verraden. Maar behalve haar flinke neus vond ik geen bewijs. Een jaar of wat later volgde de hypothese dat mijn ouders inbrekers waren. Ze deden alsof ze van me hielden, maar in werkelijkheid waren ze gemeen en gingen ze als ik sliep met snode plannen op pad. Deze spookgedachtes waren de concretisering van een verborgen werkelijkheid die ik niet begreep maar wel vermoedde. Mijn moeder had geen liefde gekend en kon die niet geven. Het enige moment dat ze genegenheid bij haar vader merkte was na een bombardement. Vlak voor de bevrijding lieten Engelse vliegtuigen per vergissing kettingbommen los boven Den Haag die voor de V2 lanceerinstallaties naast de stad waren bedoeld, wat vijfhonderd doden veroorzaakte. Mijn moeder lag op zolder in bed. Een serie ontploffingen ontzette de voorgevel. Op straat klonk gegil en in de kamer hing een wolk van verpulverde kalk. Ze bleef liggen, verlamd van schrik. Na verloop van tijd verscheen uit de witte wolk haar vader. Beverig vroeg hij: “Jenny, leef je nog?” Zijn bezorgdheid bewees dat hij om haar gaf, concludeerde ze. Meer interesse had hij nooit voor haar getoond. In plaats van liefde, heerste in het gezin de angst voor het kwaad. Bioscoop en theater waren ‘van de duivel’, bedoeld om zondige mensen te vermaken. Tijdens de hongerwinter, toen men aan tafel zat, en vader, na gebed en Bijbellezing bij het armzalige voedsel verkondigde dat het gezin ondanks alles ‘het goed had’, stond zus Jopie op. “We zijn verdoemd, we gaan allemaal naar de duivel!,” schreeuwde ze. Daarop sleurde ze het tafelkleed van tafel, zodat borden, bestek en soepterrine op de vloer kletterden. Ze werd met de diagnose godsdienstwaanzin opgenomen in een inrichting. Eerder was een van haar broers opgepakt als communist en afgevoerd naar een concentratiekamp. Hij liep er TBC op, overleefde het kamp, maar stierf enkele jaren na de oorlog omdat de ziekte in zijn botten was gedrongen. Als kind kreeg ik meer dan eens het verhaal te horen dat deze broer in de dakgoot van een barak een beschimmelde kaaskorst had ontdekt, op het dak was geklommen, en die korst had opgegeten. Mijn moeders leven stond in het teken van de oorlog, die zich tijdens haar puberjaren had afgespeeld en als een zware klok in haar nagalmde. Haar verhalen vertelde ze voor het slapengaan, mogelijk omdat ze dat nodig vond voor mijn opvoeding. Als negenjarige verbeterde ik de meester toen hij vertelde dat Hitler een huisschilder was geweest. Ik koesterde de boosheid op de Duitsers; hoe ze met hun lompe laarzen door de straten hadden gestampt, wat ze de Joden hadden aangedaan, dat mijn moeder tulpenbollen had gegeten, een bombardement had meegemaakt en concentratiekampslachtoffers in hun gestreepte kleren had gezien. Ik ontdekte in onze boekenkast de bezettingsreeks van professor Lou de Jong, en las die alsof het een spannend kinderboek was. Jaarlijks keken we naar de dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte, waar we als kinderen nadrukkelijk bij werden betrokken. De enorme klok met het grote rad slingerde in de duinen onder een grijze hemel. De camera toonde een eenzaam kruis. Er klonk een rafelig trompetje. Mijn moeder hield een zakdoek gereed. De sfeer in huis was even kil als het winderige duinlandschap met het kale klokgelui, waar de motregen op de helmen van de in overalls gehulde mannen van de erewacht tikte. Eenzelfde loden stemming koesterden we bij de jaarwisseling. Op verzoek van mijn moeder las mijn vader, die ouderling was in de hervormde kerk, voor uit de Psalmen. Hij vermeldde nadrukkelijk dat dit gebeurde naar moeders wens, omdat haar vader dit ook tijdens de oorlog had gedaan. Terwijl Nederland feestte, reisde ons gezin terug in de tijd en kreeg ik het te kwaad omdat mijn vader, die mooi kon voorlezen, het woord ‘goedertierenheid’ zo doordesemd van diep gevoel uitsprak. “Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van waarheid en goedertierenheid,” las mijn vader met de tremulerende stem van een toneelacteur, terwijl buiten de eerste kanonslagen knalden. Ik vocht tegen de tranen, die gepast leken in deze situatie. Daarna schakelde hij de radio in en klonk om twaalf uur het plechtige Wilhelmus, een oudejaarsgewoonte die uit mijn vaders familie stamde. We toostten met de inmiddels afgekoelde bisschopswijn, maar van een vrolijk vooruitzicht op een nieuw begin was geen sprake. Het zakdoekje van mijn moeder was niet ongebruikt gebleven. Toen twee Duitse collega’s van mijn vader bij ons kwamen eten, begreep ik niet waarom mijn ouders zo vriendelijk tegen ze waren. Ze zagen er tamelijk onschuldig uit met hun bakkebaarden, felle overhemden en brede jaren zeventig stropdassen. Mijn moeder serveerde nasi uit een Conimex pakje. De volgende dag vroeg ik of die Duitsers zich wel geëxcuseerd hadden voor ‘de oorlog’. Het antwoord, dat dat al zo lang geleden was dat déze mensen er niks aan konden doen, bevredigde me niet, want ik kende mijn moeder niet anders dan dat ze over Duitsers als ‘die rotmoffen’ sprak. Ze was me toen al aan het leren het slachtofferschap in praktijk te brengen. Eerder had ze een schoolgenoot uit een hogere klas ontboden om me met lezen te helpen. Het was een blonde dikzak, Harm-Jan genaamd, een typisch exemplaar van wat de Engelsen een bully noemen. Hij was mij niet al te best gezind, wat mijn moeder niet wist. Harm-Jan nam een boek mee over ridder Floris en probeerde me de onderschriften bij de foto’s te laten lezen. Vervolgens speelden we in de achtertuin riddertje, en raakten we werkelijk slaags. We vochten op het gras voor de ogen van mijn moeder en haar nieuwe hulpmeisje, die achter het raam thee dronken. Het overgewicht van mijn tegenstander hielp hem aan de overwinning. Die werd gevierd door zittend bovenop de overwonnene te juichen en kreten te slaken. Na dit ritueel vertrok hij via het laantje achterom en ik voegde me vernederd en hijgend bij de vrouwen. Ik rekende op medeleven, maar werd opgewacht met de mededeling dat vechten niet aardig was voor Harm-Jan. De aanwezigheid van haar ‘hulp in de huishouding’ zoals mijn moeder haar meisjes altijd noemde, maakte het er niet beter op. Wat moest dat meisje van haar zoon denken? Die schoolmeisjes rekruteerde ze om een middag per week te helpen. Het huishoudelijk werk dat een gezin met twee kinderen opleverde was voor haar een nauwelijks te dragen last. Ze liet dat blijken als ze zuchtend de aardappelen en sperziebonen opdiende. Als slachtoffer was je moreel gezien de winnende partij, zonder iets ervoor te hoeven doen. Na de verloren vechtpartij met Harm-Jan hoorde ik andere jongens als de verstandigste de linkerwang toe te keren. Ik was de grootste van de klas, zodat ik aanvallende jongetjes van me af kon slingeren. Ook mijn beste vriendje Lodewijk hield ik met die techniek op afstand. We woonden in dezelfde straat en liepen altijd samen naar school. Na schooltijd vloog Lodewijk me soms aan. Hij was klein en had een ‘roffeltechniek’, waarbij hij zijn vuisten als een ongerichte mitrailleur gebruikte. Op een keer smeet ik hem zo hard op een geteerde stoep met ingezaaid grind, dat hij met vertrokken gezicht en schaafwonden op handen en gezicht huilend bleef liggen. Ik liep naar huis met een triomfantelijk gevoel van moreel gelijk. Mijn moeder zag wat er was gebeurd omdat ik bij het Lodewijk-slingeren mijn jas had gescheurd. Nu was haar dus ook onrecht aangedaan, wat ze niet zomaar liet passeren. Ze belde het huis van Lodewijk en sommeerde hem de scheur te komen herstellen. Vroeg in de jaren zeventig was ze bekeerd tot het feminisme, en jongens moesten ook leren naaien. Met dit educatieve element vermomde ze haar wraak. De schaamte verwarde me zo dat ik niet aanbood zelf die scheur te dichten, want ik begreep niet dat ik in opstand kon komen. Toen ik de kleine Lodewijk, met een verse schram op zijn gezicht, gedwee mijn jas zag naaien, voelde ik me een verrader. Mijn moeder had hem in de grote fauteuil gezet waar mijn vader doorgaans zat, waardoor hij nog kleiner leek. Ze keek achter de stoel bits toe of haar instructies goed werden uitgevoerd. Het resultaat was erbarmelijk, maar daar ging het niet om. Ze zal later wel opnieuw naald en draad ter hand hebben genomen. Met tegenzin, want ze had meer in haar mars dan het huisvrouwenbestaan, en ze was inmiddels secretaris van de ‘aksiegroep Man Vrouw Maatschappij’, afdeling Haarlem. Ook door ons huis woei de bevrijdende geest van de emancipatie. In bed luisterde ik maandelijks naar het gezoem van vrouwenstemmen. Na zo’n vergadering hing in de woonkamer een waas van vrouwengeur en sigaretten, en er stonden leeggedronken wijnglazen. In de keuken sloeg ik de bodempjes achterover. Ik lette een keer niet op en kreeg het aftreksel binnen van as met een sigarettenpeuk. De volgende dag typte mijn moeder woest ratelend notulen met carbondoorslagen, die ze ondertekende met haar meisjesnaam. Ze bevatten zinnen als: “Joke stelt dat persoonlijke bewustwording onderdeel moet zijn van het lesprogramma op de lagere scholen. Dit kan via ouderparticipatie bereikt worden. Els merkt op dat we eerst de psychologische mechanismen van de onderdrukking moeten leren kennen.” Ongeveer tegelijk met haar feministische bekering veranderde ze haar kapsel, van krullend watergolf permanent naar strakke knot. Haar mondhoeken trokken verder omlaag, de verticale rimpel boven haar neus verdiepte. Het duurde niet lang of ze verscheen op school. Ze had werk gemaakt van de ouderparticipatie en zich een rol toegemeten als bibliothecaresse. Plotseling riep dan een klasgenoot ‘Vincent, je moeder!’ en ontstond hilariteit. Achter de gangruitjes beende ze voorbij, het hoofd met wapperend hoofddoekje opgeheven alsof ze iets verdachts rook. In mijn geheugen staat als een soort paaltje in een snelstromende rivier één gebeurtenis overeind. Onbeduidend en ver weg, maar onveranderlijk; onze visite aan een bejaarde halfbroer van mijn moeder in Stadskanaal. Het was een hete zomerdag. Het bruine kunstleer van onze Simca 1100 brandde na het instappen tegen mijn blote benen. Mijn ouders voorzagen me van een stapel Donald Ducks, en lezend vergat ik dat we ergens naartoe gingen. Ter hoogte van Meppel draaide de auto de snelweg af een klaverblad op. Ik keek op uit een avontuur van Donald, oom Dagobert, Kwik, Kwek en Kwak, en werd misselijk. Mijn moeder zwengelde haar raam open. De bocht duwde me tegen de kunstleren bekleding, de lauwe flakkerende wind blies in mijn gezicht. Op een nieuwe snelweg kwam de auto plotseling weer recht en verhevigde de misselijkheid. Uit mijn moeders handtas kwam de fles 4711 Eau de Cologne. Het interieur vulde zich met een bitterzoet zweem. Ik drukte de koude zakdoek met verdampend reukwater tegen mijn bovenlip. De misselijkheid bleef, werd zelfs versterkt door het 19e-eeuwse mengsel van sinaasappel en grapefruitoliën. In Stadskanaal schroeide de zon de verlaten straten. De schaduwen waren kort en scherp, de helle stoepen smeten de hitte terug tegen de huizen met hun potdichte deuren. Ik stapte uit met slappe benen. In de deur van een rijtjeswoning wachtte een bejaard echtpaar. Ik volgde mijn ouders naar binnen. Direct over de drempel braakte ik. Op de sisal vloerbedekking produceerde ik een roodbruin plakkaat ter grootte van een 45-toeren singeltje. Die dag was ik voor het eerst eenzaam. Voor het eerst ervoer ik datgene dat je met het woord ‘desolaat’ aanduidt.   Hoewel de spanning tussen mijn ouders opliep als opgestuwd door de glazen schijven van de elektriseermachine in het Teylers museum, maakten ze nooit ruzie. Het oplopende voltage bleef in de bak met Leidse flessen opgeslagen. Het gevolg was een eindeloze stilte voor de storm. Uit de houding van mijn moeder sprak verwijt, terwijl onduidelijk bleef wát ze mijn vader precies aanwreef. Ze was het tiende en laatste kind uit een arm gezin van een melkboer, en was als in een nest honden de onbelangrijkste geweest, de underdog. Mijn vader groeide op in een gezin van bourgeoise kolonialen. Tijdens de crisisjaren werd hij opgevoed door Duitse kindermeisjes, in de grootste villa van Laren. Hun verleden, dat van heer en meid, zette zich in hun huwelijk voort. Aan tafel vroeg mijn moeder soms: “Mag ik vijfhonderd gulden opnemen?” Het was de enige wens die ze te berde bracht. Het mocht altijd, want financieel ging alles voor de wind. Waarom ik steeds sneller van tafel wilde, begreep ik niet. Ik zat half naar de kamerdeur gedraaid, en zei niets, hopend op spoedige opheffing. Ook mijn moeder zweeg mokkend, nadat ze stuurs het eten had opgediend. Mijn vader, in geruit colbert en stropdas, zei zoetsappig dat het lekker was. “Het is weer heerlijk, moes. Ik neem nog wat appelepoes.” Eerder nog kwam hij tijdens het lunchuur thuis, zoals men in de jaren zestig gewoonlijk deed. De radio stond vaak aan. Een opgewonden man met afgeknepen stem riep door een telefoon: “Hier Tel Aviv.” Ik dacht dat hij de telefoon van Aviv bedoelde. Het drong tot me door dat er iets belangrijks in Aviv gebeurde. Ik begreep niks van de gesprekken van mijn ouders. Ik zag hun monden bewegen maar vatte de woorden niet. Toen spraken ze nog met elkaar. Later luisterden we naar mijn zus. De gezamenlijke lunch was verleden tijd en mijn zus nam tijdens het avondmaal de functie over van radio. Ze kakelde aan een stuk alsof ze dysenterie had. Nog veel later vertrouwde ze me toe dit uit wanhoop te hebben gedaan, omdat de spanning haar te veel werd en ze het gevoel had dat mijn ouders elkaar iets zouden aandoen. Dat gevoel was niet geheel onterecht. Tijdens een vakantie in Frankrijk huilde mijn moeder geluidloos in haar zakdoekje en scheurde mijn vader met zo’n geweld omlaag door de haarspeldbochten dat ik zeker wist dat we in het decimeters van mijn zitplaats verwijderde ravijn zouden verongelukken. Ik had geen idee wat er tussen hen was voorgevallen Onaangekondigd sloeg de bliksem over. Tijdens een beklemmende maaltijd maakte mijn vader een schijnbaar onschuldige opmerking. Mijn moeder vloog overeind, smeet haar bestek kletterend neer en zei: “Ik laat me door jou niet intimideren!” Ze siste het als een blazende kat, en de opgebrachte zelfbeheersing maakte die woorden juist extra giftig. Mijn zus en ik vlogen huilend naar onze kamers. Voor het eerst duidelijk aanwijsbaar was er iets ergs gebeurd, de onderhuidse etter was doorgebroken, en de schaamte daarover besmette ons gezin als een smerige olievlek. Hier diende nooit meer over gesproken te worden. Mijn moeders afkeer van dominante mannen, hetgeen ze ook mijn vader verweet, gold vrijwel iedere man. Vanuit haar africhting als underdog waren normale mannen, die wisten wat ze wilden, verdacht. Haar voorkeur gold het neurasthene Wertherachtige kunstenaarstype, een man die ‘ook niet wist wat hij met het leven aanmoest.’ Acteurs waren favoriet, vooral toneelacteurs, waarbij ze de juist geziene rol verwarde met de persoon. “Zo’n leuke, gevoelige man.” Las ze ergens dat een acteur depressief was, dan kreeg dat haar bijzondere aandacht. Ze vond dat ik als 11-jarige toe was aan ernstig theater. Op de rand van het lijsttoneel brulden acteurs in toga’s hun verheven Oedipusregels. Hun speeksel spatte glinsterend in het voetlicht. Na afloop wurmden we ons langs hippies die met gitaren opdringerig en luid de overdekte passage bij de schouwburg in bezit hadden genomen. Ik vond ze eng, en mijn ouders ook. Een van de vrouwen droeg een lammy coat en had een bloedrode mond die een merkwaardig effect op me uitoefende; iets in mijn binnenste rekte zich naar haar toe, als een mot naar een vlam. Tijdens een volgende Franse vakantie kregen we twee ‘nozems’ als buren. Ze verbleven in een groen uitgeslagen caravan die aan het eind van het veldje scheef gezakt in een poel stond van rottende modder. Bij tijd en wijle verschenen deze ‘opgeschoten knullen’, – mijn moeder had voor dit fenomeen verschillende uitdrukkingen beschikbaar -, in een Deux-chevaux die er nog erger aan toe was dan hun vakantieverblijf. Deze schepsels uit een duistere wereld, in spijkerpakken, hielden zich vervolgens onledig met uit een fles drinken en fluiten naar het zestienjarige meisje dat bij de tent van onze overburen hoorde. Als een kuikentje dat broodkruimels oppikt, schuifelde het meisje blootsvoets in haar hotpants, voetje voor voetje als gehypnotiseerd, bij ieder fluitsignaal dichter naar de bemoste caravan. Mijn moeder observeerde dit openlijke staaltje van succesvol baltsgedrag met minachting. “Bah, wat een opdringerige melkmuilen,” vond ze. Haar eigen zoon zou een nette jongen worden en zou zich nooit zo ongepast gedragen. Mannen maakten slachtoffers, vrouwen wàren het. Die angst voor een eventueel nozemschap omspoelde me vaker. “Hij is lang en hij is smal,” beet ze de verkoopster toe in het warenhuis, alsof deze niet haar eigen waarneming kon vertrouwen. Een jas met bontkraag werd afgewezen, omdat die breed was en een nozem van me maakte. De punk had inmiddels zijn intrede gedaan, wat haar ontging. Maar ik peinsde er niet over een speld door mijn wang te duwen en mijn haren in een hanenkam overeind te zetten. Ik had me al overgegeven. Ik nam de identiteit op die als een rode loper voor me was uitgelegd, die van krachteloze intellectueel. Ik werd een ‘gevoelige jongen’. Dat ik eigenlijk mijn moeder als een kleverige bromvlieg van me af wilde meppen, werd door zowel haar als mezelf niet begrepen. Het besef had in mij postgevat dat mijn opvoeding bedoeld was als aanloop naar een sprong die enorm moest zijn, en ook dat ik die sprong nooit zou kunnen maken. Ik zou steeds harder rennen, maar niet weten wanneer en hoe ik moest afzetten, tot de uitputting volgde en ik enkel kon terugkijken op die onzinnige aanloop die niets anders dan een valse start was geweest. Mijn leven was leeg; alles was bedoeld voor ‘later’. Ik was dermate afgericht in verstandig zijn, dat ik in de eerste klas van de middelbare school verdrietig werd. Mijn nieuwe klasgenoten waren ‘ordinair’. Ik leek te zijn ontwaakt in aan ander werelddeel. In de fietsenkelder had ik een klasgenoot, die alle trekken van het nozemtype vertoonde, – hij had lang haar en droeg onveranderlijk hetzelfde spijkerpak -, met een meisje zien zoenen. Een andere klasgenoot was verslaafd aan shag, wat hem het voorkomen bezorgde van een witte teringlijder, en ik was met mijn sjaal onder luid gelach door een paar hogere klassers aan een boompje vastgebonden. Mijn moeder nam me mee naar de schoolpsycholoog. Op haar gebruikelijk hoge toon vertelde ze wat er met mij aan de hand was. Voor een tweede sessie moest ik zelfstandig naar een apart kantoor. Ik nam plaats in de wachtkamer, tot een uur later een bezorgde assistente vroeg waar ik eigenlijk op wachtte. Mijn moeder vond het achteraf vreemd dat ik niet had geweten dat ik me bij de balie moest melden. Was dit een teken van Freudiaanse weerstand? Toen de psycholoog me alsnog ontving, meldde ik dat ik helemaal geen probleem had. Ik voelde me opgewekt en zelfs blij. Met bruine schapenogen en een weeë glimlach keek hij me onderzoekend aan. “Heeft het soms met je moeder te maken dat je de vorige keer je niet zo prettig voelde?,” vroeg hij zalverig half fluisterend. Het woord ‘prettig’ was typisch zo’n jaren zeventig woord, maar klopte, want ik voelde me die eerste keer allerminst prettig. Hij had het begrepen. Ik ontkende heftig. Dat ik een hekel had aan mijn moeder was te erg om te denken, laat staan uit te spreken.   Uiteindelijk kwam het allemaal goed. Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik het huis uit was. Mijn vader had een Duitse vriendin genomen en daarmee een openlijk conflict geforceerd, zodat ze zich eindelijk van elkaar konden bevrijden. Mijn moeder begon met schilderen en beeldjes maken. Er verschenen boekjes van uitgeverij De Cantecleer in haar huis met titels als ‘Werken met klei’ en ‘Werken met gouache’. Ze putte haar inspiratie uit lijden en ellende. Na haar dood erfde ik een door zijn hoeven gezakt stervend paard, waarvan de nek grotesk achterover is gedraaid. Op een tegel tekende ze een dood vogeltje dat met uitgespreide vleugeltjes en pootjes op zijn rug ligt. Hoewel ze het geloof had afgezworen, bleef haar bestaan beheerst door schuld en boete. In brons liet ze een langwerpig figuur van zo’n twintig centimeter gieten, dat plat voorover met de armen uitgespreid ligt als een biddende moslim. Het is een zelfportret. De eerst negentien jaar van haar leven was ze onderworpen geweest aan hel en verdoemenis. Pas onlangs begreep ik dat ikzelf haar eerste werkje was.

Vincent Baumgart
76 1

Realiteit

Alsof het leven weer van mij is kan ik weer met opgeheven hoofd doorgaan, Niets vermoedend van wat komen gaat noch van wat zou worden geschreven alvorens  de daggeraad. Elke keer weer gewekt worden door de sluwe harde realiteit die de doorn des tijds overleeft, als zijnde een steen die ergens ligt en enkel door een mensenhand of een beving zou worden verplaatst. Het geklets en geschreeuw dat we dagelijks horen word getemperd door de muziek die ons het asociale oplegt  en nog nauwelijks oog heeft voor de mensen om ons heen. De sleur waarin we leven je kan er bijna niet omheen dan het te moeten toegeven dat we worden geleefd door de huidige maatschappij. Helden superieuren anti helden acteurs en nog vele anderen bepalen de die sleur die we volgen zoals het water van zijn bron tot monding gaat waar het dan nog steeds de onzekerheid heeft van zen stroming die ook wij leven. De ervaringen en herinneringen die we uiteindelijk over houden als wanneer we  onze liefhebbende mensen vergeten zijn, als stof dat word weggeblazen door de wind niet wetend waar het ooit terecht komt. We zijn individuen die soms niet denken aan iemand zelfs uren, dagen, maanden, jaren wetende dat het menselijk in onszelf een plaats heeft gegeven voor diegene  “Het Hart”. Ik durf zelfs te stellen dat ik niet de perfectie zelf ben maar dat velen denken de perfectie zelf te zijn, mijn eigenheid en mijn persoonlijkheid zorgen voor men dromen en fantasieën die sommigen hun verbeelding tarten maar ik ben mezelf. De muur die velen om zich heen bouwen is soms noodgedwongen een schutsel dat door de jaren heen zijn sterkte verliest, en waar het gevoel van waarheid zal overwinnen door de seizoenen heen. Tal van gevoelens en emoties  levenservaringen die we beleefd hebben zullen onze weg tekenen op onze landkaart van het geheugen zonder te weten dat we noodgedwongen omleidingen zullen moeten volgen. Het belangrijkste dat één ieder van ons zou moeten weten mezelf inclusief,  fouten en onwaarheden die we beleefd hebben zaken die we nooit hadden mogen doen enzovoort, we hebben maar één leven waarin we kunnen vergeven. En vergeet niet van het concert des levens heeft niemand en program.     DVE

DVE
0 0

ONS LEVEN

De eenvoud van onze persoonlijkheid in al zijn opportuniteiten word geleefd als waren we op de eeuwige jachtvelden op zoek naar overleving.  De bittere ernst die we steken in ons dagelijkse leven maakt dat we onszelf meermaals voorbijlopen in één dag die maar vierentwintig uur duurt en die wij vullen met het dubbele.  Het idealistische dat we proberen na te leven dag na dag en ons denkbeeldig hoger te stellen dan anderen maakt dat het realistische zijn overwinning nakomt en ons met beide voeten terug brengt naar de wereld van vandaag.  Het digitale dat ons in beslag neemt zodat we het geschreven woord bijna zouden vergeten, waardoor het sociale in ons een deuk krijgt en het asociale gesterkt word  door de steeds groter wordende luxe. De zogenoemde opvoeding die we onze kinderen willen bijbrengen maakt dat het robot achtige leven achter elke hoek gluurt klaar om toe te slaan, alleen de sterksten zullen overwinteren in de seizoens regen van het bestaan. Het theatrale waarvan we denken de regisserende acteurs te zijn komt vaak bedrogen over, de vele kortfilms die we zelf spelen hebben elk hun eigenwaarde met maar één karakter dat de hoofdrol speelt. Menig gevoel of advies zelfs kritiek word gegeven door hen die achten de wonderen der wereld te hebben uitgevonden, het zijn diegene die het hand op het hoofd dienen te leggen en kijken wie er onder staat en alvorens zich te uiten in een woorden zee die vaak het verkeerde teweeg brengt.Het blijven doorlopen en rennen tijdens ons leven heeft zo zijn gevolgen voor iedere van ons door de maatschappelijk druk en de te leveren prestaties lopen we zomaar ons zelf voorbij en dus ook ons leven.   DVE

DVE
11 1

Ergens tussen Peter Pan en Pippi Langkous

Hij is nu niet meer dan een stip in de verte. Een zwaaiende stip. Ik wandel achterstevoren en zwaai wild terug naar mijn vader. De straat is, op ons na, volledig leeg en stil, alsof de wereld ons met ingehouden adem bekijkt ergens achter een gordijn.Dit doet zeer.Meer zeer dan ik had gedacht of gehoopt.Ik vraag mezelf terug af waarom ik dit nou eigenlijk alleen wou doen.‘Loslaten.Ik moet leren loslaten.’Nog een stap en hij verdwijnt achter de muren van Pamplona.Ik zet hem.Hij is weg.Met verdroogde tranen op mijn wangen loop ik de stad uit. Soms denk ik dat ik gewoon niet bestemd ben om volwassen te worden.Ik bedoel, ik weet nog steeds niet hoe belastingen werken (en ik durf het nu ook niet meer te vragen), mijn planten blijven maximaal twee weken leven en bij het horen van ‘huisje, tuintje, boompje’ krijg ik spontaan een migraineaanval. Alle mensen rondom mij maken zich klaar voor het volgende hoofdstuk van hun leven terwijl ik liever terug wil naar heksensoep maken in de tuin en Harry Potter-boeken lezen. Ik ben nu eenmaal een moeders- en vaderskindje.Een trouwe klant van Hotel Mama.Een klein verwend nestje.En vol bewondering kijk ik naar de vriendinnen die zich zorgen moeten maken over verzekeringen, huishuur en kapotte wasmachines. Zij durven tenminste op eigen benen staan.Ik heb altijd al het gevoel gehad achteraan te lopen.Of beter gezegd: te manken.Alsof mijn mentale groeispurt een vertraging heeft opgelopen waar alleen de NMBS jaloers op kan zijn.En nooit was ik kleiner dan hier, op die straathoek in Spanje. Niemand voor of achter me om me op te vangen als ik val.Ik wandel, zonder stoppen, vijf uur aan één stuk door.Ik heb nu eenmaal heel wat in te halen. Maar hoe hard ik ook ren, in de ogen van de wereld blijf ik een snotneus.  En blijkbaar moet ik, om volwassen te worden, eerst mijn rijbewijs halen, alleen wonen en ruzie staan maken over dekbedovertrekken in de IKEA. Dus dan ben ik nog liever even kind als het mag.Een kind dat alleen kan zijn. Een kind dat zichzelf leert vertrouwen en liefhebben.Een kind dat kan sprinten als het moet. En nu moet het.Dus ik zwaai en laat je los, op deze straathoek van het leven.Ooit zal ik mijn planten wel water leren geven.

Woordenwandelaar
0 0

Normaal betekend...

  Het pompen van mijn hart is zo voorspelbaar dat ik er verdrietig van wordt. Mijn ene been staat op de grond terwijl de andere geen stap vooruit wil zetten. Ik kijk naar de dozen diepvriespizza. Margherita? Ik knik; ja zo heet de pizza, de man kan lezen. Ik stap met Margherita de deur uit. Margherita is mijn ontbijt, technisch gezien dan.   Al die mooie woorden over lekker in balans zijn. Ik lig volkomen in balans op de bank. De Margherita wil eruit. Mijn darmen duwen de deegbal met stevige tegenzin naar de achteruitgang. Ik ren naar de wc, duw mijn onderbroek naar beneden en klap dubbel. Een feest van gespetter en lucht. Opgelucht veeg ik het zweet op mijn voorhoofd weg met de achterkant van mijn hand. Enkel Margheritas opwarmen en ze op de zetel door mijn darmstelsel laten glijden lijkt me geen optie.   Je kunt alles de schuld geven. Dat je je regels hebt, dat het koud is, dat je eenzaam bent. Het ondraaglijke vervelen dat een voedingsbodem is voor creativiteit. Kinderen moeten zich vervelen, dat is gezond, daar worden het creatieve mensen van.   Goed dan. Ik zal me nog wat vervelen. Dus gewoon verder leven en dan gaat het vanzelf voorbij. Een ontevreden hoofd dat als een verwend kind meer wil, nog veel meer. Uiteindelijk wordt alles vervelend, zelfs avontuur.   Moeten, zorgt voor een apathisch wachten achter gesloten deuren.   Als ik nu gewoon hartstikke gek zou zijn. Maar echt knettergek en ergens in een of ander huis met nog meer knettergekke opgesloten zat. Ik zou niet eens beseffen dat ik opgesloten zat want ik was gek. Heel de dag zou ik in mijn eigen wereld vertoeven waar het geweldig zijn is. Ik zou lekker gek doen met de gekken en dat zou genoeg zijn. Nu besef ik maar al te goed dat ik opgesloten zit tussen allemaal mensen die denken dat ze normaal zijn.   Te gek om los te lopen.   Blijven hangen in het niet willen. Een plek waar alles mogelijk is zolang het maar binnen het budget blijft. Je mag spelen zolang het past binnen het kader. Maar wat als de leegte zo vol voelt dat je uit elkaar lijkt te barsten. Kunnen mensen je nog zien als je jezelf niet meer ziet? Te bewust van jezelf zodat schaamte je aankijkt in de spiegel. Ik zoek een waarheid die verborgen zit in de grijstinten van het mens zijn.   Hoe kan zo,n raar kind uit normale ouders komen? Of is het de normaaligheid die haar verveeld?   Normaal betekend: voldoen aan de norm...zeggen ze.   c: hanneke (tekst en beeld) www.missbluesky.be

Miss Blue Sky.
0 0

Noem een Facebookvriend niet zomaar een vriend

Een welbekende greep uit het overaanbod: Facebook, Twitter, Pinterest, LinkedIn, Tumblr, Instagram, Myspace, Google+, Youtube,… . De lijst is lang. Heel lang. Misschien zijn er zelfs meer sociale netwerken dan u Facebookvrienden heeft, zelfs al ligt dat aantal hoog. De overkoepelende mediaan ligt in België op 241. Dat zijn zes volle bussen vrienden per persoon. Maar bij hoeveel mensen kunt u uw hart luchten bij een kopje koffie? Staat er werkelijk een verhuisteam van 241 man aan uw voordeur, wanneer u een zware kast niet in uw eentje kunt verslepen? We hadden nog nooit zoveel vrienden, we waren nog nooit zo eenzaam. Het is een hedendaagse paradox waarin de meesten zich herkennen. Kwantiteit overwint kwaliteit, het woord ‘vriend’ is gedegradeerd tot een lege huls. Bij deze daarom een warme oproep tot gezonde nuance.   Privacy, de mythe van de 21ste eeuw Zelf beweert Facebook dat het geen privacy-inbreuk wil plegen door de exacte relaties van haar gebruikers bloot te leggen. Laten we deze stelling even onder de loep nemen. In het derde kwartaal van 2017 maakte Facebook een nettowinst van liefst 4,7 miljard euro, en behoort daarmee tot de snelst groeiende en grootste bedrijven wereldwijd. Toch houdt het vol dat haar prioriteit niet bij winstbejag, dan wel bij het verenigen van de gebruikers ligt. Misschien was dat ooit, in de prille levensjaren van het internet, inderdaad het geval, maar tegenwoordig vallen zulke uitspraken toch moeilijk te rijmen met de grootschalige reclamecampagnes en politieke inmenging. Facebook verkoopt geen producten, het verkoopt u. Het heeft ù nodig, meer bepaald uw persoonlijke interesses om zo gericht en effectief mogelijk advertenties aan te bieden. Geen enkel platform vraagt u dermate de oren van het hoofd als Facebook: welke sport beoefent u? Welke boeken heeft u gelezen? Naar welke muziek luistert u het liefst? Waar bevindt u zich? Vroeger kon men enkel ‘liken’ of ‘afblijven’, nu is er ook een scala aan emoticons beschikbaar om gevoelens zo precies mogelijk weer te geven. Het algoritme juicht, de gebruikers zijn tevreden. Want geef toe: “like als je tegen dierenmishandeling bent”, dat kan een computer nog niet interpreteren. Hij zou redeneren dat u doodgeknuppelde zeehondjes leuk vindt, en een paar passende foto’s voorstellen… Specifiëren kan dus geen kwaad, het verhoogt enkel het comfort. Tenslotte verkoopt iedereen die een account aanmaakt zijn ziel aan Facebook, ook inactieve profielen. Lees er de privacyverklaring maar eens op na. Die kan beknopt worden samengevat tot “privacy is een mythe”. Alles wat loszit wordt verzameld, gaande van batterijsterkte en IP-adres tot bankkaartgegevens. Betreden op eigen risico. Waarom dan niet preciseren bij relaties? Als iedereen mekaars ‘vriend’ is, wat is de waarde van vriendschap dan nog?     Alternatieven Andere (a)sociale media tonen dat het mogelijk is om onpersoonlijke benamingen te gebruiken, zonder draagvlak te verliezen. Youtube spreekt bijvoorbeeld over ‘abonnees’ (subscribers), Instagram, Pinterest en Twitter over ‘volgers’ (followers). Met alternatieven uit het dagelijks leven zouden we al een heel eind komen: ‘ouder’, ‘grootouder’, ‘kennis’, ‘collega’, ‘medestudent’, etc. Facebook gebruikt het woord "vriend" als synoniem van een kennis of contact. Een wereld van verschil, want vriendschap gaat over het leven en zijn kronkels, over een soulmate aan je zijde op je levenspad, over wat de ene mens voor de andere mens kan betekenen. En dat dat wederzijds is!   Geen goedkoop titeltje Vrienden zijn schaars en kostbaar. Facebook, strooi dure woorden niet achteloos in het rond alsof het letterkoekjes zijn op 6 december. Laat ons zelf beslissen wie onze vrienden zijn. Echte vriendschap kun je niet plannen en draait niet rond vriendschapsverzoeken die je kunt aanvaarden of weigeren, maar overkomt je. Bovenal werkt echte vriendschap in de luwte, achter de schermen, niet op het scherm zelf. Ook al laten we onze smartphone thuis, vrienden dragen we altijd met ons mee in ons hart.

Amaryllis
0 1

Kerk & Leven

Twee versleten schoenen bengelen zachtjes aan een tak. Ze zijn bedekt onder de grijze tape: een laatste redmiddel om toch nog even verder te kunnen gaan.Maar daar, aan die boom, was het goed geweest.Mochten de schoenen eindelijk rusten.Ze zijn van hetzelfde merk als diegene die ik nu draag en ik hoop vurig dat dit geen beeld is van wat mij te wachten staat. Ik besluit toch, voor de zekerheid, om mijn veters in het vervolg wat liefdevoller te strikken. Het is rustig op de weg. Niet veel pelgrims te bespeuren. Wel een gigantisch oud, en hoogstwaarschijnlijk, religieus gebouw dat langs de route ligt. Terwijl ik ernaar sta te kijken komt er een man naar me toe gelopen. Hij vraagt of ik een stempel in mijn credential (stempelboekje dat elke pelgrim bij heeft) wil hebben. Mijn nieuwsgierigheid neemt het van me over en ik ga mee met de man, die Neill blijkt te heten en uit Zuid-Afrika afkomstig is. Hij besloot de kerk te kopen en er zijn levensproject van te maken: een plaats creëren waar pelgrims kunnen blijven slapen in ruil voor wat hulp. ‘Alleen vorderen de verbouwingen niet zo vlot,’ zegt hij terwijl we (mijn vader is er ondertussen ook bijgekomen) naar binnen stappen. Mijn ogen moeten even wennen aan het duister maar ik kan het voelen en ruiken.Geschiedenis.Verhalen.Mysterie.‘Dit is hoe een personage uit een Dan Brown-boek zich dus voelt,’ denk ik.Ik moet me inhouden om niet te beginnen zoeken naar de Heilige Graal. Neill vertelt ons over ‘The Abbey’, zoals het gebouw heet. Hoe ze achter iedere steen wel iets vinden. Hoe ze elke dag opnieuw, samen met de universiteit, proberen om de geheimen te ontrafelen. Hoe de inwoners van het dorp kwaad zijn dat de kerk die ze lieten verkrotten, nu toch iets waard blijkt te zijn. Hij haalt plannen naar boven, toont ons waar ze wat al gevonden hebben.‘Natuurlijk is het meeste gestolen. In 2009 hebben dieven het altaar meegenomen.’‘Vreselijk!’ reageren mijn vader en ik unaniem.Neill schudt het hoofd.‘Een geschenk,’ zegt hij, duidelijk geamuseerd door onze verwarde blikken.‘Door het altaar weg te nemen is er namelijk iets anders tevoorschijn gekomen.’ Hij wijst naar een grote tekening op de muur. ‘Het oorspronkelijke altaar, gemaakt in de 13e eeuw. Ik ben ze dus eigenlijk best dankbaar.’We kijken minutenlang naar de vreemde tekening, proberen er iets uit op te maken. Zonder veel succes.‘Ooit zullen we het wel begrijpen, als we er klaar voor zijn,’ lacht Neill. We nemen afscheid van de vriendelijke man en wandelen verder.‘Ik denk dat er nog nooit iemand zo gelukkig is geweest na een overval,’ zeg ik.‘Je moet toegeven dat het een fantastisch verhaal is. En je kunt er wel wat van leren.’Ik knik.‘We moeten altaren beginnen stelen.’Even stilte.‘Ik had het eigenlijk over het feit dat er soms slechte dingen moeten gebeuren voor er iets goeds tevoorschijn kan komen.’Ik werp een laatste blik op het buitengewone gebouw terwijl ik antwoord.‘Ja, dat ook.’

Woordenwandelaar
0 0

Ode Aan De Ochtend

Het is half zes wanneer de meest vreselijke klanken door de slaapzaal galmen. Weet je wat erger is dan het geluid van een aflopende wekker? Tien aflopende wekkers. Allemaal verschillende. Met een extra portie gesnurk.Dit is de moeilijkste test die mijn ochtendhumeur al ooit heeft moeten doorstaan.Ik draai me om en probeer met mijn kussen de herrie te dempen. Tevergeefs. Rugzakken worden dicht geritst, flessen nog snel gevuld met water. De schaduw van mijn onderbuurman verdwijnt van de muur. Het bed is leeg en verlangt alweer naar zijn volgende pelgrim.‘Ik haat de ochtend,’ denk ik wanneer ik uit het stapelbed klauter. Het water is ijskoud. Mijn slaapogen kijken me nogal kwaad aan in de spiegel en zijn het duidelijk niet eens met de keuzes die ik maak. Ik weet eigenlijk niet of ik het wel eens ben met die keuzes.Nu ja, terugkruipen is geen optie.Mijn kleren liggen klaar op het uiteinde van mijn bed. Dat wil zeggen: de minst stinkende T-shirt en broek die ik nog heb. Het greintje modelgevoel in mij treurt. Fluo gemixt met camouflageprint.A match made in heaven.De rest van mijn spullen prop ik zorgvuldig in mijn rugzak. Mijn toekomstige zelf moet dat probleem met die verloren sok maar oplossen.En dan veters toeknopen en op mijn tippen door de slaapzaal. Ik wil niemand tot last zijn en het goede voorbeeld tonen aan mijn medemens. Tot ik alle lege bedden zie en besef dat ik de laatste ben.De deur valt met veel kabaal achter me dicht. En dan stap ik eindelijk naar buiten. Laat ik de verse lucht in mijn longen stromen en voel ik mijn ogen opengaan. De ochtendnevel kleurt goud. De zon weet duidelijk hoe ze haar intrede moet maken. Ik wil foto’s nemen maar ze doen het beeld alleen maar onrecht aan.Niemand ziet wat ik nu zie.Het geheim van de ochtendmens. — Het is tien uur in de voormiddag. Het bed is warm. Een cocon van flanel en kersenpitkussens waar ik voor geen geld van de wereld wil uitkomen.De wekker gaat voor de zevende keer af.Ik druk voor de zevende keer op de snooze-knop.Beneden hoor ik rumoer. Een radio die speelt, mijn moeder die al aan het koken is. Mijn zus komt de krakende trap op en klopt op de deur. ‘Ga je opstaan?’ vraagt ze. Ik antwoord met een soort onverstaanbaar gegrom en hoor haar terug naar beneden gaan. Nu kan ik het ontwaken niet lang meer uitstellen.Ik trek het laken voorzichtig naar de kant en voel de kilte over me heen vloeien. Buiten is het grijs. Alsof zelfs de hemel me terug naar bed wil sturen. Ik kijk naar de klok.‘In Spanje had ik al tien kilometer gelopen rond dit uur,’ denk ik.Daar waren regendruppels dauw. De koude een troost.En ik voel hoeveel ik verlang naar die morgenschemering.Het begin.Maar vooral naar een geheim,dat mij, jammer genoeg, ontging.

Woordenwandelaar
18 2

In De Ban Van De Mist

‘Loop maar door!’ schreeuw ik naar een silhouet ergens in de verte dat mijn vader moet voorstellen. De twee andere vlekken zijn jonge Italiaanse kerels die al sinds deze ochtend niet meer van hem weg te slaan zijn.‘Ben je zeker?’‘Ja!’Ik zie ze zwaaien, hoor ze schaterlachen.‘Maar regel dan wel maar een mooie begrafenis voor mij.’Hij hoort me niet meer.   Ik wandel traag, tergend traag. Alles rond mij vervaagt, wordt onwerkelijkheid. Ik hoor niets meer. Geen schuifelende schoenen over het steengruis, geen krakende rugzakken of gedachtewisselingen in een vreemde taal. Hier ben ik alleen. Niets meer dan een (fluo)roze stip in de witte wolkenmassa. Misschien was die zwarte regenjas minder opvallend geweest. Wat meer filmisch ook, maar nu word ik tenminste opgemerkt door de dwalende schapen die hier en daar opduiken in de mist.Ik twijfel of ik wel de juiste keuze heb gemaakt.Er zijn namelijk twee routes die je naar Roncesvalles brengen: door de vallei of over de bergen. In mijn pelgrimsgids staat dat die laatste zonder enige twijfel de mooiste is, maar dat je bij slecht weer best de ander neemt.‘Het uitzicht is echt magnifiek, dat mag je voor geen geld van de wereld missen!’ beweerde de vrouw van het pelgrimsbureau in Saint-Jean-Pied-De-Port. Ik weet niet of ze bewust het tv-scherm dat achter haar hing, met de apocalyptische weervoorspelling op,  negeerde.‘Ah, als we dan toch moeten sterven kunnen we het evengoed op een berg doen,’ zei ik nog lachend tegen mijn medepelgrims.God, ik moet dringend leren om mijn mond te houden.   Zo zielig heb ik me in lange tijd niet gevoeld. Een hoopje zwakte. Verzwolgen door de Nevel Der Mislukkingen. Van dat prachtige uitzicht waar iedereen het over had is niets te zien. Hoewel ik weet/hoop dat ik ergens bovenop een berg wandel heb ik meer de indruk dat ik in een isolatiecel zit.Omsingeld door witte muren. Ik wil schreeuwen maar mijn ademhaling zit nog een paar stappen achter.Machtig en ontzagwekkend zou ik me moeten voelen hier, op de toppen van de wereld. In plaats daarvan ben ik meer als Frodo die Mount Doom op moet klimmen. Zonder Sam. In de kou.‘Ik haal dit niet,’ blijf ik in mezelf herhalen. Tot ik verstoord word door gemekker. Ik zie een schaap naast me staan. Dan een tweede en een derde. De laatste wolkenslierten drijven voorbij en onthullen een gigantische kudde op een grasgroene weide vlakbij.Met daarachter het mooiste uitzicht dat ik al ooit in mijn leven zag.‘Hey!’ roept iemand mijn kant uit.Drie afschuwelijk flashy regenjassen op enkele meters van mij. Eentje die ik herken.‘Wacht, ik dacht dat jullie al veel verder waren?’‘Je hebt blijkbaar serieus doorgestapt!’ zegt mijn vader even verbaasd. ‘Alles nog oké?’‘Ik voel me fantastisch,’ antwoord ik, de soundtrack van Lord Of The Rings galmend door mijn oortjes.

Woordenwandelaar
0 1

Another Brick In The Wall

‘Dus je gaat écht écht gaan?’Als ik een euro kreeg voor elke keer dat deze vraag me werd gesteld lag ik nu ergens op een wit strand in Ibiza veel te dure mojito’s te drinken terwijl modellen me met palmbladeren wat koelte toewuiven. Maar eerlijk? Ik heb het mezelf ook meer dan eens afgevraagd.Toen ik twee weken voor vertrek mijn treinticket boekte kwam het besef dat ik een eenrichtingsstraat was ingereden: ik weigerde terug te keren voor ik Santiago bereikt had, al was het maar om al die twijfelaars te bewijzen dat ik het wel degelijk kon.Desnoods zou ik me ernaar toe slepen. Voor elke verbaasde blik die ik kreeg hoorde ik ook een ‘Goh, dat zou ik nu ook nog wel eens willen doen’. Sommigen begonnen, net als mijzelf, stille plannen te maken die meestal al snel tot ‘onrealistisch’ of ‘zot’ werden bestempeld door tijdgebrek, een vaste job, een lastig lief, stijve spieren of kleine kinderen.Natuurlijk heb ik makkelijk spreken: ik ben net afgestudeerd, vrij als een vogeltje met een algemeen goeie gezondheid en zeeën van tijd. Er is niets of niemand om rekening mee te houden, behalve misschien die bankrekening, en zelfs dan nog was de kans dat ik uitgehongerd zou terugkeren uit Spanje nihil. Ik besef dat het pad voor mij wagenwijd openlag terwijl zoveel mensen op een torenhoge muur botsen waar alleen nog meer stenen bij komen.Maar toch.Tijdens mijn tocht ben ik mensen tegengekomen uit alle leeftijdscategorieën, landen en sociale statussen,… die er op deze aardbol rondlopen. Mensen die hun hele hebben en houden in een of andere garagebox hadden geslingerd en naar Spanje waren vertrokken. Mensen die hun jobs hadden opgezegd, relaties hadden verbroken. Mensen met alles, veel mensen met niets.Zij die de muur die hen belemmerde in enkele seconden hadden neergehaald met de sloopkogel.En ze wisten niet of hun gebroken harten ooit geheeld zouden worden, of ze ooit terug een job zouden vinden, laat staan een thuis, maar gedurende die vijf weken waarin ik tientallen mensen heb ontmoet zat er niet één tussen die er spijt van had.Nu voor je de scheiding aanvraagt en dat ‘Te Koop’ bordje aan je huis hangt moet ik ook zeggen dat naast die impulsieve groep mensen een grotere groep stond die dit al jaren gepland had. Een groep die mettertijd de muur steen per steen afgebroken had. Je hoeft dus niet direct een werf van je leven te maken. Eén steen. Eén stap. Daar komt het dus wel op neer. Die voetstap die ik zette als oververmoeide, stinkende pelgrim die nog 500 kilometer te gaan had was even belangrijk als die stap die me naar het midden van het plein voor de kathedraal van Santiago bracht. Ik moet er gemiddeld zo’n 40.000 per dag gezet hebben en allemaal waren ze even kostbaar en essentieel. Nu als werk- en levensdoelzoekende persoon sta ik vastgenageld aan de grond, wil ik de bestemming al kunnen zien voor ik begin te stappen, net als zo velen. Meer dan ooit voel ik me op dit moment diezelfde stervende pelgrim, ergens op een verlaten zandweg zonder eind en sta ik opnieuw voor de keuze: stilstaan of doorgaan. Maar ik weiger tegengehouden te worden, ook niet door mezelf.Dus laat ons die muur met de grond gelijk maken en vertrekken, wat de ongelovigen ook mogen zeggen of hoe ver ons bestemming ook nog mag zijn.   Ooit komen we aan.

Woordenwandelaar
1 0

Is er daar nog iemand in leven? Titanic, een essay over de Atlantische Oceaan. Romantiek in een postmoderne wereld.

http://www.imdb.com/title/tt0120338/quotes https://plato.stanford.edu/entries/postmodernism/#6   Toen Titanic in 1912, op een bitterkoude lentenacht, voor het eerst zijn neus letterlijk aan het venster stak, moet dit voor de aanwezige toeschouwers redelijk postmodernistisch hebben geleken (rekening houdend met de beperkingen van mijn menselijk voorstellingsvermogen). Hun schip van (westerse) dromen, eerst naar de bovenlucht en vervolgens (toen het soortelijk gewicht van diezelfde dromen ondraagbaar werd) ten gronde gericht. Het merendeel van diezelfde toeschouwers dreven echter, in hun redelijk comfortabele reddingsbootjes, vanzelf terug naar hun modernistische welvaartssamenleving. Meer nog, de morgen zag er voor hen nog veel Amerikaanser en rooskleuriger uit. Voor de meer betrokken acteurs moet het werkelijk een andere ervaring zijn geweest. Of zagen zij de werkelijkheid dermate onder hun voeten weggetrokken dat het ook voor hun een droom werd? Een droom waaruit sommigen nooit meer wakker zouden worden? Of was de dood in dit geval een beter vooruitzicht dan het proberen overleven? Waarom bleven zovelen onder hen dan vergeefs spartelen? Hadden ze ooit anders gedaan? Was de ervaring voor de toeschouwers dan wel zo geruststellend? Zagen ook zij hun vertrouwde wereldbeeld niet even als een warme sprei van hun tengere ledematen weggetrokken? Of was het net een aanvaring met een veel grotere maar ontkenbare waarheid? Een waarheid die ze net iets minder makkelijk zouden wegknipperen? Of een bevestiging van hun overmacht? Als zelfs een ijsberg hun niet kon overwinnen? Waarom was de Titaan dan net gezonken? En waarom zonk hij net in 1997 opnieuw?  Welke dromen werden toen als een ijsschots verbrijzeld? Welke dromen werden toen net weer in volle glorie onthaald als het schip zelf meer dan tachtig jaar geleden? Waarom duikt de mens naar zijn verleden? Omdat het hem blijft vervelen of omdat hij nood heeft aan een herwaardering van zijn leven? We onderzoeken het aan de hand van quotes uit de betreffende blockbuster. Robert Hitchins: You don't understand. If we go back, they'll swamp the boat, they'll pull us right down, I'm tellin' you! Molly Brown: Knock it off. You're scaring me. C'mon girls! Grab an oar, let's go! Robert Hitchins: Are you out of your mind? We're in the middle of the North Atlantic! Now do you people want to live, or do you want to die? Molly Brown: I don't understand a one of you. What's the matter with ya? It's your men out there! There's plenty o' room for more! Robert Hitchins: And there'll be one less on this boat, if you don't shut that hole in your face! Kierkegaard beschrijft de moderne samenleving als een netwerk van sociale relaties waarin individuen worden geordend in een abstracte verschijning, “het publiek”. Individuen echter, oppert Kierkegaard, kunnen nooit worden verenigd in een werkelijke gebeurtenis. In die zin is de samenleving een verwerkelijking van abstract denken geworden, verenigd door een kunstmatig medium sprekend voor iedereen en niemand. We kunnen het ons enkel proberen voor te stellen. Vele jaren later wijst Titanic ons nog steeds op de beperkingen van dat vermogen. Evenveel jaren later, verscheurt het ons echter niet meer. Titanic was een vreselijke gebeurtenis. Zelfs over de onrechtvaardigheid ervan, lijken rijk en arm het vandaag eens. We zijn het kunstmatig medium geworden. Maar wat als er vandaag wederom een Titanic zinkt? Zal hij dan nog tot iemand spreken? Vermoedelijk wel. Hij zal tot ons spreken als in een reddingsbootje op meer dan veilige afstand, als een blockbuster in de bioscoop. De beperking van ons voorstellingsvermogen is dat we onze beperkingen niet kunnen voorstellen. Onze geest is een Europa geworden, schijnbaar onbegrensd, en later een oceaan, een werkelijk niemandsland dat evenzeer wordt onderverdeeld. Voor Marx, anderzijds, verliezen voorwerpen hun werkelijke waarde door hun ruilwaarde. Dit is de ontwerkelijking. Een voorwerp vergaat het dus als zout water: het heeft geen werkelijke waarde, maar wordt “geabsorbeerd in het netwerk van sociale relaties”. Hierdoor “verliest het zijn identiteit”, ‘verwatert’ het. Nietzsche merkt op dat het onderscheid tussen de werkelijke en de schijnbare wereld verloren is.  Enkel Dionysus, de God van de huivering, kan de vervreemding van de natuur doorbreken. Wetenschap is gegrond in bevroren Apolloniaanse voorstellingen. Maar wat als de natuur op zich evenzeer een ijsberg wordt? De Titanic was, meer dan een aanvaring tussen de voorstellingen van de geest en de schijnbaar huiveringwekkende natuur, de innerlijke verscheuring van ons schip van dromen. Niet zozeer onze voorstellingen waren bevroren, maar de natuur waarin we ons verkeerden. Dat maakte de natuur die nacht dermate huiveringwekkend. Ze wees ons, in haar wetmatigheid, op de beperkingen van ons eigen redeneer- en voorstellingsvermogen. De natuur had, ook vele jaren na de geboorte van de mens, nog steeds gelijk. Het schip van dromen stierf een schreeuwachtige dood op de Atlantische Oceaan. Of was het toch een menselijke fout? Wat huiveringwekkender is, is dat de natuur die nacht zo min nodig had om zo genadeloos te straffen. Dat is exact het menselijk leven, met een dermate kleine foutenmarge. Sommigen echter, lijken hieraan keer op keer te ontkomen, “en het zijn niet toevallig steeds dezelfde”. Dat is wat rijkdom oplevert, de beperking van de foutenmarge. Maar in elk geval worden er anderen voor geslachtofferd. Mensen(!) spartelden tot ter dood omdat anderen meer op hun dek zouden kunnen paraderen. De waarheid van Titanic bleef dat op het schip van dromen, een minderheid kan overleven. Old Rose: It was the ship of dreams to everyone else. To me it was a slave ship, taking me back to America in chains. Outwardly, I was everything a well brought up girl should be. Inside, I was screaming. Ook arbeiders ervaren deze ontwerkelijking, oppert Marx, omdat de voorwerpen product zijn van hun arbeid. Ze verliezen hun natuur in het verwerkelijken van zichzelf. Dit is het moment om Titanic even achter ons te laten en niet vergeefs het verleden proberen op te duiken. Arbeiders en moderne slaven zagen inderdaad ergens ver weg van huis hun werk en/of leven verloren gaan, terwijl het merendeel hun moderne meesters deze slag zou overleven. Maar was het echter nooit hun werk geweest? Ik ben overtuigd van wel. Laten we van Titanic vooral géén reddingsbootje maken! Wederom worden we gewezen op onze beperkingen (maar evenzeer op de mogelijkheden hiervan). De moderne arbeider is meer dan een timmerman. Hij is een prachtvoorbeeld van gezamenlijke kracht. Titanic werd niet gebouwd door een verzameling van moderne slaven, maar door één vakman, de moderne arbeider. Zelfs de grootste systeemdenkers maakten de menselijke fout de samenleving als een Antiek profeet met een ijsberg te bedreigen en ze vervolgens achteruit te laten keren. Daarom is dit meer dan verkoperspraat, in een samenleving waar ruilwaarde heerst, speelt de arme evenzeer poker, maar worden winnen en/ of verliezen een even tastbaar iets. Onderwerp je overtuigingen dus nooit aan hun ruilwaarde voor (on)rechtvaardigheid. (On)rechtvaardigheid wordt, zoals de ruilwaarde, door de rijken bepaald. Zoek evenmin naar een vertrouwd wereldbeeld op bitterkoude lentenacht. Verlaat deze wereld als een vuurpijl die die lucht inschiet. Als je schip van dromen zinkt en ieder reddingsbootje je achterlaat, spartel dan niet verder in zelfmedelijden, maar bestijg het zinkende schip en spring op het juiste moment. Schenk je laatste hoop aan de vrouw van je dromen en sterf. Maak van een willekeurig moment dat van jou. Overheers de wetmatigheid van de natuur door je overlevingsdrang op een stuk hout aan te bieden. Wat ben je echter met een Jezusmoraal als je letterlijk crepeert van de koude? Jezus had toch het vooruitzicht op een net iets warmere hemel? Op dergelijk moment is die moraal het enige wat je hebt. En wat dan gezegd van Rose? Waarom moest die rijke trut dan wel overleven? Rose: I love you, Jack. Jack: Don't you do that, don't say your good-byes. Not yet, do you understand me? Rose: I'm so cold. Jack: Listen, Rose. You're gonna get out of here, you're gonna go on and you're gonna make lots of babies, and you're gonna watch them grow. You're gonna die an old... an old lady warm in her bed, not here, not this night. Not like this, do you understand me? Rose: I can't feel my body. Jack: Winning that ticket, Rose, was the best thing that ever happened to me... it brought me to you. And I'm thankful for that, Rose. I'm thankful. You must do me this honor. Promise me you'll survive. That you won't give up, no matter what happens, no matter how hopeless. Promise me now, Rose, and never let go of that promise. Rose: I promise. Jack: Never let go. Rose: I'll never let go, Jack. I'll never let go. I promise. Jack stierf een gelukkig man. Al was het maar bij één iemand (en dan nog wel de vrouw van zijn dromen) en die verduivelde Molly Brown gebleven, heeft zijn onrechtvaardigheid iemand overtuiging gegeven. Niet in ruilwaarde, Rose zou hem en zijn dood heugen voor haar nog lange leven, maar wel evenveel als Rose hemzelf teruggaf. Zij had hem namelijk hoop gegeven, toen hij haar voor het eerst zag, en nu meer dan ooit. Dat was op zich al een revolutie voor een anders zo vertrouwd wereldbeeld. Toen Titanic in 1997 wederom zonk, gebeurde dit om dezelfde reden. Er was nood aan hoop. Deze keer, echter, was de wereld niet verscheurd, maar verbrijzeld. Waarom kon de liefde, en ik spreek het woord voor de eerste keer uit, dit lijmen? Voelde de mens zich in 1997 zo verloren dat hij de liefde als laatste hoop zag? Ik ben overtuigd van wel, en nog steeds. Gelukkig dreigt niet voor iedereen de verdrinkingsdood. Vandaag worden de ijsbergen echter gesmolten. Wat gebeurd er met de wereld als hij verandert in zout water, in niemandsland? Zal dan er dan nog een held zijn die zijn overlevingskansen slachtoffert voor een andermans welvaart? Het gebeurt dagelijks. Het gebeurt evenzeer dat mensen hier over de rand van haar westerse schip van dromen willen klimmen. Rose wou zich slachtofferen voor de hypocrisie. Jack wou haar belonen voor haar overmoed. Als toeschouwer van Titanic voel ik mij minder eenzaam als drenkeling in deze oceaan van mensen. Niet iedereen staat echter met zijn rug tegen de muur zoals Rose. Niet iedereen heeft de hand van Jack nodig om terug over de rand te klimmen. Evenmin staat voor iedereen van ons een reddingsbootje klaar. Het zal eerder een cruiseschip zijn. Waarom voelen we ons dan drenkeling? Omdat we het verleden opduiken tot we niet meer boven water zullen komen. Liefde is werkelijk, daar moet geen schip voor zinken.

Robijn Bodijn
33 0

Hoofddoek bij de politie... een andere opinie

In het virulente opiniestuk « Geen hoofddoek bij de politie ? Eerst maar eens die blinddoek afzetten” in De Morgen van 22 mei 2017 wijst Yasmien Naciri op irritante manier en met polariserende vinger op het zoveelste hoofddoekendebat in België (nummer 384 by the way), op de neutrale positie van de overheid en dat uiteindelijk uitdraait op het nutteloze 385ste hoofddoekendebat.   In het stukje staan voor mijn vrijzinnige en vrije ogen veel tegenstrijdigheden, ongemakkelijke onwaardigheden en her en der merk ik een zorgwekkend gebrek aan kennis van de wetgeving, of zelfs wat er in het verleden van het Belgische volk geleefd heeft; misschien ook gebrek aan empathie voor de maatschappij waarin zij leeft – wat an sich in het échte debat niet telt -, met als resultaat een populistisch aaneenrijgen van ingebeelde jacht-op-moslim, valse waarheden en een onbeduidend opjagen van zij tegen ons.   Doorheen het gezeur van het opiniestuk heeft Naciri wel een punt waar ze allicht achterstaat maar dat lees je niet in haar column, nl. dat het artikel 9 van het EVRM (Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden) duidelijk de fundamenten van godsdienstvrijheid uittekent en waar ik zelf als vrije en vrijzinnige burger volledig achter sta. In Artikel 9 staat o.a. geschreven dat de overheid gedwongen wordt tot een a-religieuze houding en dat op zich godsdienst – en bij uitbreiding religie – een irrelevante factor bij het uitoefenen van haar taken is. Zo zien we ook dat de Europese Grondwet geen melding maakt van de katholieke roots van Europa.   Religie is macht. En waar macht is, mag ook tegenmacht (contre pouvoir) zijn, whether you like it or not.   Het opiniestuk valt verder wat in gemakzucht door kritiek op Theo Francken (NV-A). Zucht. Naciri spreekt van een probleem maar dat is pure polarisatie want er is geen probleem. En hoewel wetgeving altijd in beweging is, en zeker niet written in stone is, niets wat ik lees kan iets bijbrengen om ook maar iets te veranderen. Het Calimero-gehalte in de column, het aloude gezeur over, - hè hè weer die hoofddoek – brengt niets nieuws aan het debat terwijl Naciri perfect weet dat het niet over hoofddoeken in se gaat maar over religieuze symbolen. Religieuze symboliek brengt immers sterke boodschappen over en beroert een volk. Symboliek vertelt niet zo neutrale verhalen aan mensen. Symboliek kan tellen. Symboliek geldt daar waar macht niet sterk genoeg is.   Ik kom iedere dag in contact met moslims en moslima’s, evenzeer met mensen die een ander geloof dan geen geloof belijden. Het was ooit anders : ik heb gewerkt in een wijkgezondheidscentrum waar voor mijn aanwerving aan een bijna totaal gesluierde moslima gevraagd werd of het geen probleem zou zijn om met mij in één ruimte te werken. Gelukkig mocht ik er zijn. Een andere gesluierde collega  weigerde me de hand te schudden en daar ben ik toen heel fel van geschrokken omdat de hand van iemand schudden iets menselijks is, iets van de maatschappij is. Deze symboliek maakte me duidelijk dat ik vies was.   In een blogstuk schrijf ik dat ik bang ben. Ik maak me zorgen over de nieuwe wereldorde, over hoe met alle gemak gemakzuchtig en destructief leiderschap vandaag gehanteerd, bespeeld en gepromoot wordt; ik ben bezorgd over het plat populisme dat scoort bij de mensen. Tussen Trump, Macron en De Wever vermeld ik ook Naciri omdat haar bijdrage geen enkel constructief debat opstart, omdat het ook de moslims en de moslima’s die ik ken afschildert als individuen die neutraliteit van de overheid niet zouden respecteren, de Belgen niet zouden waarderen. Het stukje stelt mijns inziens moslims en moslima’s in een slecht daglicht. Ach, het zijn gekende marketing truckjes, toch?   We leven in pure populistische tijden. Populisten geven vrijkaarten aan mensen met slechte bedoelingen en simplistische opvattingen, aan kritiekloze losers en zwart-wit denkers. Wanneer Fatima – maar ook Rita als moslima of devote christene maar dat lees je niet bij Naciri… - met hoofddoek of kruisje (lees : religieus symbool) zichzelf boven de neutraliteit zet waar haar openbare functie voor staat en zij bijvoorbeeld weigert een hand te schudden of samen te werken met een man, dan heb ik een probleem met die overheid die zij uitstraalt. Omdat de symboliek in religieuze uiterlijke tekenen ook macht vertoont vanuit een door God gegeven dogma. En dat de schending van de scheiding der Machten daar ligt.   Het merendeel van de Belgen heeft geen probleem met de islam. Voor de Belgen hoort de islam thuis in hetzelfde huisje van het katholicisme, een religie die hun zielen jaren lang geteisterd heeft. De Belgen lopen nog met de wonden die de nonnen en de paters hebben toegebracht en daar heb je echt geen processen voor nodig om dit in onze maatschappij te voelen. De Belgen willen geen religie als macht meer, de Belgen willen godsdienst als een sublieme en persoonlijke belevenis waar het goed wonen is voor de ziel. Naciri mag eens leren de dingen in historisch perspectief te schrijven, eens werkelijk te kijken waar de Belgen vandaan komen. Kijk naar hun ziel, kijk naar hun verleden, niet naar hun geschiedenis dat je leest in de boeken. Luister naar de Belgen, luister naar hun gebrokenheid, naar hun godsvrees en luister naar hun verwoeste levens. Misschien moet je zelf eens de blinddoek afdoen. En tenslotte, voor wat het waard is, Vrouwe Justitia draagt nét juist die blinddoek om ook jou te beschermen.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
22 0

Allemaal een beetje Hillary

Er bestond geen twijfel over: ze zou winnen. Ik ging dus met een gerust gemoed slapen op dinsdag acht november. Hillary Clinton zou samen met haar Bill weer naar het Witte Huis trekken. De ochtend nadien werd ik wakker in een andere wereld. Ik die dacht dat ik in het breeddenkende Westen leefde, werd ineens geconfronteerd met het feit dat mijn buurman daar wel eens anders over zou durven denken. Aan de reacties op Trumps overwinning op sociale media te zien, was ik niet de enige die een wake up call van jewelste kreeg. De in mij langzaam ingedommelde voor ruimdenkendheid strevende mens, schoot bruusk wakker. Eerlijk is eerlijk, als blanke hetero heb ik relatief weinig last van discriminatie. Wat ik dan wél weer ben, is een vrouw. Erger nog: ik ben een zelfstandige vrouw. Zo eentje die opkomt voor haarzelf. Grab me by the pussy and your balls will be just a good memory. Jawel dames en heren, ik behoor tot de feministen van mijn tijd. Een groep waar Trump en, helaas zo blijkt, heel wat andere mannen het nog steeds moeilijk mee hebben. Soms zijn ze er erg openlijk over, maar nog vaker zit hun seksisme onderhuids. Zo gebeurt het vaak dat een vrouw die zichzelf in eerste instantie niet als feministe beschouwde, er uiteindelijk toch één wordt. Ik ben best een kritische ziel. Als vrouw in deze maatschappij, is dat niet altijd een pluspunt. Begin jaren tachtig werd ik geboren. In die tijd leerde Madonna meisjes ‘to express yourself’. Madge was meteen mijn idool. De impact van de pracht en praal van tutu’s en schitterende oorbellen op de kleine Ans waren groot. Bijgevolg stond ik op als kind in een veel te groot onderhemdje met de paternoster van mijn tante nonneke van ‘Like a prayer’ te doen. De toon was gezet. In de jaren ’90 werd werd er nog een schep bovenop gedaan. De muziekwereld vuurde een fenomeen genaamd ‘The Spice Girls’ op ons meisjes af. Dit was ook meteen het startschot van de ‘Girlpower’. Na het rebelse feminisme dat ik al van Madonna had meegekregen, werd nu de boodschap van onafhankelijkheid voor de tweede keer door mijn puberale strot geramd. Slikken deed ik het maar al te graag. Ik kleurde mijn haar rood zoals Ginger Spice en liep rond in kledij waar Gwen Stefani alleen maar met een goedkeurende blik naar had gekeken mocht ze mij ooit in het echte leven zijn tegengekomen.Dat ik op mijn achttiende met een scriptie over ‘feminisme’ afstudeerde aan het middelbaar, is dan ook geen al te grote verrassing. Maar wat is dat nu net, dat feminisme? Wel eigenlijk is het heel simpel:  “Feminism is the radical notion that women are people” (red. Cheris Kramarae – Paula Treichler)Vrouwen zijn dus mensen, net zoals ook mannen dat zijn. Natuurlijk zijn er verschillen en heeft deze soort mens haar sterke en zwakke punten. Dat hoeft niet per se te betekenen dat het ene geslacht de meerdere is van het andere. En dan ben je een dertiger en staat de grootste staat ter wereld op het punt een vrouw aan het hoofd te krijgen. Eindelijk.Toch gebeurt het dan nét niet en word je wakker in een maatschappij waar het glazen plafond van gewapend glas blijkt te zijn. Het wordt je ineens duidelijk dat het niet voor iedereen normaal is dat Peter en Rik gaan trouwen. Je beseft dat Sumaya elke dag met de vraag worstelt of ze nu wel of niet een hoofddoek mag of in andere gevallen moet dragen. Je komt tot de constatatie dat niet iedereen denkt zoals jij denkt en dat die ‘iedereen’ dichter bij je staat dan dan je had gedacht.Laat ons dus alsjeblief niet op onze lauweren rusten en denken dat de strijd voor verdraagzaamheid reeds gestreden is. Het recht voor iedereen om gewoon te mogen ‘zijn’ moet je blijven verdedigen, elke dag opnieuw.

Ans DB
0 0

Als het even kon, zou het mogen.

If the greatest thing (we’ll ever 'learn') is to love, and to be loved (in return), there must be a space, a platform, a medium, a dimension where ‘love’ and ‘the greatest thing’ can be defined and take place, independently from the lover or the loved one, in order to avoid a conflict of interest. Evenwicht is dan (“dus”) niet ‘het geluk’, evenwicht is het middel, de tool, het werktuig, de methode.. Als er dan toch een ‘moeten’ aan te pas moet komen, MOET (i) het individu (psychologie, emotie) vrij zijn om lief te hebben (recht) en (ii) onvoorwaardelijk – kansen tot - liefde krijgen ('plicht') van de maatschappij (constructie, ratio) waarin ze opgroeit. (iii) De wisselwerking tussen beide partijen, de ruimte (planeet, mensheid, spirit) waarin deze wisselwerking kan plaatsvinden, moet inclusief zijn, of ze kan (‘zal’) niet zijn. Als al wat ons wordt aangeleerd (taal, geschiedenis, etiquette, leven, denken) (a) anders had kunnen zijn, (b) alomvattend, specifiek en ‘waar’ of ‘legaal’ als ze is, of ‘legitiem’ als ze bevonden wordt, en (c) categoriek dreigt te zijn en een gespecialiseerde vorm aanneemt, dan is het compromis, wordt het conformeren aan "het" grijze (of "het" specifieke) des te moeilijker. Als dit compromis plaatsvindt in (‘door’) de maatschappij, dan komt het individu bedrogen uit, en omgekeerd. Waar zowel de één als de ander zich kan vinden in het statische, het onbeweeglijke, de status quo, het gekende, ligt het risico eveneens in het zodanig beweeglijk zijn dat beiden zich kunnen vergissen of zich verliezen in het vicieuze, het abstracte, het oneindige. Één zijn in onze verschillen is niet verschillen in ("onze") eenheid. Belangrijker nog dan het “zijn” (en de fundamentele elementen die haar kenmerken en bepalen) van soit het individu, soit het collectief, lijkt me die ruimte van interactie, die hersteld dient te worden opdat de geest open kan zijn, het collectief regeneratief, en weerom vice versa. De sleutel tot communicatie, de voorwaarde tot “safe” spaces, de noodzaak van zelfkritiek, en de roep om “vrijheid” in de breedste zin of interpretatie van het woord […] vragen om een ‘concept’ dat (in al haar coherentie en verbondenheid) zowel los van mij als van de rest staat. Investeren in een plaats (abstract en concreet) waar permanente invraagstelling (toegelaten) kan (worden) - zonder ‘schade’ te berokkenen aan het geheel en het ‘zelf’ - is dan ook cruciaal.

Pseudoniem
0 0

Relaas over de superioriteit van het Westen. In de depressiviteit.

Het leven is anders hier. Meer verantwoordelijkheden. Op de lange termijn. Je hebt minder het gevoel van groot nut te zijn omdat je minder snel je problemen overwint. Je krijgt minder vaak resultaten geboekt en je krijgt al even minder schouderklopjes op de weg er naartoe. Je kijkt mensen minder in de ogen en er is zo’n afstand die zelfs op fysiek vlak is waar te nemen, die fameuze beschermende bubbel van privacy, om elke mens. De lach-en op mensen hun gezicht zijn niet echt hier, het is een kopie, van iets wat ze op de televisie geleerd hebben. Ik voel me dom, als ik met hen in conversatie treedt, die mensen. Ik voel me dom, omdat ik niet meer met ratio alleen redeneer. En zelfs die wetenschap die broedt op kennis, feiten en objectiviteitstheorieën in de hiërarchie der dwazen is niet het enige wat scheelt. Er scheelt veel hier, in deze maatschappij, in deze superieure, Westerse, domme, inherent zieke en veeleer arrogante maatschappij. Ik ben zo boos dat ik het niet eerder zag. Ik neem me dat kwalijk. Ik draag een deel van dat arrogante in me, en ik wil het uit mijn lichaam krijgen. Wat wij eten, wat wij inademen, wat wij van stress met ons meedragen, hoe wij elkaar aanspreken, hoe wij eigenlijk geen zak om elkaar geven of hoe we er althans weinig aan doen om dat te veranderen: hoe we weinig als collectief om elkaar kunnen geven. Het is zoveel en in zoveel kleins, het zit in onze gezichtsuitdrukkingen, waarom tonen wij niet? Er is geen licht. Donker is het hier. De straten zijn anders. Grauw, blauw is echt verleden, leven er hier gelukkigen? Ik zie ze nooit, zij, zij die stralen, zij lopen niet op straat. Ze zijn er niet, of ze stralen op een ander. De straatlampen zijn stuk, de universiteiten, zij blinken, maar zij hebben geen karakter, zij schijnen niet. De zwervers op straat spreken zelfs in de wartaal der verloren kuddedieren, maar zij denken, zij zien de wereld voor wat het is, niet ingepakt in die versierde kerktoren met zo’n zilveren schotel die je in slaap sust en valse dromen doet najagen. Ik klaag je aan, Westen. Je hebt het helemaal mis.

Pseudoniem
0 1