Lezen

Wat vind je het leukst aan schrijven? "Schrijven is de beste remedie tegen het bestaan."

Schrijven is binnenstappen in een wereld waar magie tot plicht is verheven. In dat land heers ik als een meester-tovenaar met plankenvrees. Het land ligt in mijn handen als een vormloze kleiklomp. Ik kan het kneden zoals ik wil, maar elke beslissing bepaalt of het universum tot bloei komt of dichtklapt in zijn eigen contradicties. Deze wereld kan een exacte kopie van de 'echte wereld' zijn, maar door de knoppen op het het Grote Mengpaneel van het Zijn een beetje meer naar links of rechts te draaien toch een heel andere lotsbestemming krijgen. Ik kan een geopolitieke situatie beschrijven die in elk detail lijkt op de heksenketel waar we anno 2025 in gaar koken, op één klein dingetje na: De Belgische regering wordt niet geleid door Bart De Wever, maar door een een flamboyante homoseksueel (geheel toevallig Pieter Van der Schoot genaamd), die door complexe interculturele interacties met drie wijzen uit het Oosten in het bezit is gekomen van een drietal draken, waardoor België van de ene op de andere dag een concurrent wordt van de nucleaire grootmachten en het machtscentrum van de EU overhelt naar het meest zorgelijke aller Lage Landen. Of ik kan een volledig fictief universum uit mijn duim zuigen, waarin alle steden en dorpen, alsook de personages die er wonen, geboren zijn in de grijze massa tussen mijn beide oren. Maar die steden, dorpen en personages lijken zo hard op het type mensen en plaatsen waar de gemiddelde Vlaming mee vertrouwd is, dat een bezoeker van mijn fictieve universum denkt dat hij een reis door eigen land maakt. Er zijn dagelijks files, niemand weet welke belasting aan welke regering wordt betaald, de tuinen worden bevolkt door tuinkabouters en goedkope replica's van antieke beeldhouwwerken, en iedereen klaagt over het weer. De zonden van de wereld worden niet, zoals in andere naties, afgeschoven op een gekruisigde Messias, maar op het nationale meteorologische instituut. In het tweede scenario is mijn verbeeldingskracht veel belangrijker dan in het eerste. In het drakenverhaal moet ik enkel de actualiteit volgen en aanvullen met een paar fantastische elementen. Het Vlaamse middenklasseverhaal daarentegen is een fictief universum met nietbestaande dorpen, bevolkt door nietbestaande mensen. Nochtans noemen we het eerste verhaal fantasy en het tweede realisme. Dat is de magie van schrijven. Ik kan me terugtrekken van de werkelijkheid zonder een escapist te zijn. Een auteur schept illusies die toch helemaal waar zijn, want wie schrijft ontdekt zoveel nieuwe verbanden tussen mensen, plaatsen, ideeën en gebeurtenissen dat ook de 'buitenwereld' in een ander verband verschijnt. Wie schrijft begrijpt de wereld misschien niet beter, maar toch op z'n minst anders. Als ik geen schrijver was, dan was ik me er nooit zo scherp van bewust geweest dat rust vinden ook een vorm van hard werken is, dat geloof en twijfel twee zijden van dezelfde medaille zijn of dat afgezaagde levenslessen uit de Libelle overtuigender klinken als ik er provocerende slogans van maak. Als schrijven me niet wijzer maakt, dan maakt het het leven in ieder geval een pak amusanter. Want schrijven is ook dansen - zelfs als je over jouw eigen voeten struikelt; een stem vinden - ook als je een stotteraar bent; een marathon lopen - ook al ben je aan een rolstoel gebonden. Wist je dat schrijvers de beste duursporters zijn? Schrijven is de beste remedie tegen het bestaan. Het is bovendien verrassend eenvoudig: je zit neer, neemt een blad en schrijft tot de sterren zullen doven en de bergen zullen bloeden.  ...en de tovenaar zag dat het goed was.  Pieter Van der Schoot Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.   

Pieter Van der Schoot
23 0

Thuislevering

De fietser op het scherm leek hun huis maar niet te kunnen vinden. Hij reed er telkens voorbij in plaats van bij het icoontje te stoppen. Jayden had voorgesteld om de bezorger te bellen, maar dat vond zijn vader niet nodig. Zijn vader had niet geluisterd. Niet echt. Hij zat weer voor zich uit te staren. Jayden liep naar de keuken en nam de laatste rijstwafel uit de kast. Als hij nog meer honger kreeg, zouden zijn ingewanden zichzelf verteren.      Vroeger zou zijn vader boos geworden zijn als hij kruimels maakte. Maar sinds de scheiding werd hij niet meer boos. Dat vond Jayden fijn. Onlangs had hij in de tuin zijn oude pop verbrand. Het was geweldig om het smeulende gezicht te zien invallen, en om te weten dat zijn geheim – dat hij als kleuter met poppen speelde – nu veilig was. Achteraf gezien had hij het beter in het gras gedaan. Maar wat maakte het uit? Zijn vader was over de zwartgeblakerde terrastegel heen gestapt, alsof het hun poes Daisy was.      Een bericht verscheen op het scherm. De bezorger wou dat zijn vader naar buiten kwam.      Jayden legde de aangebeten rijstwafel op de armleuning en zei: ‘Ik ga wel!’      Buiten zag Jayden hun auto staan. Zijn vader had het aluminium zonnescherm achter de ruitenwissers gestoken. Niet tegen de zon – die had niet meer geschenen sinds augustus – maar tegen de schaamte. Waarschijnlijk wou hij niet voortdurend herinnerd worden aan het feit dat de hele straat wist wat er gebeurd was. Jayden ging in het midden van de straat staan en keek of hij het voorlicht van de brommer of de elektrische fiets zag. Het was donker, en de straatverlichting brandde al.      Zijn vader wou niet zeggen wie het had gedaan, maar Jayden was niet dom. Het was zijn moeder geweest, natuurlijk. Ze was kwaad op zijn vader omdat hij met die Brenda had aangepapt. En ze had sporen achtergelaten. Twee auto’s verder, in de goot, had Jayden een ingedeukte vijfliteremmer met spanringdeksel gevonden. Vloeibaar bitumen. Jaydens moeder was dakdekker, en Jayden had zulke emmers dikwijls in de voorkamer zien staan. Voordat zijn vader wakker werd, had Jayden de emmer in de Leie gegooid en met een zware tak ondergeduwd. De voorruit had hij met keukenpapier proberen schoon te wrijven, maar dat was niet gelukt, omdat het papier eraan was blijven plakken.      Toen Jayden een fel licht zag, ging hij aan de kant. De bezorger was niet met de brommer of de fiets gekomen, maar met een elektrische step.      ‘Je hebt je huisnummer niet opgegeven,’ zei hij.      ‘Is dat een Kaabo Wolf King?’      De bezorger zette de step op zijn standaard en opende zijn rugzak.       ‘Hoeveel heb je ervoor betaald?’ wou Jayden weten.      ‘Veel te veel.’      Jayden schudde met zijn hoofd. ‘Twee motoren, vijf uur laadtijd, hydraulische remmen, schokophanging.’      ‘Verfaillie?’      Jayden knikte en nam de tas van de bezorger aan. ‘Trekt dat ding echt zo snel op als een Lambo?’      ‘Ik weet niet,’ zei de bezorger. ‘Nog nooit met een Lambo gereden. Je ouwe thuis?’      ‘Hij hoeft niets,’ zei Jayden.      ‘Ik heb iets voor hem.’      ‘Ik zeg dat hij niets hoeft.’      De bezorger haalde een klein doorzichtig zakje uit zijn binnenzak en schudde ermee. ‘Gratis staaltjes!’      Toen de bezorger langs hem heen liep, in de richting van de openstaande voordeur, aarzelde Jayden geen seconde en trapte de step omver. Onmiddellijk maakte de bezorger rechtsomkeert en zette hem weer overeind.      ‘Mijn bar ends!’ zei hij, terwijl hij het stuur van dichtbij bekeek.      Jayden ging naar binnen. ‘Voor dat geld koop je twee scooters, debiel,’ zei hij, voordat hij de deur dichtgooide.      In de hal controleerde hij of alles erin zat: Haribo Dragibus, Lutti Candylace, Maltesers, Kellogg’s Coco Pops Loops, Dextro Energy, Napoleon Fruitmix, Mentos Gum Aqua Kiss, Fanta Orange Lemonade, Gourmet Gold Kattenvoeding, Aïki Noodles Chicken Flavour en Ben & Jerry’s Cookie Dough S’Wich Up.      ‘Waar zijn mijn M&M’s?’      Jayden rende naar buiten, maar de bezorger was al weg.      Zijn vader was ook weg, toen hij de woonkamer weer binnenkwam. Gaan slapen, waarschijnlijk. Jayden sloot de gsm aan op de lader en duwde de smeulende sigaret uit, die zijn vader in de asbak had achtergelaten.      Toen haalde hij de kaft van een van zijn schoolboeken en spreidde die uit op de tafel. In het midden legde hij de boodschappen, behalve de ontbijtgranen, de noedels, de frisdrank en het kattenvoer. Die waren voor hen. Hij wikkelde de kaft eromheen en plakte de uiteinden aan elkaar vast met plakband. Hij dacht niet dat zijn vader cadeaulint had, dus trok hij een veter uit een oude schoen en gebruikte die om een strik te maken.      Toen was het af.      Om niet aan kerst te hoeven denken, dacht Jayden aan Anita, de directrice van zijn school. Als je iets deed wat niet mocht, bijvoorbeeld de deur van de pannakooi vergrendelen met een paraplu, zodat de kleuters er niet meer uit konden, nam Anita je oorschelp vast en draaide eraan als aan een kauwgomballenautomaat. Uit de automaat kwam dan geen kauwgombal, maar een doodskreet. Jayden had ondervonden dat hij elke vervelende gedachte kon verdrijven door aan haar te denken. Elke vervelende gedachte, behalve die aan Anita zelf, natuurlijk. Wat hij toch als een groot gebrek beschouwde, aangezien ze dikwijls door zijn hoofd spookte.      Hij propte een paar handjes ontbijtgranen in zijn mond, keek in de spiegel of zijn haar goed zat en liep de deur uit.       De gelukkige was een meisje genaamd Tina. Tina woonde twee straten verderop in een rood huis met blauwe kozijnen. Voor de zomer had ze in een sociaal huurappartement in dezelfde wijk gewoond, nabij het park met de twee kasseistroken die aan de oude beluiken herinnerden. Jayden en zij hadden een gemeenschappelijke kennis: Dolfin, een dikke jongen met één arm, die een portefeuille uit je achterzak kon halen – en er weer in stoppen – zonder dat je het voelde. Totdat Dolfin, vanwege een ruzie tussen zijn moeder en de zorgleerkracht, naar een andere school moest, had hij bij Jayden in de klas gezeten. Tina was de kleindochter van de broer van Dolfin zijn opa.      De drie waren bevriend geraakt toen zoenende tieners hen uit het speelhuisje bij de glijbaan hadden verjaagd. Het was juli. Jayden en Dolfin waren dennenappels aan het rapen tussen de bomen ernaast, toen Tina kwam vragen wat er aan de hand was. Jason vond haar aanvankelijk maar niks. Ze had een hese stem en droeg paarse teenschoenen, die er niet alleen belachelijk uitzagen, maar ook geen bescherming boden tegen de glasscherven in het zand. Maar wat kon ze mikken! Na twee pogingen raakte ze de jongen in het speelhuisje pal op de lip. Verder zoenen kon hij wel vergeten. Hij sprong overeind en stootte zijn hoofd tegen het dak en gleed brullend de glijbaan af. Minutenlang hadden ze zich in de betonbuis moeten verstoppen, terwijl ze hun lach inhielden.      Haar vaders motor stond voor de deur, met de hoes eroverheen, en het licht in de fitnesskamer brandde. Jayden aarzelde. Die vent kneep je stuk als een chocolade-ei.       Toch duwde hij op de bel.       Een vrouw met strenge, wij uitstaande ogen verscheen in de deur. In plaats van te praten, kruiste ze haar armen. Plotseling wou Jayden dat haar vader had opengedaan.      ‘Ik wou haar M&M’s geven,’ zei hij, ‘maar de bezorger vergat ze.’      ‘Hij heeft haar brief op het internet gezet,’ zei de vrouw streng. ‘Weet je hoe vernederend dat is voor een meisje van haar leeftijd? Het vraagt moed om je gevoelens te uiten. Het zal jaren duren, voordat ze haar hart nog een keer voor iemand zal durven open te stellen.’      Jayden zag dat de vrouw werkelijk gaf om wat haar stiefdochter overkomen was. ‘Als je wilt, mevrouw,’ zei hij, ‘zal ik hem een lesje leren.’      De vrouw lachte haar vullingen bloot. ‘Nee, nee, nee,’ zei ze, ‘jij hebt al meer dan genoeg gedaan.’      Jayden wou zeggen dat hij niet degene was die Tina’s brief op het internet had gezet en dat ze hem dat dus niet kwalijk mocht nemen, maar hij was bang voor haar reactie en slikte hij zijn woorden in.      ‘Hoe gaat met haar?’ vroeg hij.      ‘Eerst haal jij die vreselijke grap met haar uit,’ zei de vrouw, ‘en dan gebeurt dit. Hoe denk je dat ze zich voelt?’      ‘Slecht.’      ‘Het was een retorische vraag!’ Ze monsterde zijn gezicht en zuchtte. ‘Dat is een vraag waarop je geen antwoord wil, omdat iedereen het antwoord toch al weet.’      ‘O,’ zei Jayden. ‘Sorry.’      De vrouw legde haar hand op haar voorhoofd. ‘Waar zat je met je gedachten, Jay? Ze had daar kunnen sterven!’      Tina had niet om hulp geroepen. Daarvoor was ze te bang geweest. Jayden had zijn oor tegen de stalen deur moeten houden om haar te kunnen horen, tegen de gele driehoek met de bliksemschicht erin. Ze fluisterde bijna, zo bang was ze. Niet omdat het er donker was – al moest ze geen hand voor haar ogen hebben gezien – maar vanwege de knetterende transfo’s om haar heen. Overal afblijven, riep hij haar toe. Overal afblijven, en dan komt alles goed. En toen was hij weggegaan, lachend.      Ze had haar gsm bij zich. Een half uur eerder had hij haar grappige snaps zien maken van duiven met ontbrekende tenen. Anders zou hij het toch nooit hebben gedaan?       ‘Is dit weer zo’n retrovraag?’      ‘Nee!’ zei de vrouw. ‘Waar zat je met je gedachten?’      Jayden keek naar het pakje in zijn handen. ‘Ik weet het niet.’      ‘Wist je hoe gevaarlijk het was?’      ‘Ja.’      ‘Waarom deed je het dan?’      Waarom had hij het gedaan? Het was gewoon gebeurd. Heen en weer lopend over een bankje, enkele meters van het transformatorhuisje, had Tina haar meesterplan aan hem uitgelegd. Blijkbaar had een meisje uit haar klas met het donkere haar op haar armen gelachen, en Tina zou het haar betaald zetten. Ze citeerde uit de brief die ze naar het liefje van het meisje had geschreven, en lachte vals. Een kwestie van tijd voordat hij toehapte, en dan hoefde ze alleen nog maar toe te kijken hoe het stelletje uiteenspatte. De manier waarop ze praatte – ze leek wel een schurk uit een Bond-film. Dit was Tina niet. Dit was iemand anders, iemand slecht. Misschien wou hij zijn vriendin terug? Misschien hij haar transformeren?      ‘Het was een slechte grap, mevrouw,’ zei Jayden. ‘Ik dacht niet goed na.’      ‘Dat kun je wel zeggen.’       Er viel een stilte.      Toen wees de vrouw naar het pakje. ‘Zie ik het goed? Staan daar passertjes op?’      Jayden keek omlaag. ‘Het is kaftpapier.’      ‘Hoe gaat het eigenlijk op school?’      ‘Saai,’ zei Jayden. ‘Naar het schijnt.’      ‘Naar het schijnt?’      Jayden haalde zijn schouders op.      Op de eerste verdieping ging een deur open. Jayden en de vrouw keken omhoog. Een ogenblik later dreunden zware voetstappen de trap af, en kuiten zo dik als hammen verschenen uit de schaduw van het trapgat. Een vlezige hand gleed langs de leuning. Tina’s vader, wiens tanktop losjes om zijn middel hing, leek onderweg naar een van de vertrekken op de benedenverdieping, maar bleef staan toen hij Jayden zag.      ‘Weet je wat,’ zei Jayden. ‘Ik geef het haar wel een andere keer.’      ‘Er komt geen andere keer,’ zei Tina’s vader.      De vrouw nam de hand van haar echtgenoot vast. ‘Jayden komt zijn excuses aanbieden.’      ‘Excuses niet aanvaard.’      ‘Poepie,’ begon de vrouw. ‘Die jongen …’      ‘Niks, Poepie,’ zei de man en maakte zijn hand los. ‘Tina is mijn dochter, en ik zeg dat er geen andere keer komt.’      ‘Glenn is mijn zoon,’ zei de vrouw. ‘Dat heeft je anders nog nooit tegengehouden om op hem te vitten.’      ‘Gaan we zo beginnen?’      ‘Jij bent begonnen.’      ‘Och, doe niet zo kinderachtig.’      ‘Kinderachtig?’ zei de vrouw. ‘Is het kinderachtig als een vrouw voor haar zoon opkomt?’      ‘Ik dacht dat dit over Tina ging?’   Toen Jayden thuiskwam, leek alles weer bij het oude. De kale kapstok in de hal, de deken half op de bank, de peuken in de glazen asbak, zijn dode opa’s knullige stadsgezicht op de schoorsteenmantel, de afstandsbediening van de televisie nog altijd zoek, de tapijten met hun donkere vlekken en rafelende randen – alles stond, lag of hing er nog precies bij zoals hij het een halfuur geleden had achtergelaten. Jayden beeldde zich hoe hij de kapstok uit de muur trok, de deken aan flarden knipte, de asbak op de salontafel uitstortte, een gat sloeg in zijn opa’s stadsgezicht, de televisie omvergooide en de tapijten vanonder de meubels rukte – om de boel eens op te schudden. Maar dat deed hij allemaal niet. Nee, hij ging op de vloer liggen en keek naar het plafond, terwijl hij snoep at uit het pakje dat hij onherstelbaar had opengescheurd.      Een uur of wat later ging de bel over. Ontwaakt uit een diepe slaap, veerde Jayden overeind en prevelde: ‘Brenda?’      Hij verbaasde hem dat hij haar naam uitsprak. Zou hij haar vergeven als ze nu voor de deur stond? Zou hij het kunnen? Zo niet, zou hij Tina dan nog kunnen vergeven?       Toen herinnerde hij zich het probleem met hun draadloze deurbel. Een inwoner van hun straat, vermoedde zijn vader, had een autosleutel die hetzelfde korte radiosignaal verzond, wat dat ook moge wezen. Telkens als hij zijn auto van of op slot deed, ging hun bel over. Dat kon makkelijk opgelost worden, beweerde zijn vader. Je veranderde de frequentie van de bel. Toch deed hij het nooit.       Jayden ging weer liggen, in het donker nu, en at de laatste snoepen uit het pakje, die, zo realiseerde hij zich, als je er zoveel kon eten als je wou, uiteindelijk teleurstelden.

Kenny De Thaey
8 1

Portiek

Portiek  Op weg naar huis begon het te regenen. Om niet nat te worden, ging ik een portiek in. Ik zette mijn tas met boodschappen neer en keek de grauwe grijze straat in. Langs het trottoir stond een begrafenisauto geparkeerd met daar achter drie volauto’s. Er moest dus een lijk in de buurt zijn.      Na een kwartier schuilen, goot het nog steeds. Ik begon trek te krijgen en dacht aan de grote pot zure haring in de boodschappentas. Ik zou er best een lusten. Na wat twijfelen pakte ik de pot en keek door het glas naar de zilverkleurige visjes. Het water liep me in de mond. Er was niemand in de buurt, dus dacht ik waarom ook niet. Ik pakte de pot stevig beet en draaide de deksel, die goed vast zat met een ruk open. Door de schok glipte de pot uit mijn handen en spatte op de grond uiteen. Als een eiland lagen de haringen op een hoop in een plas azijn scherven en uien. Spijtig keek ik naar de ravage en vervloekte mezelf om mijn stommiteit.      Maar zo te zien had de bovenste haring niets geleden. Die zou ik nog best kunnen opeten. Ik ging op mijn hurken zitten om het visje nauwkeuriger te bekijken. Er was niets mis mee. Ik pakte hem op en wilde een hap nemen, toen een deur in het portiek open ging. Er werd een brancard op wielen met daarop een doodskist naar buiten geduwd, waarna een aantal mannen in het zwart de overledene beschut door grote paraplu’s naar de lijkauto brachten.     Intussen kwamen naasten van de overledene uit het huis het portiek in. Ik stond ertussen of ik er bij hoorde en zag droevige blikken van verstandhouding. Niemand zei iets. De stilte werd alleen verbroken door gesnotter en het geknars van glas onder voetzolen.       Een vrouw naast mij vroeg fluisterend: ‘Wat doet u hier meneer. Wie bent u?’      Ik voelde mij ongemakkelijk. Het liefst was ik weggegaan,  maar nu het regenen was veranderd in een wolkbreuk bleef ik staan en zei: ‘Mevrouw ik ben hier om te schuilen voor de regen.’      De vrouw veegde haar rood betraande ogen af en zei iets te hard naar mijn zin: ‘Meneer we zijn hier om tante te begeleiden naar haar laatste rustplaats. Ik vind uw aanwezigheid zeer ongepast.’      Ik keek naar de afkeurende blikken op de gezichten om mij heen en dacht, ook in het uur van de dood kunnen mensen klootzakken blijven.        Gelukkig kwamen de uitvaartmedewerkers terug om de rouwenden naar de volgauto’s te begeleiden.      Ik was weer alleen. Op de grond lag een vieze smurrie van platgetrapte haringen en er hing een ranzige geur van zure vis, regenjassen en parfums. Ik voelde me misselijk worden. Ik moest hier weg en stapte het portiek uit de regen in. Snel ben ik naar huis gelopen waar ik drijfnat aankwam.

Krasslanskyp0⁰
0 0

Het Begin van Ons Verhaal-I-

Op die eerste dag waarop we elkaar zouden ontmoeten, had ik door de opwinding de hele nacht niet kunnen slapen. Misschien sloten mijn ogen een paar keer, want in de vroege ochtend stond ik al op voordat het alarm, dat ik op een eerder tijdstip had ingesteld, afging. Er waren nog uren te gaan tot onze ontmoeting en de tijd leek zo traag te verstrijken dat seconden als minuten en minuten als uren voelden. Normaal gesproken spelen de wijzers van de klok een speelse achtervolging, maar die dag bewogen ze alsof ze alle energie hadden verloren, zo langzaam en aarzelend. Die ochtend kan ik me niet herinneren hoeveel kopjes koffie ik gedronken heb; het enige wat ik me nog herinner is dat ik geen eetlust had. Ik at niets en had nergens zin in, behalve jou te zien. Na dagenlang achter een scherm gezeten te hebben en eindeloze uren in lange berichten geschreven te hebben, zouden we elkaar voor het eerst niet slechts tegenkomen via levenloze foto's, maar oog in oog beleven. Onze stemmen zouden de geluiden van het toetsenbord vervangen. De opwinding die ik daardoor ervoer, is bijna onuitsprekelijk. Die eerste ontmoeting, die eerste blik, dat eerste ‘hallo’… Ondanks dat de tijd langzaam verstrijkte, straalde de zon buiten in al haar pracht. Tot die dag toe was het weer al een tijd tegengevallen – meestal bewolkt en regenachtig. Maar die dag leek het alsof de lente plotseling was gekomen. Alles voelde anders; ik kon zelfs het gezang van de vogels buiten horen, of misschien was het slechts het geluid van mijn eigen opwinding en gelukzaligheid. De energieke, opgewekte en ritmische muziek die op de achtergrond speelde – zorgvuldig gekozen om me voor te bereiden op de naderende ontmoeting – gaf me tegelijkertijd kracht om mezelf op te maken. Voor de spiegel, die als een stille getuige voor me stond, glimlachte ik naar mezelf en vond ik mezelf af en toe dansend, meegevoerd door het ritme van de muziek. Die dag besloot ik dat ik extra zorgvuldig moest zijn in mijn voorbereidingen. Normaal gesproken bereid ik me altijd met de grootste nauwgezetheid voor op een ontmoeting, maar deze keer leek dat niet genoeg. Misschien is het wel zo dat, hoewel ik nog de verkwikkende nasmaak van de douche op mijn huid voelde, mijn haren niet de gewenste elegantie vertoonden, waardoor ik gedwongen werd ze opnieuw te wassen. Alles moest – ten minste – de best mogelijke uitvoering van mijn kunnen zijn. Ik ben iemand die graag en nauwgezet prept, maar voor deze ontmoeting was ik zo opgewonden dat ik zelfs niet een dag van tevoren kon beslissen wat ik zou aantrekken. Ik koos mijn kleren zorgvuldig uit en, hoewel ze al gestreken en in de kast gehangen waren, streek ik ze opnieuw. Er mocht geen enkele kreuk te bekennen zijn. De dag begon prachtig en ik zou niets toestaan dat er een schaduw over dit moment viel – zelfs niet een kleine kreuk in mijn overhemd of broek. Op een gegeven moment viel mijn oog op de klok aan de muur – en wat bleek? De wijzers waren weer tot leven gekomen en begonnen elkaar in een speelse achtervolging na te jagen. Ik versnelde mijn tempo enigszins en rondde mijn laatste voorbereidingen af. Ik controleerde nogmaals mijn schoenen – een bijna obsessie die ik al sinds mijn jeugd koester: mijn schoenen moesten altijd brandschoon zijn; ik kon niet verdragen ook maar de kleinste vlek erop. Ik vermoed dat dit te maken heeft met een artikel dat ik als kind gelezen had, waarin werd gesteld dat je een man kunt aflezen aan de netheid van zijn schoenen – een observatie die ik bijzonder treffend en relevant vind. Ik deed mijn schoenen aan, trok mijn jas aan en wierp voor de laatste keer een blik in de gangspiegel om mezelf nog één keer te controleren. Nu was ik klaar om te vertrekken. Toen ik mijn huis verliet, werd ik meegesleept door het mooie weer en de invloed van die energieke liedjes, die ik als een zacht refrein op mijn lippen neuriede. Alsof ik danste, begon ik met dansende passen naar het treinstation dat niet ver van mijn huis lag. Ik voelde me fantastisch en mijn opwinding nam gestaag toe. Ik zal een treinreis van ongeveer vijfentwintig minuten maken en na een wandeling van ongeveer tien minuten zal ik de afgesproken ontmoetingsplek bereiken. Daar komt de trein!…

Schaduwpen
67 2