Lezen

Un jour à Hannut (Nederlands)

Betta   Betta nam niet op. De regengod, die al de hele middag op de loer lag, had tien minuten geleden de stop uit zijn bad getrokken en het fietsende wij naar een overdekte inrijpoort tussen de huizen gedreven. Ik besloot nogmaals het rode verbodsteken bij de tuin van het kasteel te negeren, want Betta vinden was een must. We hadden daarvóór eerst aangebeld bij het kasteel zelf, maar Milo, de hoorbare viervoeter, wou niet opendoen. Het is geen zicht om te overleggen voor een kasteeldeur in de gietende regen, dus zoek je maar een schuilplaats. Maar daar stond natuurlijk bed noch magnetron. We móesten wel actie ondernemen!   Ik reed Dons park terug binnen. Don zelf had ik nog niet ontmoet, en ik wist evenmin dat Don daar zou rondlopen en eigenlijk al helemaal niet dat ik hem later op de avond Don zou noemen. Maar Don was wel de papa van Betta. Dus het kon in principe. Dus reed ik Dons park een tweede keer in, en deze keer was mijn penetratie van het park gevoelig dieper, omdat de regen mijn denken had gestimuleerd dat castle view cottage echt wel in dat park móest liggen.    Ha, daar zag ik het. Het leek op zo’n knus oud treingebouw waar je vroeger via de kaartjesknipper aan de uitgang van de loketten toegang tot het perron kreeg. Enkel de kaartjesknipper ontbrak. En zijn hokje. En het spoor. Nou ja, bijna alles ontbrak, maar toch blijf ik vinden dat daar perfect een kaartjesknipper had kunnen zitten.    Er was een afdakje voor de fiets. Er was een bel. Ik dingdongde. Niets. Maar de klink ging naar beneden en ik was binnen. Het was mooier dan verwacht. Ruim. Er lagen boekjes over de deelgemeenten waar alleen geotechneuten als ik superwarm van werden. Toch weerstond ik de verleiding van het lezen. Mijn vriendin diende immers nog uit haar netelige situatie geëvacueerd. Ik had uit vorige relaties geleerd dat je maar beter prioriteiten kon stellen, en een vrouw was zoiets.    Zíj nam gelukkig wel haar mobieltje op. En toen ze de halve kilometer overbrugde moet de regengod nog een eitje met haar te pellen hebben gehad. Ja, ze is knap, maar ze viel voor mijn charmes. Pech voor hem.    We trokken onze bagage op het droge binnen. Omdat het sluitingsuur van de supermarkten naderde, zwom ik nog snel naar de dichtst bijzijnde. Onder druk verzamelde ik wat lactosevrije diepvriesmaaltijden en sap, maar de snacks bleken onvindbaar. Het licht werd gedoofd en ik vreesde de toorn van mijn eega: ze had heel grote, en diverse, honger.   Vlaamse spraak trok mijn aandacht, en ik zag twee charmante gezichtjes. Ze schoven aan om netjes te betalen. Ze hadden kwaliteitschips gekocht. En ja, ze waren bereid me tegen een mooie glimlach te verklappen waar ze waren verstopt. Ik zou het alleen nooit gevonden hebben.    Terug thuis monsterde mijn vriendin de buit. Ze apprecieerde zeker mijn inspanningen om ons niet te laten verhongeren, en was ontzettend dankbaar dat ik het enige paar schoenen dat ik bij had, had willen verzuipen daarvoor (ik had nu enkel nog zeesloefen om de komende fietsritten af te werken). Maar wist ik na anderhalf jaar nog steeds niet dat appelsap drinken echt alleen gebeurde als het niet anders kon? En of ik al eens aan de geur van de rijst en noedels had geroken?   Dan denk je, maar je zegt het niet: 1. “Het was een noodsituatie, liefje!” en 2. “Ik had geen schaar bij om in de winkel eens te ruiken”.    En om haar aandacht af te leiden haalde ik dan maar de zakken witmerk-chips boven. Ze kwam me kussen, en ik denk dat ze me probeerde te paaien en te zeggen: “Jij kan daar toch wel tegen dat ik een beetje commentaar geef, hé?”    Toen stopte er een suv in kakkleur vóór onze cottage. Het was niet Betta, tenzij ze samen met twee dames en een jongen de incheck deed. Neen heus, het waren de Vlaamse studentes van de chips.   Toen hoorde ik mijn vriendin op de achtergrond mompelen: “Zoeteke, dat huisje hier lijkt toch eigenlijk niet zo goed op wat wij boekten...”   Ah nee?   Daar stonden vier Vlaamse twintigers voor de deur. En dus geen Betta.   “Zijn jullie Betta?”, klonk het in koor. “Wij zeiden van niet, en keken elkaar voor de zekerheid toch maar eens aan. “Zijn jullie hier... ook?”, vervolgden ze. “Nou, daar lijkt het wel op,” probeerde ik te grapjurken, terwijl het lachen steeds groener werd.  “Wij zitten vast verkeerd”, probeerde mijn vriendin de situatie te vatten. “We dachten al dat we een upgrade hadden gekregen, maar dat lijkt nu wel niet meer zo. Toch, zoeteke?”   Ze liep kwaad weg, haar boeltje inpakkend, toen ik haar met mijn dwingende blik duidelijk maakte dat dit niet de goede strategie was. Ik wou niet terug naar die onderdoorgang in de hoofdstraat waar we hadden geschuild. Ik zou mijn eerlijk veroverde cottage niet zonder slag of stoot opgeven! Hier moest onze verwijdering politiek en diplomatiek slim gespeeld worden!   “Maar allez, dan slapen we hier gewoon met zijn zessen,” kwam de dikste van de bende zich moeien. Ik bedacht dat ik nog geeneens wist welk bed het beste was en waar ik nu snel heen moest voor een slaapclaim – had mijn liefje niet net iets gezegd over een kingsize bed? “Nou, met de chips lukt het wel,” zei ik. “Je weet wel,” knipoogde ik naar de twee slankere versies,” deze die ik in de winkel dankzij jullie vond.”   Op de een of andere manier was mijn vriendin intussen toch naar buiten geslopen en had ze een eigen zoektocht ondernomen. Een vierde deur in het gebouw ging wel open. Ik zag de idee van het sextet binnen de minuut oplossen toen ze met een dikke grijns wenkte en me bij mijn revers vastpakte: “Jij gaat daarheen,” zei ze poeslief maar ik voelde heel goed de weerhaakjes van haar spinnenpoten op me. En tegen de dames: “Ik verkas heel even mijn vriend met bagage, dames, en breng een verse vervanghanddoek. Het spijt ons zó van deze vervelende situatie!”   Ik wuifde nog eens zwak naar de tweede smalste, maar werd ruw voortgetrokken. Gelukkig klopte het wat ze beweerde: er was wel degelijk een tweede, iets soberder cottage, maar voor een man met honger naar streekinfo was het een mager beestje: buiten een folder voor het West-Vlaamse Bulskampveld en wat lokale pizzeria’s, was er niks voorhanden. Ik zou het echt met mijn vriendin alleen moeten doen.      Don   Er kwam ter hoogte van halftien ’s avonds plots onverwacht een kleine kink in de kabel van de relatie met mijn vriendin. Plots stokte een conversatie, of misschien was het wel eerder een discussie. Hoe dan ook kon ik dit keer niet teren op mijn relationele ervaring; soms heb je van die momenten dat ze je in de steek laat, of dat je net de leerstof van dat hoofdstuk van die levenscursus nog niet verwerkt hebt. Ik besloot dus zonder communicatie de benen te nemen om ze even te strekken in Dons park. Dat was foute boel, bleek later. En ik ben zover geraakt dat ik het ook nog helemaal ging snappen. Maar dat was dan alweer ná mijn babbeltje met Don.    Ik slofte dus op mijn slippers door het park. Een van de Vlaamse meiden zat op een bankje, ineengepakt tegen de natte koude. Ik besloot echter éérder rechtsaf te draaien dan mijn weg langs haar bank te vervolgen, en me volop te concentreren op het park. Bovendien was ik in overgangsmodus: ik moest onder het bladerdak volop nadenken hoe ik mezelf weer aan de praat kreeg tegen mijn partner. Maar het is een beetje zoals twijfelen op de snelweg: als je verkeerd zit, kan je alleen maar verder verkeerd blijven rijden. Want vóór me zag ik jandorie Don, wild plukkend tussen zijn klimop. Een gesprekje met Don paste evenmin in het concept! Maar het was onvermijdelijk. Ik wandelde gewoon recht op Don af. Die bleef maar maaien met zijn handen als zeisen.   “Als je ze laat staan, dan zijn dat volgend jaar zo’n bomen,” begon hij vol overtuiging, terwijl blijvend oorlog voeren met zijn handen om zich heen slaand. Stukken volledig en half uitgetrokken nieuwe paardenkastanjeboompjes dwarrelden rond hem neer. Het verwonderde me dat hij me in zijn concentratie had opgemerkt. Ik besloot hem te kalmeren door hem op andere gedachten te brengen. Ik kan dat goed, naar het schijnt.   “Waar kom je vandaan?” vroeg ik hem rechttoe-rechtaan. “Amerika, Cincinnati,” en hij keek schuin naar me op. Ik schrok aangenaam. Dit was een lookalike van mijn favoriet acteur Woody Harrelson, besefte ik plots!   Hij bleek hier nu zeven jaar te wonen na doortochten in Monte Carlo, Milaan en Brussel. Dit was perfect, zijn château, hier in Hannut – een stadje waar hij alles had wat nodig was. Vooral rust. Alleen had corona mist geschapen in zijn hoofd. Hij vreesde dat het nooit meer zijn zou zoals voordien. “Testen, vaccins, weet je wel. Allemaal gedoe om te kunnen reizen.” Het leek erop alsof zijn wereld aan het vergaan was. Het werd allemaal zó ingewikkeld voor de globetrotter die hij placht te zijn. “De wereld gaat op slot,” bekende hij mij zijn diepste angst. Ik dacht: “Nou Don, te veel Armaggeddon gezien, jong?”   Hij vertrouwde me toe dat hij op een breekpunt stond in zijn leven: teruggaan of hier blijven. Ik fronste mijn ogen (en oren, want dat kan ik). Hoorde ik hem daarnet niet zeggen dat dit kasteel zijn álles was? Zijn plekje waar hij thuishoorde? En zette hij de eenheid van zijn gezin op het spel om met de helft van zijn kinderen terug te gaan naar Cincinnati, en de helft ervan achter te laten bij zijn (Amerikaanse) vrouw, die hier wou blijven?   Terwijl ik becijferde hoeveel kinderen hij dan mogelijks moest hebben (minder dan vier kon niet, rekende ik uit; ik hoopte dat het er geen vijf of zeven waren; stel je voor dat een kind half mee moest en half blijven moest!), kreeg ik plots medelijden met deze selfmade kasteelheer/filmster lookalike. Het leek me dat deze man naar iets op zoek was wat hij al had gevonden, maar dat zich niet meer herinnerde. Omdat mijn therapeutische gave in het verleden al zijn beperkingen had getoond en meer kwaad dan goed had gedaan, in het bijzonder ten aanzien van vrouwen die mijn echte ik als de emanatie van ‘perfecte vriend’ niet scherpgesteld kregen en me lieten zitten, begon ik over zijn grasperk. Ik zei dat ik het mooi egaal en proper afgereden vond, maar dat er ook... andere manieren waren om het af te rijden – of net niet.   Ik verwees hier heel even naar mijn Vlaamse vrienden van groen- en parkbeheerders, gezien ik de Waalse praktijk onvoldoende kende. Of Don er al eens aan gedacht had om meer bloemen in zijn gazon te krijgen?  “Yeah, de biodiversiteit, jaja dat ken ik wel,” beaamde hij. “Heel belangrijk, maar... Ach,” bekende hij, “weet je dat ik niet kan rondlopen met mijn hemd úit mijn broeksriem?” Ik keek hem vragend aan. “Het moet erin, mijn hemd. Ín mijn broek. Altijd.” (Het stond hem wel, vond ik, en ik vroeg me af of Harrelson dat ook zo deed) “Anders voel ik me, je weet wel, zo...” Ik knikte heel hard zodat hij zeker wist dat we elkaar verstonden.  “Wel, zo is het dus ook met dat gras. Weet je, daarbóven (en hij wees naar een slaapkamer in zijn kasteel), als ik opsta, dan wil ik een biljartvlak grasveld zien – dat gaat niet anders. Biodiversiteit is belangrijk, for sure, maar niet hier in mijn gras...” Ik zei opnieuw dat ik het wel begreep en dat ik de discussie heel fijn vond. Dat ik zijn argumentatie ernstig nam en blablabla.   “Soms maak ik weleens een foutje in mijn grasbeheer”, besloot hij zalvend. Hij wees op kale plekken. “Ach, het verkeerde gif,” bekende hij. Ik bedacht dat zijn type beheer toch echt wel enkele pijnpunten kende, maar gaf geen kik. “Gewoon terug gras zaaien, daar,” zei ik als een kenner, waarop hij zei: “Is al gebeurd.”   Maar toen moest hij dringend zijn trouwe viervoeter Milo gaan zoeken – die zwierf ergens doelloos door het park (dat hij al zeven jaar kende) en dreigde niet bij het avondmaal te kunnen aansluiten. “Ik kom graag in mijn park,” besloot hij samenzweerderig. “Dat komt omdat Milo drie keer plassen moet, en dat doet hij enkel als ik in de buurt ben.” Ik wenste hem veel succes in zijn zoektocht toe, en dacht aan de inbreng van mezelf in het volgende gesprek met mijn vriendin, die vast heel erg in Don geïnteresseerd zou zijn. Ik dacht ook aan Dons vrouw, die hij af en toe leek te moeten ontvluchten. Blijkbaar was zijn kasteel daar nog niet groot genoeg voor.    Ik keek nog even om, maar Don was al verdwenen.      Terug Betta, en terug Don   We weten in elk geval dat Betta bestaat, alive and kicking. Met haar glimmend bolzwarte Dr. Martens-boots en jasje met print erop van vast een heel chique school, stond ze plots in de keuken van ons treinstation. Ik was blij dat mijn vriendin de honneurs waarnam. Ze kon goed onze opgelopen ergernis van het zoeken wegstoppen en tegelijk een punt maken dat het toch allemaal wel een beetje onduidelijk was, een diplomatieke gave die ik soms heel hard ontbeer.   Het kwam er op neer dat het volgens Betta allemaal zo’n beetje een samenloop van omstandigheden was geweest. Het kind – volgens mijn vriendin net haasje over de achttien, ik schatte haar zes halve jaren jonger (zo gedroeg ze zich toch, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat ik niet weet hoe een vijftienjarig meisje zich gedraagt) -   was één lange stralende glimlach van tien dikke minuten; je zou haar net niet nog een beetje zakgeld geven daarvoor, tot je zou beseffen dat ze jou drie uur daarvoor in de gietende regen voor haar voordeur had laten staan.   We vermoedden dat onze centen voor het logeren in de B-coupé van het treinstation, naar Betta’s spaarvarken werden afgeleid. Dochterlief die wat kan bijverdienen, zolang ze de onzichtbare moeder en de parkplukkende vader maar niet te veel benaderde voor logieskwesties. En toch was de eerste praktische vraag (de tweede eigenlijk; de eerste was het huisje vinden, en daarvoor had ze al een slecht cijfer laten optekenen) al meteen een onvoldoende: hoe zette je die uit een 19de-eeuws huis verloren gelopen gaskachel toch ook al weer aan? Want mijn vriendin begon een koutje te pakken.    Don zou het komen fixen.   De wegen van Don en de gaskachel slaagden er het hele weekend eigenlijk niet in om samen te komen. En toen we hem dan toch eens zelf uit zijn park plukten, kreeg hij het ding ook niet aan de praat. Plots rinkelde zijn mobiel: hij werd dringend bij het avondmaal op het château verwacht. Don sprintte naar het huis. Mijn vriendin keek hem achterna, draaide haar hoofd om, en pruilde haar mond tot een zacht goedkeurend en waarderend geklik met haar lippen. Dat moest ik onthouden.    Op zaterdagavond, nog voor mijn terreinbabbel met hem, was Don nabij ons treinstation gepasseerd met enkele esdoornscheuten in de hand die hij ergens kwijt moest. Milo volgde met een lege pindakaaspot in zijn bek. De oude hond, genre golden retriever waarvan alles tot bijna tegen de grond hing door de levenszwaarte der dagen, vormde een uitstekend duo met zijn baasje. Wat voor Milo opging, ging eigenlijk ook op voor Don (en omgekeerd). Wie wie naäapte, was niet duidelijk, maar wat we wel wisten was dat ze elkaar doorheen de jaren hadden gevonden; ik hoopte dat hij meemocht naar Cincinnati, met Don, zijn levensmaatje, en niet gevierendeeld werd en Don alleen twee poten en een kop meekreeg in zijn vlucht terug naar de States.    Zondagmorgen begon met een lekke band. Dat vond ik fijn, want het was de beloning voor het meesleuren van een grote fietspomp en herstelgerief. Later bleek de beloning dubbel. We gingen nogmaals samen als koppel herstellend aan de slag. Een nieuwe ervaring! Toen ontdekten we ook de boosdoener: een scherp steentje dat zich genesteld had in de band van vrouwlief. We keilden het achteloos weg op de oude trambaan even buiten Hannut. Van dan af werd het saai: we fietsten enkel nog.    Toen we het park uitreden, grofweg te situeren tussen bandhersteloperatie deel I en deel II, dreven we de bende Engelse kippen en hanen uiteen op de kasteeldreef. Ik kon niet nalaten naar de derde verdieping te kijken, of Don al wakker was. De gordijnen waren in elk geval nog toe. Maar toen we later die middag terugkeerden om de bagage op te halen, was er nog geen verandering. Volgens mijn vriendin had Don die nacht gewoon op de zetel moeten slapen.    En zo eindigt dan ons piepkleine fietsavontuur in de coulissen van een château met bijzondere bewoners. Het is fijn toch even een kijkje te kunnen nemen in de wereld van de rijken. Al herinneren we ons vooral een sympathieke man in witte kleren met het hemd ín de broek, werkend in zijn parktuin, vol raadsels, die in een veranderende wereld nog steeds naar zijn eigen plekje op de wereld op zoek is.    Het had mijn maat kunnen zijn. We gingen elkaar zeker verstaan. Behalve dan over gazonnen.     Ik ben vergeten zijn naam te vragen. Maar misschien maar best ook. Voor mij blijft hij Don. Altijd. Waar hij ook heen gaat. 

Jeroen V
0 0

Gedoogbeleid voor een kat

Sinds een half jaar heb ik een kat geadopteerd. Enfin, het is meer een stilzwijgende overeenkomst tussen kat en man in die zin dat ze er mag zijn onder een aantal voorwaarden.   De eerste is dat ze haar eigen haar opkuist. Nou, dat doet ze niet. Overal waar het warm óp zitten is, is een potentiële pleisterplek. Ik zou het fijn vinden als ze altijd op de zetelrug van mijn oma zaliger zou rusten en slapen, onder mijn palmboom, maar de oude doos versmaadt ook mijn éigen zetel niet. Gezien ik een punctuele haarvermijder ben, is een klein aandeel haartjes dus al ruimschoots genoeg om een paar keer na elkaar heel diep te zuchten. Ik kijk haar dan aan, maar meer dan wat gespleten oogblikken gunt ze me niet. Alsof ze wil zeggen: “ik had het veel erger kunnen maken – weet je nog hoe ik het vroeger deed?”   Dat weet ik nog. Tijdens haar puberjaren en nog lang daarna, krabde ze kale plekken op haar rug. Een jaar of twee terug hield ze daarmee op. Ik besloot dat zelfs katten het op hun eigen zenuwen kunnen krijgen.   Dus ik verdraag ze. Zolang ze maar aan voorwaarde twee voldoet: ze dient proper te eten. Brokjes eet ze mooi volledig op en spatten niet bij elke kraak van het bordje af. Ze maakt er helaas een potje van. Je kan altijd zien wanneer ze gegeten heeft. Onlangs heb ik haar een kommetje gegeven met hoge randjes. Ik denk dat ze me dat al de hele tijd probeerde wijs te maken – dat ze nood had aan extra structuur. Ze klaagmiauwde altijd zo vaak. Maar nu het experiment met het diepe potje lijkt te lukken, merk ik een vredige rust opduiken in de zone van haar eetbak. We hebben elkaar begrepen.   Toch zijn er nog voorwaarden. Ik had misschien met deze moeten beginnen, want het is een basale: ze zit ’s nachts binnen als het koud is. Maar ze heeft dat eigenlijk al van voor de winter begon, een beetje heel breed geïnterpreteerd. Die “’s nachts” heeft ze geschrapt uit onze overeenkomst. En “koud” vond ze ook te eng geformuleerd: ze is wel een elfjarige kat, en geen jong kneusje meer voor wie een beetje koude geen zorg is! Kan ik ze ongelijk geven? Durf jij dat? Had jij dan geen bomma die met zo’n vintage gehaakt dekbed als sjaal rond haar hals geslagen zat te koukleumen bij 23° kamertemperatuur in zo’n zetel die de kringwinkels nu steevast weigeren?   Wel, ik denk dus dat ik me in de derde leeftijd beter moet inleven (telkens ik mijn lief-met-kinderen zie smeekt ze me dat ook te doen voor de eerste leeftijd – werk zat dus!). Dat zal me niet slecht uitkomen, want met mijn 45 lentes sta ik ook al zowat op die poort te kloppen. Nou nou.   Voorwaarde vier is momenteel compleet ontspoord en ik heb bij de minister van Dierenwelzijn om een bemiddelaar gevraagd. Áls ze binnenzit, houdt ze haar plas óp. Ik had gedacht dat dat een heel duidelijke regel was (bij hondjes lukt dat toch!), maar gaandeweg is ze beginnen gaan als ze goesting had. Ik zou echt niet in de voeten van mijn mini-yuca willen staan. De plant hangt troosteloos met de oortjes naar beneden en dat zou wel eens door een overdosis kattensappen kunnen komen. Mijn grote palmboom stalkt ze ook. Vooralsnog blijft hij groeien – misschien heeft hij al die pis wel net nodig. Beneden de enorme pot verraadt een hoop bloemaarde haar zondige actie. “Een kattenbak zetten?”, hoor ik je opperen? Neen, daar begin ik niet aan. Dat trekt alleen maar andere katten aan, als die horen dat je je etablissement van te veel faciliteiten voorziet. Ik wil mijn poezenonderdak voorbehouden aan slechts één gedoogkat. Trouwens, ik heb maar één omazetel om op te zitten. Het is mijn week hartje dat de deur heeft opengezet voor die bejaarde kat. Bij de buurvrouw kwam er een jonge knappe kater en twee stevige honden. Maar Simba, want zo heet ze, had geen zin om op haar oude dag nog nieuwe maten te maken. Weet je wel: dat is zoals een bommaake in het appartement boven de bank aan de overkant van de kerk: soortgenoten zien vanuit het raam één hoog is best voldoende, als de seldersoep met vermicelli maar op tijd wordt geserveerd. En  dus ben ik, dierenliefhebber in de theorie, maar in de feiten eerder een dierenafstoter, al ongeveer zes maanden een liefdadigheid aan het doen: een dakloze kat van haar basisnoden voorzien. O, we hebben al eens woorden, redelijk vaak zelfs: ik wil bijvoorbeeld dat ze haar bord leegeet. Maar steevast blijft nog een kattenportie liggen en vraagt ze nieuw voer. Dan gaan we in discussie. Ik win altijd, behalve als ze heel zielig begint te doen. In feite wint zij dus altijd. Het is een ros-wit-zwarte kattin. Het is nog steeds een schoonheid, maar katers heeft ze nooit rond zich geduld. Elegantie is haar vreemd; daarvoor heeft ze te veel marginale straatmaniertjes. Neen, Simba is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken – al is het veel geblaas en eerder tandengeknars. Want als de nieuwe jonge buurkat haar opzoekt, blijkt ze toch hulpeloos en in het nauw gedreven. En laat ik haar binnen. Ook al is het niet koud, en is het nog geen nacht.

Jeroen V
0 0

De mol is dood

De mol is dood. Jaja, hij is echt dood. Het was een mannetje. Toen ik hem daarnet een struikenbegrafenis gaf (want hij is gevallen op een grassig slagveld), zag ik zijn piemeltje. Het was redelijk indrukwekkend voor zo’n beestje, en dan was ook dat piemeltje al dood. Mijn buurvrouw met wie ik de tuin deel, heeft me verteld over de veldslag. Ze is trots op haar hond en kat die in een gezamenlijke alliantie tegenover het leger van de mol stonden. De samenzweerders hadden eerst heel lang stilgelegen rond een plek waar de mol (overdag, de domkop) aan het graven was. Ze hadden naar elkaar gekeken en samengespannen voor een hinderlaag. Plots was de hond opgesprongen en beginnen graven. De mol had zich er laten instinken! Hij heeft nog gekrijst, naar ik hoorde zeggen, terwijl hond en kat hem zijn nederlaag zo lang mogelijk wilden herinneren. Ik weet niet zo goed of ik nu mijn blijdschap mag tonen. Per slot van rekening reken ik me bij de groene jongens. Geen donkergroene versie, maar ook geen appelblauwzeegroene. Ooit horen zeggen van een opportunistische politieker met een hoofdstadnaam dat hij groenrechts was. Ex-coryfee Jan Peumans heeft die gladde jongen eens goed uitgelachen waar hij bij zat. Ik wil niet uitgelachen worden door Jan Peumans, die tot mijn kennissen behoort als hij eens een goede dag in zijn herinnering heeft, weet je wel. Als redelijk groene jongen zou ik deze lafhartige aanslag moeten veroordelen. Hond en kat zijn exoten die al vele slachtoffers maakten in de tuin. Vooral de kat is een echte moordmachine. Dat hij nu ook de dociele hond voor zijn kar spande op zijn seriemoordenaarspad, kan enkel op mijn gemeende afkeuring rekening. Zo hoort het, als politiek correcte groenling. Behalve als het een mol is. Want die mol daagt me al jaren uit. Een drietal jaar, als ik precies mag zijn. Mijn leven van die tijd, herinner ik me, zwiept van de ene emotie ten gevolge van de terreinrealisaties van de mol, naar de andere. Het is zo’n beetje de lijm geweest van mijn leven in die tijd, denk ik. Het is ook een beetje een vreemde mol. Zo wou hij niet in winterslaap. Dat vond ik straf! Zelfs dan groef hij mijn ecologisch beheerde pelouse om! Ik lees vandaag dat een mol geen winterslaap houdt. Dus mijn mol is dan toch al een beetje minder vreemd dan ik dacht. Maar toch niet helemaal on-vreemd ook, hoor. Zo groef hij heel oppervlakkig. Zijn gangen liepen echt aan de oppervlakte – zo’n gevaarlijk spel speelde hij! Ik sneed PET-flessen middendoor en stak ze in een mollenpijp. Ik drenkte vodden in benzine en stak ze eveneens in zo’n gat. Ik stak een mollenvangkoker tussen twee gangen. Ik stond ’s morgens vroeg op om hem uit te graven waar hij aarde naar boven duwde (maar hij tekende nooit present). Het hielp allemaal niet. Mijn mol was een doorgewinterd strateeg: míj kreeg hij klein. Soms verhuisde hij voor een paar maand. Een andere keer ploegde hij in de winter een kwart van mijn bos om. Toen dacht ik: zo kunnen we samenleven, vriend. In mijn bos mogen ook de honden schijten; dus jij doet hier ook maar je ding! Toen er honden kwamen, dacht ik: die zien we niet meer terug. Twee maand terug boekte hij opnieuw voor een paar maanden, met open optie. Ik vond dat sneu, dat hij geen plannen had om definitief weg te gaan. Je zou toch denken dat mijn mol intussen die hondenstront moet geroken hebben, en zijn lessen had getrokken. Maar neen. Ik zie op het gras van mijn gedeelde tuin een volwassen mollenlijk. De doders hebben hem vanbuiten intact gelaten, je ziet geen wonden. Het opbaren in een molllenkist zou dus niet veel moeite hebben gekost. Toch heb ik hem ledemaatloos in de struiken gekeild. In oorlogstijd ben je wat harder, wat nijdiger, wat minder begaan met sentimentele zaken zoals een mollenbegrafenis met gepaste teksten en muziek. Nu de begrafenis achter de rug is, de eerste emoties gezakt, de hond en de kat een ereteken kregen opgespeld (wat de kat heel vervelend vond; de hond liet begaan, de sukkel), denk ik terug aan het tragische leven van de mol. En dat van mij. Nu de mol er niet meer is, me geen richting meer geven kan, moet ik op zoek naar een nieuwe levensbegeleider. Elk probleem schept dus een nieuw. Al moet ik het misschien relativeren: mensen struikelen niet over bergen, maar over molshopen. Als mens dien ik de gezamenlijke traditie van spreekwoordelijke wijsheid te onderschrijven. Dus doe ik dat maar: we maken iets niet erger dan het maar is. Ik lees dat mollenpoten geluk brengen en helpen bij het dóórbreken van kindertanden. Mijn zus heeft nog peuters lopen en een baby maakt zijn opwachting. Het wordt een goedkoop cadeautjesjaar.

Jeroen V
2 0

Een Eiffeltoren op een top

“Dáár”, wees mijn jongste de hoogte in, vanop de schaars romantisch verlichte Karelsbrug, boven de donkere schaduw van de beboste Petřínheuvel. “Zie je dat, Jeroen?” Mijn kinderen vinden het leuk hun vader met hun voornaam aan te spreken. Dat voelt soms wat raar aan, maar voor hen is het een spel. Dus spelen we mee: “Ik luister, zoon!” “Daar wil ik morgen graag heen,” zei hij. Ik knikte. We hadden iets om onze Praagse vierdaagse mee te beginnen. Tegen dat we boven aankwamen, waren we al een uur verder, en als ik er nog een leuke omweg vóórzette, misschien al twee. Dan nog drie andere dagen vol zien te krijgen. Het zou wel loslopen. Er was immers nu al één idee, drie uur na het landen en na de tweede van uiteindelijk zeven overtochten over de lange Karelwandelbrug.  Wat boven de heuvel uitstak leek op een moderne uitkijktoren. Het was roze en paars verlicht, toch wel bijzondere kleuren voor een toren die in het donker daardoor dildo-uitstraling had. We wisten van een typisch Oost-Europese TV-toren in de stad (steevast te beklimmen), maar deze op Petřín zei ons (mij dus) nog niets.  Op woensdagmiddag, kort na enen, bereikten we de top waarop een kleine Eiffeltoren stond. We hadden inderdaad ruim twee uren van ons beperkt lichturenaantal (het werd al donker rond halfvijf) besteed aan een omweg via de Praagse Burcht en het Strahovklooster. Er stond best een lange wachtrij die ontmoedigender leek dan hij was. Na nauwelijks tien minuutjes wachten konden we naar boven met een familieticket, dat tot puberale, en dus momentane ontgoocheling leidde bij mijn jongste zoon omdat het niet geldig was om daarmee de lift naar boven te nemen. We moesten met de trap, 58 meter hoog. De trappen liepen buitenom en liepen vlot, perfect gemaakt voor wie tussen 1,70 en 1,90 meter groot was. Daar pasten we alle drie tussen, ik tussen mijn twee bodyguards. Het trappenprotest werd daarmee door de feiten gesmoord nog voor het enige proportie had kunnen aannemen. Gelukkig had mijn oudste zoon de jongste kordaat tot de orde geroepen: “Zaag niet, doe gewóón.” Ik knikte goedkeurend, zo doe je dat. Van dichtbij wás het inderdaad een stijlvolle kleine replica van de drie jaar eerder gebouwde echte Eiffeltoren. Alhoewel. Mijn vriendin was het daar grondig mee oneens toen ze een foto zag. “Dus je vindt de echte Eiffeltoren dan ook maar niets?”, vroeg ik verwonderd, want buiten size zag ik niet echt het verschil. Ik herinner me niet meer wat de grote Eiffeltoren nu net tot een schone Eiffeltoren maakte en deze kleine opdonder tot een lelijke, maar de schone mocht blijven en de lelijke niet. Ik berustte.  Boven was het uitzicht natuurlijk spectaculair. Dat was het al zonder de toren. Onder mij speelden geel, gelig, geliger, bruin, bruinig, bruiniger, oranje, oranjeachtig, vuilgroen, geelgroen – enfin verzin het maar – in het patchwork van boomkruinen. Enkel rood ontbrak. Geen roodkleurende bomen in Tsjechië, toch niet op de vier begindagen van november. Tussen de bomen verrees nog het Spiegelpaleis van diezelfde wereldtentoonstelling die de Petřín-Eiffeltoren in 1891 had gebaard, gevat in de vorm van een houten kasteel met ophaalbrug. We haalden er ons neus voor op want we hebben zelfrespect.    We daalden af naar onze wijk Malá Strana terwijl het bos een uitgestrekte boomgaard werd. Mijn ene zoon verkoos op eigen kracht uit te bollen tot ons appartement voor een broodnodige pitstop op de Karelsbrugappartementensofa, de ander kon ik overhalen vier kilometer boodschappen te dragen. Hij wou koekjes – tja, dan ben je met corvee gejost.  

Jeroen V
5 0

Finn McCool

Op een dag was Schotland voor Benandonner te klein. Hij wou expansie! Benandonner ging op de kust staan van het North Channel dat hem scheidde van Noord-Ierland, en ging wat schelden, tieren en roepen op die onderontwikkelden aan de andere kant van het water.   We zijn 2023 en het ging toen ook al niet anders.   Op die andere kant van de zee wist Finn McCool zich uit zijn geriefelijke schommelstoel gelokt, tooide zich in oorlogskleed en wette zijn dubbele aks. Dat varken zou hij wel eens wassen! Bovendien had hij nu eindelijk een aanleiding om Schotland aan te vallen en in te lijven. Hij had gehoord dat daar wel nog erwten en bonen te kweken waren - broodnodig als die waren voor zijn dagelijkste stew die sinds de bonenpest op zijn eiland nooit meer dezelfde was.   Oonagh, zijn vrouw, vulde twee ossenbesparde karren met picknickmanden, en Finn vertrok voor actie.   Ter hoogte van Aird Snout ging hij basalt uit de rotsen houwen. Dat ging makkelijk: de zes-, zeven- en achthoekige platte stenen die kolommen vormden tegen de kliffen leenden er zich uitstekend voor. Hij gooide ze gedecideerd in zee en creëerde een heuse dam richting Schotland. Benandonners tirades zorgden intussen voor een ritmische cadans in zijn werk en elke dag kwam er een mijl nieuw vasteland bij.   Toen er nog twee mijl te gaan was, was het ook tijd voor de ossen om te gaan. Het oppeuzelen ervan gaf Finn de energie om de laatste blokken te hakken en uit te spreiden over de zee. Benandonner was dat wachten op Finn wat moe en laste een break in. Omdat Finn voor de laatste mijlen haast had gemaakt, had hij hem niet zien komen.   Finn trof een tien meter lange, snurkende reus aan in zijn enorme hangmat op Islay Mountain. Eensklaps werd hij door angst overmand. Die Benandonner was goddorie twee meter groter dan hem!   In paniek vluchtte hij zijn dam over, terug naar Ierland. En waar ga je dan zitten grienen?   Juist. Bij je vrouw.   En dus ving Oonagh hem op, sprak hem toe met koosnaampjes à la 'hottie', 'peppie', 'beerke' en 'spetter' en woelde door zijn lange, blonde lokken. Het hielp een heel stuk, maar al snel daarna blokkeerde Finn alsnog. Hij kwam niet tot een oplossing hoe Benandonner aan te pakken en te verslaan.   En dus schakelde Oonagh een versnelling hoger. Ze diepte een oude wieg op, verpakte Finn in kinderkleding en maande hem aan met opgetrokken knieën erin te gaan liggen. Een reuzenfopspeen maakte het helemaal af.   Wakker geworden, stoof Benandonner de volgende dag op Ierland af. Oonagh stond intussen in moederschapskleding onderaan Aird Snout en wiegde de kindermand.   "How you are doing, son?", zei Oonagh, die met aangebonden kussens ook nog eens een volgende zwangerschap simuleerde, "wanna see my new baby?"   Benandonner schrok zich een hoedje en vergat elk beleefd fatsoen. Zonder de vrouw te groeten vielen de schellen van zijn ogen. Als dít al de zoon was van die Finn die hij zo graag als beleg op zijn sandwichen zou leggen, hoe reusachtig moest die vader dan wel niet zijn?   In geen tijd verbrak hij het wereldrecord damlopen-tussen-Ierland-en-Schotland en gooide daarna vanaf de Schotse oever met rotsblokken de dam stuk.   Finn klom nu uit de wieg en zou zes maanden lang de afwas doen en om de drie dagen stofzuigen. De dam verdween in de plooien van de vergetelheid.   Maar toch bestaat er nog een klein stukje van die dam! Nu is het vredevol gebied, en zeker 's morgens vroeg, is het er goed toeven. De platte stenen zijn goede stoeltjes om te beseffen dat roepen en tieren hier helemaal niet passen en dat het fijner is te luisteren naar de geluiden van golven en meeuwen.   Pas omstreeks de negentiende eeuw ontdekt het grote publiek de basaltformaties. Een stoomtram erheen vanuit een badplaats maakt het plaatje compleet. Een Noord-Iers Han-sur-Lesse is geboren. Vandaag is het de drukst bezochte plek in Noord-Ierland.   Het is avond en beneden me zijn alle toeristen al even vertrokken. De Causeway is van bovenaf een vinger van de kust die de zee insteekt en erin verdwijnt. Enkele locals rijden met hun auto's tot tegen de dam. Ook dat is Ierland.   De ondergaande zon en dreigende doch regenloze wolken realiseren een zeldzame harmonie boven de Dam van de Reus. Een border collie, los van de lijn, komt zijn natte snoet in mijn hand steken en gaat dan verder, snuffelend zijn krant van de dag lezend. Een jonge vrouw volgt enkele seconden later met een werkloze leiband. Nergens meer dan in Ierland zag ik al zoveel bordjes hangen met 'honden aan de leiband'.   Maar als ze beginnen fietsen, die Ieren, dan gaan ze vast ook merken waar leibanden voor dienen!

Jeroen V
0 1

Mussenden Temple, Derry

Heer-bisschop Hervey was naast een man van de Kerk, zeker ook een man van deze wereld. Of beter van een wereld uit lang vervlogen tijden. Want de man zou de toestand van zijn paradijs vandaag maar matig kunnen appreciëren.   Helemaal anders is het gesteld met het gemoed van ondergetekende. Die was in de wolken van zoveel vergane, maar desondanks blijvend indrukwekkende schoonheid, en dat op Downhill Demesne.   Het landgoed rijst vandaag op uit een boomloze boterbloemenberg boven het landschap van Downhill op de noordkust van Ierland. De perfecte plek om zijn wereldlijke ambities in de praktijk te brengen, had Hervey omstreeks 1780 bedacht.   U hebt vast lak aan architecturale beschrijvingen - ik bespaar ze u. En als dat niet zo is, dan is dat omdat ik daar zeer zeker zelf lak aan heb. Bovendien is het nu toch een ruïne. Dat zou toch een beetje dubbel op zijn - u beschrijven hoe het wás, om dan doodleuk te zeggen dat men het gebouw na de Tweede Wereldoorlog gewoon gestript heeft en het aan de overheid verkocht?   Soit, mede daardoor is het nu toegankelijk en kan ik me een beetje inleven in die mijnheer Hervey. Al is dat inleven relatief: de lord bishop kon immers uit een soort vaatjes tappen waar ik zelf slechts alleen kan van dromen (en helemaal niet zeker of ik dat ook allemaal wel zou willen). Hervey had veel geld om de steentjes van zijn huis te leggen zoals hij wou. Hervey was getrouwd (perfect combineerbaar met een mandaat binnen de anglicaanse Church of Ireland) en had nageslacht maar kon zich tegelijk vrijelijk op glad ijs begeven om goed scheef te gaan schaatsen. Hervey liet zijn ondergeschikte geestelijken haasje-over doen op het strand beneden om titels en postjes te verdelen. Maar bovenal kon Hervey een grote ronde, maar lage, tempelachtige toren bouwen van waaruit hij de wedstrijdjes beneden kon volgen. In de begintijden kon de heer-bisschop er met zijn koets rondjes rond rijden - iets wat nu zou eindigen met een onvervalste crash op de klippen vijftig meter lager - gezien die afkalven.   En hier komt dan dat lieve kind Frideswinde Mussenden op de voorgrond. Hervey had een zwak voor zijn nicht, die zelf een deplorabele gezondheid meezeulde. Speciaal voor haar was Mussenden Temple opgericht (en dus naar haar vernoemd): een ode aan de klassieke kunsten. Ook dáár was Hervey als kunstverzamelaar mee bezig - je zou je afvragen wanneer hij de tijd vond voor spirituele arbeid. Binnenin de tempel waren de ronde wanden bekleed met schappen vol boeken. In de kelder werd gestookt en een schouw verdeelde de warmte zodat de geschriften niet vergeelden.   Maar Mussenden Temple was bovenal ook wat ze in het Engels zo mooi benoemen en waar West-Vlamingen alleen al van smelten als het woord hun oorholtes streelt: a dovecote. Hoewel er maar één prijsduif getolereerd werd: zijn nicht Frideswinde (Jazeker, het kon zelfs de naam van een vredesduif geweest zijn).   Hoe dan ook, lang heeft Frideswinde niet van haar tempel kunnen genieten. In de kronieken valt te lezen dat ze zwaar afzag van de vernedering der geruchten als zou ze ook lekker van bil gegaan zijn met haar oom. Of híj met haar - gezien de lord bishop eerder in de positie was om zaken te willen waar anderen niet noodzakelijk voor openstonden.   Maar dus: de kronieken. Ik probeer gewoon neutraal een stuk boeiende geschiedenis voor u, naar objectiviteit snakkende facebooklezer, toegankelijk te maken.   De tempel overleefde, waar het landgoed sneuvelde. En om dan toch al eens wat persoonlijker te gaan: ik heb mij hier een halfuur op mijn gat gezet. Kijkend over de zee, tussen de wuivende grashalmen, vanaf mijn klip. Links van mij de tempel, waarvan de fundering nu een duivenkot is geworden voor boerenzwaluwen die er kinderkamers in maakten.   Ik zie in een flits Frideswinde voor het raam staan, die vanuit haar paleisje/keurslijf naar me staart, worstelend met taai Lidl-stokbrood en koude, gemarineerde lapjes kip, later in de maag geshaked met melk en mangosap.   Frideswinde-het-arme-kind stierf twee jaar na de bouw van de tempel. Maar haar verhaal en dát van Hervey sterven echter nooit. Excentrieke rijke mensen oogsten dan wel kritiek met hun zotternijen zoals het landgoed met zijn tempel - maar vandaag is het van iedereen: gratis en een inspiratieplek, verpakt in een immense schoonheid. Hier heb ik mijn hart voor Noord-Ierland gevonden, hier klopt het stevig op de golven van de wind. Dit gevoel van dankbaarheid, dat gaat écht nooit meer weg.

Jeroen V
0 0

Een morgen in een hostel

De eetplank was gemiddeld vijftig centimeter breed en golfde langs de zijkanten. Links vóór mij zat een blond krullende dame in bloedoranje jas in stilte en voor zich uit kijkend haar toast naar binnen te werken. Rechts vóór mij zat een gedrongen Spaansachtige jongere vrouw haar smartphone te koesteren. Recht vóór mij zat niemand; dat kon ook niet, anders zaten ze met hun benen in mijn kruis.   Als je de plank naar links en naar rechts volgde, zag je gelijkaardige taferelen, maar dan met mannen. Gezegd werd er niet. En dus typte ik maar.    Plots werd de stilte verscheurd door een uiterst compact gehouden conversatie tussen de twee vrouwen die enige sociale betrokkenheid op elkaar verraadde, minstens opgebouwd de voorbije dag. Ik kon het moeilijk verstaan. Het was Engels met haar op, het ging snel en ik was bovendien verrast door de snelheid waarmee het gesprek startte en ook weer eindigde.   ‘Met haar op’ bedoel ik zeker niet dat míjn Engels haarloos is, wel integendeel. Deze dames waren het gewoon hun harig Engels dagelijks te spreken, vermoedelijk van kleinsaf. Dat kon je niet zeggen van het gros van de andere gasten in dit backpackershostel. Het Engels niveau onder de tijdelijke bevolking van het hostel bleek gisteravond (toen er nog gesproken werd) van een dermate amateuristisch gehalte en goedaardige simpliciteit. Dat was ik van hippe, jonge anderstalige mensen niet zo gewoon. Om maar te zeggen: veel van dat Engels was eigenlijk gelijkaardig aan mijn Engels. Maar je beseft pas hoe erg je eigen Engels is als je het herkent bij een ander. Dat is wat ik zo een beetje bedoel te zeggen.   Maar dus temidden van die Noord-Ierse stilte vraagt de ene (oudere) vrouw van boven haar toast aan de andere dame wat ze in godsnaam vandaag op de planning staan heeft. Ik begrijp niet wat ze antwoordt (omwille van ‘dat haar’ dus), maar wel dat ze zéker de Titanic Experience wil doen. Ze zegt het alsof ze dat aan haarzelf verplicht is. Gevolgd door:”En jij?” Zegt de krullenbol: “De straten afdweilen en wat shoppen”. Het klinkt spannend maar het is vooral de meelijwekkende toon waarop ze het zegt. Alsof ze gevangen zit in een kakstad waar haar man haar pas na veertien dagen terug wil uithalen. Intussen kamperend in slaapzakken tussen luid snurkende jeugd, zweetvoeteigenaars, nachtelijke schetenlucht en een bijna-vijftiger die zijn spullen uit zijn valies haalt rond halfzeven ‘s morgens.   “Klinkt goed”, zegt de jongere griet nog tegen haar, en dan is de praatbatterij van beide vrouwen voor deze ochtend alweer op. Ik wens de krullenbol veel shoppingplezier toe om kwart na acht ‘s morgens.   Intussen kan een van de vele buitenlandse jobstudenten die het management van dit hostel overeind houden, het serene karakter van het ochtendgebeuren niet meer aan en zet de radio op. Nu hebben we zeker geen reden meer om te beginnen met praten, want anders horen we de muziek niet meer.    Het is acht juni, op een donderdagmorgen in Belfast. Dertig jaar geleden had ik kunnen gewekt worden door een bom. In zekere zin gebeurde dat vanmorgen ook. De bommendropster was een Rubensiaans geproportioneerde jongedame die ik vanuit mijn stapelbed op ooghoogte op een ander bed zie liggen en die omstreeks zessen snurkgeluiden maakte waar die binnenin een Kempense megavarkensstal bij verbleken. Het was écht indrukwekkend, toch op een bepaalde manier. Ik hoop dat ze later een vriendje vindt.   En dus ging ik maar wat in mijn valies rommelen, plastic zakjes nodeloos verfrommelen - om mijn punt te maken, maar het kind vertrok geen spier. Behalve die van haar kaken.

Jeroen V
5 0

Zelda. YA fantasie van thaisha van Os

"C:\Users\thais\Desktop\biografie,zelda. wedstrijd..odt" "C:\Users\thais\Desktop\synopsis zelda wedstrijd.odt" "C:\Users\thais\Desktop\Zelda. (wedstrijd deel).odt" In het geval dat de linkjes het niet doen stuur ik mijn gekopieerde tekst mee:  biografie: Geachte heer/ mevrouw. Mijn naam is Thaïsha van os. Geboren op 20 april 2005 (19). Momenteel ben ik gevestigd in Drenthe. Ik ben opgegroeid in een grote familie: mijn moeder, vader, vijf broertjes en een zusje. Ik schrijf pas sinds dat ik het lezen weer oppakte in april 2023. sindsdien schrijf ik wekelijks. Dit verhaal schrijf ik uit het hart van een beschadigd meisje. Dit verhaal schrijf ik voor iedereen die wil leren om deuren te openen. Voor iedereen die twee keer durft na te denken. (Het is vooral gericht voor jongeren.) Ik wil mensen leren dat woorden de kracht hebben om te doden en als ze dit hebben gelezen nooit zomaar weer iets uiten zonder er over na te denken. Ik wil ze leren dat de zelfmoord niet de perfecte oplossing is en dat mensen na het lezen van mijn verhaal kracht hebben gevonden om het niet te doen. ook wil ik ze leren dat wat je ook in je leven heb gedaan dat er altijd een lichtje is voor jou. Dat je van je fouten kan en mag leren. En ik hoop dat mijn lezers allemaal leren van elk karakter dat ik heb neergezet.Van Zelda: dat er altijd een uitweg is, hoe donker of beladen je pad ook is. Dat de weg die je beloopt niet uitmaakt.Van Nio: dat overal wel iets positiefs uit gehaald kan worden. Dat mensen helpen jou ook zulke mooie dingen kunnen brengen.Van Storm: dat je niet altijd zo streng voor jezelf hoeft te zijn en best wat minder serieus in het leven mag staan. Het is een grote droom om dit verhaal te mogen delen en ik hoop dat ik de kans mag krijgen om jullie te overtuigen.  Vriendelijke groetjes, Thaisha van Os.     synopsis:  Zelda wordt al jaren gepest. Ze probeert zichzelf boven water te houden. Dat wordt lastiger wanneer haar moeder een paar dagen weg is om te ghost hunten. Als Rayen haar kat storm perrongeluk dood, gebeurd er iets waar ze altijd al bang voor is. Ze verliest de controle over haar eigen gedachten en handelingen.Ze pleegt zelfmoord. (Storm komt terug in het dodenrijk) Als ze wakker wordt bevind ze zich in het dodenrijk. Daar komt ze er achter dat ze haar leven nog terug kan winnen.(Dit alles wordt verteld door de overlevenden in het dodenrijk)In het bos van het dodenrijk kun je drie stenen bij elkaar vinden. Deze stenen liggen verstopt in verlaten gebouwen. Er zijn veel verlaten gebouwen en om tijd te winnen kun je via een aanwijzing het juiste gebouw vinden. Ook kan je extra aanwijzingen of hulp middelen krijgen als je een spel wint van de geest. Als de drie stenen bij elkaar zijn gevonden passen deze perfect in elkaar en kan het je de kracht geven om je uit je coma te wekken. Tenzij je hart is gestopt.Zelda weigert om de stenen te zoeken en probeert te genieten van de rust. (Die ze niet vind) In het dodenrijk komt ze een overstuur jongetje tegen. Ze probeert hem te kalmeren en komt er achter dat hij ook nog terug kan naar de levenden. Zelda biedt hem aan te helpen. Als ze in het bos aan komen worden ze vrijwel meteen gescheiden, omdat er regels zijn. Ze moeten van de geest, die daar alles beslist, uit elkaar, omdat het voor hun eigen proces is.Zo doende probeert Zelda onbewust te overleven in het bos.Dan krijgt ze een kleine verrassing van de geest. Een andere jonge man (Nio) in het bos. Hij heeft een spel gewonnen van de geest, en als gunst gevraagd om een partner. dat is Zelda. Samen komen ze door de eerste 2 aanwijzingen heen. Ze hebben samen een fijne band op gebouwd dat voor Zelda ongelooflijk special aan voelt en meer zelfvertrouwen krijgt. Als ze de laatste hindernis over moeten van de verlaten militaire basis vallen ze in een kuil. Het lukt Nio om Zelda er uit te tillen, maar Zelda lukt het niet om Nio er uit te trekken. De wanden van de kuil zijn te glad om er zelf uit te komen. Met veel hart pijn neemt Zelda afscheid van hem. De kracht van de stenen helpen haar te ontwaken uit haar coma.Als ze haar ogen opent, zijn haar moeder en vader er. Bewegen is nog een dingetje, maar dat komt allemaal goed. Alleen haar gebroken hart.. die zou nooit meer helen.De volgende dag rolt Selena haar beste vriendin haar een rondje door het ziekenhuis. Allerlei verzorgers rennen langs hun een kamer in. Nog voor dat de deur sluit kan Zelda net zien wie er in de kamer ligt. Nio.Zo snel als ze kan gaan ze terug naar haar moeder, die smeekt ze om de ghost hunters spullen te mogen gebruiken. Hier mee roept ze de geest op. Ze vraagt hem om een gunst. Ze moet terug om Nio te helpen. Dat kan, alleen niet zomaar. Ze moet hem iets teruggeven. In ruil voor haar mogelijkheid om kleuren te zien, kan zij terug. Ze twijfelt geen moment en gaat samen met de geest terug naar het dodenrijk.Als ze terugkomt in het dodenrijk treft ze meteen Nio en Max aan. Zij spelen hun laatste spel tegen elkaar. Wie wint krijgt de laatste stuk steen. Max wint het spel en krijgt het laatste stukje steen. Maar als Max de stenen tegen elkaar aanzet gebeurt er niets. Max zijn hart heeft het namelijk begeven. Hij was te laat. Het is hard, maar Nio krijgt het laatste stukje steen omdat hij zo hard zijn best heeft gedaan. Hij mag terug naar het levende rijk. 1 jaar later zit Zelda in haar notities te schrijven. Nio die net terugkomt vraagt haar wat ze aan het schrijven is. Zelda antwoord. ‘Mijn levens verhaal,’ en ze laat het eerste hoofdstuk zien. ( het eerste hoofdstuk van dit manuscript.)   Mijn eerste 22k woorden:  Hoofdstuk 1 Twee dagen voor ik zelfmoord pleegde.   Ik voelde mijn maag omdraaien toen ik met mijn afgetrapte sneakers een stap naar buiten zette. Wetende dat de volgende stappen me naar een plek zouden leiden waar mijn hart open werd gescheurd. Mijn ogen zouden branden van de tranen die ik in moest houden. Een plek die ik niet kon ontlopen, want ik moest er heen; de middelbare School. Als ik er alleen al aan dacht, voelde ik de vieze blik die ze op mij wierpen alsof ik me gewassen had in een bad vol vuilnis. Niet denken, beval ik mezelf terwijl ik mijn stekende hart probeerde te kalmeren door extra zuurstof naar binnen te snuiven. Onmerkbaar, heel zachtjes als een klein muisje. Dat kleine muisje werd gevolgd door een reuze kat. De kat volgde het kleine muisje niet om hem op te eten of haar als een levenloze ziel voor de deur te leggen en er vervolgens niets mee te doen. Nee, hij volgde het kleine muisje, omdat het bescherming nodig had tegen de harde wereld. ‘Storm,’ siste ik. Ik keek omlaag naar de grote Maine Coon kater. Hij duwde zijn grijze haren tegen mijn enkel. Zijn aanraking was zacht, maar voelde voor mij als een grote steunende knuffel. Mijn maag draaide zich terug op zijn plek. Een lach speelde op mijn lippen. ‘Je kunt niet mee.’ Uit zijn mond kwam een jammerlijk gemiauw. Hoog, zoals een pas geboren kitten. Mijn wangen duwden opnieuw rimpeltjes aan de zijkanten van mijn ogen, omdat ik moest lachen. Ik wende nooit aan zijn hoge tonen dat totaal niet bij zo’n stoere kater paste als hij. ‘Storm,’ zei ik nu op klagerige toon. ‘Je kunt echt niet mee.’ Eigenwijs krulde hij zijn staart over zijn rug, alsof het een opgerolde tuinslang was. Eigenwijze kat, dacht ik. Voor dat hij zijn kopje nogmaals tegen mijn enkel kon aan wrijven plukte ik hem van de grond. Zijn rug tegen mijn borst aan gedrukt. Ik duwde hem door de kattenluik heen. En nog eens. En nog eens. Bij de derde keer gaf ik het op en liet die ondeugende goedzak met mij mee lopen. De poorten van school, die me deden denken aan een begraafplaats, kwamen dichter bij. Klimop bungelde over de boog van de poort als opgehangen botten. Storm ging zitten op de rand van de stoep, alsof hij werd tegen gehouden door een giftige energie veld. Vanaf hier moest ik alleen. ‘Mag ik er langs,’ vroeg ik met een iel stemmetje. Een groep rokers stonden midden in de opening. Ze hadden het bordje met daarop: ‘We roken niet op school plein,’ maar half begrepen. Rayen, die boven me uittorende, was de enige die geen centimeter op schoof. Zijn ogen omringd met rode adertjes. Zijn lichtbruine ogen leken bijna ineen te lopen met zijn niet wit, maar geel gekleurde oogroken. Zijn donkere krullen uitgezakt door de zware lading emoties. ‘Zou je nog iets verder aan de kant willen gaan,’ had ik kunnen vragen. Maar dat deed ik niet. Ik moest elk mogelijk contact met deze stieren vermijden. Ik voelde zijn roofdierogen in mijn rug priemen terwijl ik mijn breekbare lichaam door de andere gasten heen wurmde. Elke aanraking voelde als een waarschuwing. Een siddering kroop over mijn rug toen een van de andere jongens een doek aan zwarte rook over mij heen blies. Ik voelde me gevangen in die grijze tinten. Tinten die mij deden denken aan een nacht die niet voorbij leek te gaan. Mijn hart ruilde enkele kloppen in voor pijnlijke steken. Klop klop.. Een steek. Klop klop.. Weer een steek. Klop klop.. Een hand trok me uit de rook en tegelijkertijd ook uit de illusie die zich had gevormd om de rook. ‘Zelda.’ Selena klakte met haar tong. De bloos op haar wangen viel me niet gelijk op omdat mijn blik werd getrokken naar haar knalroze broek met uitlopende pijpen. Ze had haar slanke taille niet verstopt zoals ik en droeg een croptop in een koel-licht rosé kleur. ‘Gaat het?’ Ik knikte langzaam, want ik voelde hun doordringende ogen als een een mes dat op mijn keel drukte. Selena kneep zachtjes in mijn pols, als een achterlating dat wilde zeggen: ‘Het komt goed.’ Ze lachte haar perfecte tanden bloot. Steken van jaloezie maakte mijn organen opnieuw van kant. ‘Weet je nog die jongen waar ik mee appte.’ Ze trok me al lopend over het schoolplein heen. Het tikken van haar hakken maakten haar worden onduidelijk. ‘Sorry maar..’ Ik maakte mijn woorden niet af en wees met mijn ogen naar haar, ook in de roze cowboy laarzen. ‘Oh ja.’ De grijns wees er op dat ze deze expres had uitgekozen om op te vallen. Dat ik haar wees op het geluid was voor haar een bevestiging dat ze echt opviel. ‘Wat ik dus zei: “Hij wil me graag eens ontmoeten.” ‘Waar?’ Vroeg ik achterdochtig. ‘Gewoon hier in Assen.’ ‘Wees specifieker,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘In het bos.’ De schrik moest wel van mijn gezicht af te lezen zijn, want Selena verdedigde zichzelf meteen. ‘Ik weet wat je denkt, maar we hebben video gebeld. Het kan geen pedo zijn.’ ‘Doe je alsnog voorzichtig?’ Ik keek haar met mijn bleek blauwe ogen aan. Soms wilde ik dat ik de bruine ogen van papa geërfd had. Het scheen dat je dan meer op een puppy leek als je iemand wilde overtuigen van iets. En die had je echt nodig als het om Selena gaat. ‘Ja-ha’ zei ze klagerig. Haar ogen die zo even verveeld stonden lichtten weer op toen ze iets leek te bedenken. Ze tuitte haar lippen, alsof ze in verbeelding al bij die jongen was. ‘Trouwens, er stonden vanochtend-’ De bel scheurde met een oorverdovend geluid door haar verhaal heen. ‘Oh, shit. Sorry ik moet nu echt gaan. In de pauze kom ik er op terug, beloofd.’ Selena draaide zich op haar hakken om en heupwiegde weg. Een steek liet mijn maag in elkaar krimpen. Het liefst had ik achter haar aan willen rennen en gedaan als of ik een nieuw meisje in haar klas was, maar helaas waren we gescheiden. Al sinds groep acht, omdat Selena zo nodig een studiebol op hakken wilde zijn. Haar cijfers waren belangerijker dan haar reputatie als een van de populaire meisjes in de klas. Maar dat maakte niet dat ze geen vriendinnen met mij wilde zijn. Alleen oordeelde ik niet over haar uiterlijk die ‘high class bitch,’ schreeuwde. Ik duwde haar niet in een denkbeeldig en veroordelend hokje dat moest voorstellen als mijn vooroordeel. Het klikte tussen ons vrijwel meteen en daarom waren we vrienden gebleven - ook toen ze populair werd. Ze was een lieve eigenwijze meid met een heel sterk karakter. Ik keek haar na, ook toen ze uit het zicht verdween en ik enkel nog naar een punt staarde in de ruimte. Pas toen het tikken van haar hakken weg stierf draaide ik me om. Ik had geprobeerd om de tijd uit te stellen, maar hoe hard ik ook probeerde, de tijd zou toch wel komen. Het enige waar ik mezelf van had gered waren de vieze blikken die me werden toe geworpen, alsof ik ongedierte was dat meteen een ziekte zou overbrengen. Er was maar een aanraking nodig en ze spraken al over een dodelijk geval. Nu liep ik achter alle andere leerlingen aan die netjes naar de bel luisterden. ‘Goeiemorgen,’ groette de docent mij toen ik het klaslokaal binnen kwam. Ik knikte zachtjes terug en liet mijn ogen door het lokaal gaan, op zoek naar een plekje. Mijn adem stokte in mijn keel toen ik het lege plekje spotte voor Rayen. Ik vervloekte mezelf, omdat ik zo dom was geweest om niet meteen naar het lokaal te lopen en een plek achter in de klas had bemachtigd, zodat ik iedereen in de gaten kon houden. Maar helaas hoorde bij het ene besluit een andere uitkomst. Het voelde alsof Rayen de zon was en hij me kon doden met de hitte van zijn stralen. Zijn ogen kruiste de mijne en in een reflex boog ik mijn hoofd naar beneden. Als ik in God geloofde, had ik gesmeekt om plakband. Niet alleen om zijn ogen af te dekken, maar ook voor zijn mond. Maar ik geloofde nergens in, niet eens in mijzelf. Ik tilde de stoel op in plaats van dat ik hem met veel geluid naar achteren schoof, zodat ik er op kon zitten zonder dat mensen mij op hadden gemerkt. Onder de aanblik van Rayen begonnen mijn handen te trillen. Ik wist zeker dat iedereen mij had uitgelachen als onze docent zijn mond niet had open getrokken. ‘Ik moet even iets ophalen. Ik ben zo terug. Ik verwacht dat het stil blijft.’ Een beladen sfeer bleef achter, toen mijn docent eenmaal weg was. ‘Zelda.’ Ik kromp ineen zoals altijd als hij mijn naam uitsprak. Uit zijn mond klok mijn naam als een scheldwoord. Zijn stem sneed in de lucht toen ik stil bleef. ‘Mag ik een pen van je lenen?’ Ik durfde bijna opgelucht adem te halen, maar dit was Rayen en bij Rayen kon je geen adem halen. Ik klonk als een verstopte stofzuiger toen ik me voorover boog om een pen uit mijn tas te halen. De pen lag slapjes tussen mijn vingers. Als je er een vergrootglas boven zou leggen, zou je de beginnende trilling kunnen zien. Hoe verder ik mijn hand bewoog naar Rayen toe, hoe groter de zwarte schaduwen in zijn ogen werden. Zijn ogen leken wel gestolen van de duivel. Net zoals zijn grijns, toen hij zijn hand weg trok. ‘Dacht je nu echt dat ik een pen van jou aan neem? Aan je lelijke gezicht kan iedereen zien dat je een ziekte bij je draagt.’ Al het laatste kleur op mijn wangen trok uit mijn gezicht. De opmerking plantte een verrot zaadje in mijn hart die zou uitgroeien tot een gebarsten landschap. Mijn klasgenoten lachten zo hard dat ik bang was dat mijn trommelvliezen zouden scheuren. De dwang om met mijn vingers in mijn oren gedrukt uit het lokaal te rennen was net zo groot als de dwang om zijn opmerking te negeren. Ik koos voor het laatste en legde de pen op zijn tafel. ‘Alsjeblieft,’ zei ik beleefd. Hij blies de pen van zijn tafel af, terwijl ik wenste dat ik mezelf een derde keuze had gegeven, zoals: omdraaien en hopen dat de docent op dat moment terugkwam. ‘Jouw besmettelijke ziekte, Zelda, zit ook aan die pen.’ Hij benadrukte het woord ‘die.’ Hij moest vergroot glazen als lenzen hebben gedragen, want de trillingen in mijn handen merkte hij op. ‘Oh, zien jullie dat? Het kleine meisje trilt helemaal.’ Zijn grijns werd breder naarmate iedereen in lachen uitbarstte. Mijn benen begonnen te tintelen. Ik moest mezelf dwingen om te blijven zitten. Al wist ik niet wat erger was; uit het lokaal rennen en deze ellende achter me laten of blijven zitten. Beide situaties waren hart verkrampend. Ik wist de tranen in mijn ogen te verbergen door mijn hoofd over een papiertje te buigen. Al mijn dikke bruine krullen vielen langs mijn gezicht als een schild. Enkel mijn langere neus piekte als een toren door de jungle aan haren heen. Voor klasgenoten die mij zagen zag ik er misschien rustig uit, maar vanbinnen in mijn hoofd stormden de woorden van Rayen door mijn hoofd. ‘Dacht je nu echt dat ik een pen van jouw aan neem? Aan je lelijke gezicht kan iedereen zien dat je een ziekte bij je draagt.’ Hoe vaker ik het woord in mijn hoofd afspeelde, hoe meer het zaadje in mijn hart zich kon voeden met zijn woorden. Het werd een plantje en nog meer plantjes. Het nam met zijn zwarte vlekken de kleuren van rood over. De kleur van mijn hart. De docent kwam niet. Ook niet na twee minuten of drie. Misschien waren ze me nu vergeten en kon ik naar de wc lopen zonder dat ze er nog over dachten. Mischien had ik geluk. Als een tijger sloop ik van mijn stoel af. Met gespannen vuisten die als staal langs mijn lichaam hingen beende ik weg. Er gleed een opluchting door mijn buik heen, toen ik over de drempel heen stapte. Maar mijn hart deed nog steeds niet wat hij doen moest. Kalmeren. Tussen mijn vingers en mijn armen bevond zich zweet dat leek op een vulkaan uitbarsting. Mijn nek deed pijn van de spanning. Wel was het een opluchting dat ik de tranen die in mijn ogen branden kon laten gaan. Ik draaide de kraan open en stond mezelf toe om te zuchten toen ik mijn polsen onder het staal deed. Ik leidde mijzelf af door te kijken naar de details van het water. Stelde mijzelf voor dat mijn polsen de rand waren van een waterval en het water alle vieze delen meevoerde. Dat het me zuiverde. Daarna maakte ik een kommetje van mijn hand en ving ik zo veel mogelijk water op. Ik bracht het kommetje naar mijn nog bleke gezicht. De kleur trok langzaam wat terug. Het water spoelde niet alleen de zoute tranen van mijn wangen, maar ook de paniekerige uitdrukking. Voor nu was ik weer oké. Voor nu. De volgende uren gingen me makkelijker af omdat ik er in slaagde om uit de buurt van Rayen te blijven. Toen de bel ging, pakte ik mijn etui op in een effen groene kleur en stopte hem bij alle andere spullen. Ook in een effen kleur. Ik beende de klas uit en dwong mezelf om zo normaal mogelijk de trappen af te komen. Rayen mocht geen kans hebben om mij in te halen met zijn lange benen. Zijn ogen die me dwars door mijn ziel heen boren. En zijn scherpe lach die me kippenvel bezorgde. Hoe eerder ik thuis was, hoe meer kans op een betere dag. Ik vluchtte door de poort waar vanochtend de rokers hadden gestaan. Ik vluchtte langs het winkelcentrum de straatjes tussendoor, door het parkje waar tegenover mijn huis stond. Een last vloog van mijn schouders af, toen ik met beide benen in de tuin van mijn ouders stond. De vogels gingen spontaan fluiten en de bladeren knisperde over het asfalt. De wind voelde niet meer aan als een snijdend mes in mijn huid. Het leek wel als of ik op het moment hiervoor enkel lette op een ding: gevaar! Op zo’n moment vielen onbelangrijke dingen stil en hoorde ik alleen het geluid dat gevaarlijk kon zijn. Maar hier… In de voortuin van thuis was het veilig. De gras bedekte tuin filterde als haren in mijn neus alle ellendige stofdeeltjes weg. Ik was thuis. Hier was ik veilig. Ik stak het sleuteltje met allerlei kleurrijke sleutelhangers in het sleutelgat. Even keek ik naar de verschillende symbolen. Een eenhoorn, vlinders en een microfoontje. Het deed me precies denken aan mama: magisch, vrij en wild. ‘Ha, Zelda!’ Ik keek op van de sleutelhangers en realiseerde dat ik niet door had dat het met de deur mee was gevaren, omdat papa de deur open had gedaan. Hij wurmde zich gehaast langs me, zijn krullen net zo in de war geschopt als de mijne. Hij had middagdienst van 15:00 tot 23:00, maar hoogstwaarschijnlijk was hij na zijn werk nog tot laat gaan gamen. Dat moest wel, want het leek als of hij net uit zijn bed was gerold. ‘Trouwens, als je naar de WC wil, raad ik je aan om te smeken bij de buren. Echt, mijn bezoekjes bij het toilet gaat me nog mijn baan kosten.’ Hij draaide zich even om, zodat ik zijn brede grijns zag. Zijn gouden tand vonkelde in het zomerse zonlicht. Als een piraat die nog graag mee wilde doen aan het gevecht, beende hij weg. ‘Succes, pap,’ Riep ik hem na. Ik zwaaide naar hem, ondanks dat hij het toch niet zag in de vlaag van zijn haast. Ik stapte over de drempel en werd meteen herinnerd aan zijn woorden. Hij had geen ongelijk gehad. - De WC deur stond op een kiertje. Jeetje wat een stank. Ik wuifde de denkbeeldige stankwolkjes weg. Ik begon te twijfelen of mijn vader geen stinkbom had laten vallen, want ik kon de stank enkel ontlopen door uit de gang te gaan. Maar mijn blik viel op de spiegel en ik bleef staan. Afkeurende ogen keken me kritisch terug aan. Mijn ogen. Ze gingen langs mijn dikke bos krullen, waar hier en daar een paar plukken geheel dood leken. Ik vervloekte mezelf om het feit dat ik het niet in een knot had gedraaid en het met een dikke vette klodder gel alle pluisjes glad had gestreken. Morgen zou ik er zo veel gel in smeren dat als het op zou drogen, het aan zou voelen als een ijsbaan; glad en hard als ijs. Ik kon mijn blik met moeite van de spiegel afrukken voor ik mijn lippen zou optrekken en de scheve tanden daaronder zou zien. Uniek, probeerde ik mezelf wijs te maken. Uniek, uniek, uniek.. Die woorden had ik vaak met een overtuigende stem aan andere onzekere meisjes verteld. Maar als ik ze aan mezelf moest vertellen, veranderde de woorden in as en vormde een andere waarheid. Een waarheid die in mijn hersenen geprint was. Geprint met onuitwisbare inkt.       Hoofdstuk 2 1 dag voor dat ik zelfmoord pleegde   Mijn versnelde ademhaling maakte wolkjes in de lucht en dat had niets te maken met de temperatuur. ‘Mama,’ Piepte ik hees, toen mijn handen trillend de zware deur opende. In de waas van mijn tranen zag ik mijn moeders heupen mee bewegen op de muziek. Vloeiend, langzaam en foutloos. Een heel ander ritme dan mijn kloppende hart die in mijn slapen bonsde. Nog sneller dan een rap beat. ‘Mama,’ zei ik weer. Haar heupen stopten, maar de lach op haar gezicht bleef schijnen. ‘Kom dansen, Zelda.’ Hoewel haar ogen blauw waren, net als de mijne, schenen ze als de zon. Vrolijk en warm, bijna tastbaar. ‘Maar..-’ Haar strenge blik kapte mijn woorden af. ‘Praten helpt niet altijd, soms moet je het van je af dansen.’ Ze boog haar rug tot haar gezicht naar de grond keek. Als een heer hield ze haar linkerhand op haar rug en haar rechter hand bood ze mij aan. Ik veegde de tranen met de achterkant van mijn hand weg voordat ik de hare aannam. Ze bleef in de gebogen houding staan gedurende de reclame, alsof ze een ballerina was in een muziekdoosje die alleen ging dansen als je aan het opwindmechanisme draaide. Er klonk zachte romantische muziek dat ik totaal geen nummer vond om op te dansen, maar mama wel. Ze trok de hand waar ik haar mee had vastgepakt naar haar schouder. Ik liet mijn nog trillende hand daar op haar schouder rusten. Vervolgens legde ze een hand op het smalle gedeelte van mijn rug. De hand die op haar rug had gelegen strekte ze horizontaal richting de muur. ‘Ik ga niet alles voor je doen,’ zei mama terwijl ze wijzend naar mijn nog lege hand keek. Oh ja, die moest ik ook horizontaal strekken. Onze vingers verstrengelden in elkaar als een echtpaar. En zo dansten we ook. Mama draaide me rondjes om mijn eigen as en paradeerde me door de hele woonkamer heen. De muziek ging over in een van onze lievelingsnummers: ‘Diep in de nacht’ van Lisa, Amy & Shelly. Ook niet een bepaald dans nummer, toch ging mama helemaal los. Ze schudde haar hoofd wild waardoor haar zand blonde haren, zo stijl als een waterval, makkelijk inde knoop raakten. Maar het leek haar niets te schelen. Er trok een lach aan mijn lippen. Haar zorgeloze bewegingen die het zelfde bleven. Ook als ze in de kroeg zou staan, plante een kleurrijk zaadje in mijn hart. Die groeide van een plantje naar een veld aan kleurrijke plantjes. Het verdreef de zwart gekleurde plantjes. Een beetje, maar genoeg voor nu. Ik bleef headbangen tot mijn krullen gingen pluizen. Normaal gesproken, als ik naar school of andere gelegenheid moest, zou ik hier over huilen. Maar nu merkte ik het niet eens op. Het enige wat ik opmerkte was dat ik het heerlijk vond om zo gek te doen samen met mijn moeder. ‘Wil je wat thee.’ Mama haar hoofd lag nog steeds dood moe op de bank, maar draaide mijn richting op. Ik knikte, niet in staat om nog ook maar iets te zeggen door de uitdagende dance battles tegen mijn moeder. ‘Komt er aan.’ Mijn moeder schoot overeind alsof ze zonet niet uitgeput had zitten puffen. (uitgepuft puffen?? Misschien een keuze maken haha) Ze heupwiegde weg als een tiener en ik bleef achter als een versleten tang. ‘Mango peach?’ Riep ze vanuit de keuken. ‘Ja,’ riep ik terug. Mango was mijn lievelingssmaak. Het fruit mango zelf, maar ook ijsjes, drinken en koekjes die de smaak van mango hadden. De frisse smaak voelde aan als een nieuwe dag voor iemand anders. Even later kwam mama terug met twee dampende koppen thee. Ze duwde mijn kopje in mijn handen, ondanks dat het nog veel te heet was om te drinken. Ik hield van de warmte die door de marmeren kop heen walmde. Hoe de warmte niet alleen mijn handen verwarmde, maar ook door mijn huid werd gegraven, mijn aderen bereikten en zo door mijn hele lichaam heen fladderde. Het voelde soms zelfs alsof alle chemische stoffen, die door de vele gemene opmerkingen, weg werden gespoeld. En dan had ik de warme thee nog niet eens gedronken. Als ik dat deed, sloten mijn ogen zich automatisch en een zucht rolde uit mijn mond Ik voelde dat er een vraag op het puntje van mijn moeder haar tong zat. Ik zag het aan hoe ze twijfelend haar mond weer open en dicht deed. Aan de rimpel op haar normaal zo gladde voorhoofd. ‘Het gaat beter met me,’ antwoordde ik. Ze wist hoe ik in elkaar stak. Half dan, want ze kon niet in mijn gedachtenwereld kruipen en zeker weten of het goed ging. Maar ze wist wel dat als ze me er naar vroeg en het goed ging, ze me er aan herinnerde dat ik me een uur geleden een wrak had gevoeld. Smerig en lood zwaar alsof ik net uit een bad van mijn eigen bloed kwam. En daaraan wilde ze me niet herinneren. ‘Fijn.’ De rimpel op haar voorhoofd verdween door mijn geruststelling. Niet alleen omdat het goed ging met mij, maar ook omdat ze de vraag niet zelf aan me hoefde te stellen. Misschien was dat zo fijn aan het hebben van een goede band. Geen woorden hoeven te gebruiken om iets duidelijk te maken. Je voelde het aan. Maar niet..altijd. Mijn vinger veegde over mijn Samsung Galaxy A5. Door de veeg van mijn duim verscheen een nieuwe video die ongeveer 8 seconden duurde. Weer veegde ik in een video weg als een zombie zonder hersenen. Ik swipete en swipete, ook toen het stemmetje achter in mijn hoofd fluisterde: ‘Je weet dat je niks aan het doen bent, hè? Je kijkt de video’s niet eens af! Stop en lees een boek!’ Ik negeerde het stemmetje. Ik was en voelde me dan wel anders dan andere leeftijdgenoten. Ook ik was verslaafd aan dat apparaatje waar TikTok op stond. Mijn duim stopte met swipen toen mijn ogen iets opvielen. Er verscheen een meisje met lange hazel blonde krullen. Een mooie tint die me deed denken aan de zonnestralen. Ze leek op mij en dat was de reden waarom ik was gestopt (stoppen met wat? Swipen) om te luisteren naar haar zelfgeschreven nummer. Het raakte me, want het ging over haar opa die onlangs was overleden. Onder bevel van mijn medelevende gevoelens tikte ik op het chat symbool. Niet om haar sterkte te wensen, want waarschijnlijk deed iedereen dat al. Ik wilde origineel zijn. Ik wilde haar vertellen dat ze een mooi nummer had neergezet. Maar in plaats van lieve berichtjes te lezen in de reacties, waren er berichtjes zoals: ‘Ik wist niet dat iemand kon zingen met zo’n scheve bek als jij.’ En: ‘Het nummer was mooier geweest als ik niet tegen zo’n lelijk gezicht aan moest kijken.’ En daar werd dan weer op gereageerd met: ‘Ja, mee eens, ze had een zak over haar hoofd kunnen trekken.’ Als ik niet zo verslaafd was geweest aan mijn telefoon, had ik het uit het raam gegooid zodat ik zoiets nooit meer hoefde te lezen. de opmerkingen waren zo ruw. Zo slopend. En niet alleen voor het meisje waar het voor bedoeld was. Ook voor mij. Er kroop een zwaar gevoel naar binnen toen ik naar adem hapte. De opmerkingen voelden alsof ze ook voor mij waren, want ik had ook scheve tanden. Ik had ook hazel blonde krullen. Ik was ook het meisje dat niemand aan wilde kijken, omdat ze te lelijk was. Het idee dat ik haar mooi en uniek had gevonden glipte in een diep gat om vergeten te worden. Het enige idee, waar mijn geest zich aan brandde was dat die mensen haar lelijk vonden. En mij dus ook. Ik bleef de reacties lezen alsof ik verslaafd was aan negativiteit. Elke zin kostte me een extra traan. Elke zin die me op een andere negatieve gedachten bracht, kneep mijn luchtpijp verder dicht. Tot ik het gevoel kreeg dat ik stikte, wat onlogisch zou kunnen zijn, want mijn hart maakte overuren. Of misschien ontplofte het wel en zou ik eerder dood gaan doordat mijn hart overuren maakte in plaats van door een verstikking. ‘Zelda, lieverd, waarom schreeuw je zo?’ Schreeuwen? Ik had niet eens door dat ik schreeuwde. De aanraking op mijn schouder was zo licht dat ik het haast geen aanraking kon noemen. ‘Ik..zij..’ Mijn hoofd maakte een oncontroleerbare beweging naar voren. Een tic die opnieuw volgde toen ik een tweede poging deed om het uit te leggen. ‘De video.’ Mijn woorden kwamen niet verder dan een herhaling. ‘De video. De video. De video.’ Ik klonk net als een robot die gecrasht was en de stroomvonkjes vanaf spatte. Ik was ook gecrasht. Er was een zee aan gemene woorden over me heen gespoeld. ‘De video, de video, de video,’ herhaalde ik. Blijkbaar was dat ene woord genoeg om mijn moeder te doen handelen. Haar vingers grepen naar mijn telefoon. ‘Ik verwijder die app,’ zei ze. Als ze er van geschrokken was, dan kon ze goed toneel spelen, want haar stem was kalm, vastberaden. ‘Nee, niet doen. Mama alsjeblieft.’ Het smeken klonk raar uit mijn mond door het snot dat op mijn lippen was gegleden. Het kijken van TikTok filmpjes was voor mij een van de manieren om er toch een beetje bij te horen. Bij mijn leeftijdsgenoten. Maar dat kon mijn moeder overduidelijk niets schelen. ‘Als die video’s je zo raken Zelda en ik het je niet zou verbieden.. wat voor moeder ben ik dan?’ De kalmte die ze voor het afpakken van mijn telefoon had, brak door midden. Als een extra laag die eerst moest breken voordat de keiharde waarheid gezien mocht worden. Dat het haar verdrietig maakte, ja verdrietig. Ik moest twee keer kijken; ten eerste omdat mijn ogen nog vol stonden met tranen en ten tweede omdat ik mijn moeder nooit verdrietig zag. Ze danste altijd... zong vrolijk mee, - Nou ja, meer schreeuwen. Maar ik had haar zelden zo gezien. Ze slikte hard. Dat triggerde een spier in mijn lichaam. Mijn hoofd bewoog opnieuw naar voren. Snel en oncontroleerbaar. ‘Ik wil nooit meer en dan ook nooit meer mijn dochter zo zien.’ De tranen vielen op het zelfde moment als die van mij. Er viel nog een traan, terwijl we elkaar weerloos in elkaars ogen aan staarden. Ze wachtte op mijn woorden... En ik wachtte op het moment dat ze stopte met wachten. Want ik zou haar niet kunnen beloven dat dit niet weer zou gebeuren. Weer een traan. Meestal baalde ik mijn vuisten als ik de controle over mijn eigen lichaam verloor. Ik haatte het als een oncontroleerbare tic er voor zorgde dat ik er raar uit zag, maar nu voelde dat als een onderbreking van het wachten. ‘Ik ga thee halen.’ Mama beende gespannen de kamer uit. Even later zaten we samen op het uiteinde van mijn bed. Ieder een deken om onze smalle schouders geslagen. Een klein detail die me er aan herinnerde dat we op elkaar leken. Lang en dun van postuur. Plots herinnerde ik me iets. Mama haar ghost hunting afspraak. ‘Mam?’ Ik zette mijn kopje thee op de grond. ‘Ging jij deze avond niet met Mila drie nachten weg om onderzoek te doen in het schotse dorpje Jedburg? Je weet wel, die gevangenis uit de 18 e eeuw?’ Ze had me er drie weken geleden over verteld en sindsdien had ze elke avond haar mond er niet over kunnen houden. ‘Dat kan ik best uitstellen.’ Ze nam uitdrukkingsloos een slokje van haar thee, alsof ze hier niet al jaren op had gewacht. Ik wist waarom ze het wilde uitstellen, maar Mila was er over.. Ik wierp een snelle blik op de klok- half uurtje. En ze hadden de vliegtickets al betaald en de eigenaar overgehaald om te mogen komen. Ze mocht nu niet afzeggen omdat ik zo’n bui had gehad. ‘Ik red me wel,’ zei ik langzaam alsof ik nog moest bedenken of het een leugen was of niet. Mama staarde me aan, zij twijfelde ook. ‘Ik sta er op dat je gaat,’ zei ik, mijn stem iets minder twijfelend dan daarvoor, niet genoeg om mezelf te overtuigen. Wel genoeg om mijn moeder te overtuigen. ‘Goed dan, ik ga. Maar beloof me dat je niets raars doet.’ Ze stak haar pink uit en mijn pink kromde om die van haar heen. Haar pink greep was sterk. De mijne was slap, omdat ik op het punt stond een belofte te doen, waarvan ik niet wist of ik me er aan zou houden. Dus sprak ik de worden: ‘Ik beloof het je,’ niet uit. Zo voorkwam ik dat als ik wel doordraaide, ik me niet schuldig zou voelen als ik voor het eerst een belofte brak. ‘Deal,’ zei ze vastberaden. Mijn keel werd droog, ondanks de hoeveelheid thee die ik had gedronken. Mijn lieve moeder dacht nu dat ze gerust kon gaan, omdat ik het zogenaamd had beloofd, maar dat had ik niet. Ze zou zich rot voelen als ze er achter kwam dat ik het niet echt had beloofd door de woorden niet uit te spreken. Maar ik stond er op dat ze zou gaan en niet haar uitdagende dagen zou missen, omdat ze zich om mij bekommerde. De deurbel was niet de enige die een ondertoon sloeg toen het acht uur was. Ook ik kreunde, zo zacht dat mama het net niet kon horen. Ze duwde een kus op mijn voorhoofd en vertelde me drie keer dat ik haar elk uur van de nacht gerust kon bellen. Ze noemde nog meer redenen op waarvoor ik haar mocht bellen, zoals: als ik niet kon slapen door een enthousiast idee. ‘Mam,’ zei ik klagerig. ‘Mila heeft al drie keer aangebeld. Je moet echt gaan.’ Mama zuchtte, duidelijk dat ze het er moeilijk mee had om me alleen achter te laten. Nog een kus op mijn voorhoofd. De kus voelde warm en tegelijk ook koud aan. Warm van haar lippen. De kou verzon mijn lichaam er bij omdat weg ging en daar door alle warmte met zich mee nam. ‘Je hebt gelijk, ik zou die vervelende Mila eens vertellen wat ‘wachten’ betekent.’ Ze bukte voorover om de twee lege thee kopjes van de grond af te pakken. Haar voetstappen die over de drempel heen stapten, namen een plotselinge warmte. Mijn borst kneep samen toen mijn moeder een enthousiaste zwaai van haar hand liet weten dat ze nu echt ging. Ik dwong mezelf om een glimlach op te zetten en te zeggen: ‘Veel plezier mam.’ ‘Vergeet niet te bellen hè,’ Ze liet de worden meevaren met een handkus. De deur werd dicht gedaan en mijn blik bleef op het punt hangen waar mama had gestaan. Zo stom dat ik haar had verteld.. Ik kapte mijn gedachten af. Nee, het was goed dat ze haar dromen achterna ging en mocht haar daar niet van weerhouden.         Hoofdstuk 3 De dag dat ik zelfmoord pleegde.       Selena was gisteren geslaagd in haar afbrand poging. Het volgende uur die dag, kwam ik Paulina en haar kuikens tegen op de gang en ze hadden niet eens naar mij omgekeken. Ondanks de situatie was er een gat in mijn hart ontstaan door de bittere zuur van schuldgevoelens. Door de waarheid te vertellen, had ik de vriendschappen van Selena verpest. Maar zo had Selena dat niet gevoeld. ‘Terecht. Ik haat mensen die andere zwak proberen te praten,’ had ze gezegd, terwijl ik me verontschuldigde alsof ik haar make-up doosje in stukken had laten vallen. Haar vrienden waren door mij niet meer vrienden met Selena. Ik voelde de plicht om hun te vervangen nu Selena er voor koos om hun te verbannen uit haar vrienden kring. Ik moest leuker, grappiger en knapper zijn. Maar ik kon hun niet vervangen. Nooit. Ik duwde mezelf uit de stoel waar mama normaal gesproken zat. Ik stelde me haar voor in een andere ruimte waar ze met grote ogen zat te kijken naar een onverklaarbare beweging. Waarschijnlijk door een geest. De verbeelding streelde mijn zenuwen. Behalve de zenuwen die gewekt werden door de belofte. ‘Beloof me dat je niets raars doet.’ Ik fluisterde iets terug naar haar stem die ontpopte in mijn hoofd. Ik zou het proberen. Ik zou proberen niets raars te doen. Een frisse neus zou me vast goed doen. Het zal me afleiden van de gedachten. Het was dan wel lente, maar ‘s avonds was het nog steeds koud, dus trok ik een jas aan. Ik voelde me net een wolkje met een gezichtje door de witte wollige stof. Warm en veilig. Net toen ik de gangdeur opende, voelde ik dat er nog iets miste. Iets dat me net zo warm en veilig liet voelen als mijn jas. Ik boog me voorover om op de grond te tikken. Het tikken van mijn vingers klonk als regendruppels op het raam. ‘Storm?’ Mijn stem was zacht, maar de stilte in de kamer zette mijn woorden kracht bij. Ik tikte weer met mijn vingers op de vloer. ‘Daar ben je.’ Mijn mondhoeken schoten omhoog toen ik de dikke Maine Coone kater zich op de stoel onder de tafel zag uitrekken. Zijn staart krulde als een tuinslang over zijn rug en zijn bekje opende zelfverzekerd alsof hij dacht dat hij de koning was. Suffe kater, hij was niets vergeleken een echte leeuwen koning, Maar toch gedroeg hij zich daar naar. Niet eens wetend wat voor zielig geluid er uit zijn oh zo ‘grote bek’ kwam. Hij leek wel een kitten, zo hoog was zijn begroeting naar mij. ‘Ga je mee, grote vriend?’ Hij sprong met een sierlijke beweging van de stoel af. Zijn glinsterende ogen en kittenachtige miauw leek me genoeg om een ‘ja’ van te maken. Ik pakte hem op van de grond en draaide een rondje met hem als een sierlijk paar, voordat ik hem buiten op de stoep zette. Dit was een van de weinige momenten waar mijn hart niet een slag oversloeg als mijn voeten de drempel over stapten. De straat leek te baden in de goude glas van de lampen. De stilte benadrukte elk geluid. Mijn dikke krullen leken in de schemering van de maan op een dikke wintercape. Onder die dikke krullen die normaal als lelijk en vies werden bestempeld, was nu mijn bescherming tegen de koude wind. Vlagen die de heerlijke geur van bos met zich meebracht. ‘Proef je dat ook?’ Zei ik, terwijl ik omlaag keek naar Storm. Mijn tong begon te tintelen van de aromige smaak van dennenappels. Ik vroeg me af of de maan stalen de smaaken betoverde. Storm miauwde weer en kronkelde achter me aan toen ik begon met lopen. Langs de pakeerplaats. Langs de dikke (Breed? Groot? Lang?) sloot die me om het park heen leidde. Het klagelijke gemiauw liet me stoppen voor de brug die me over de sloot zou leiden. Mijn ogen gleden omlaag, maar daar zag ik Storm zijn lange grijze vacht niet. Mijn ogen tastte de verdere omgeving af. Lichtere tegels door het lantaren licht, stukjes mos tussen de klinkers en een papieren krant vlogen onder mijn aanblik voorbij. Maar nergens waren de dikke poten van mijn kat. Wacht eens even… Mijn ogen schoten terug naar de lantarenpaal die de roodbruine klinkers toverachtig verlichte. Een grinnik verliet mijn keel onderdrukt, want ik wilde de stilte niet verstoren. Storm die zich normaal gesproken als een koninklijke leeuw gedroeg, hield zich nu stil, verslagen van angst achter de lantarenpaal. Hij leek wel de muis die hij gisteren zelf een hoekje in had gedreven. Ik had het piepkleine muisje net van zijn dood gered door Storm op te tillen voor hij in de aanval ging. Nu redde ik storm van zijn zomaar opgekomen angst af door hem weer op te tillen. ‘Wat is er loos?’ Storm draaide zijn oor door mijn fluistering. Hij beantwoordde mijn vraag door over de sloot heen te turen, het park in. Ik realiseerde me dat we nog nooit via deze ingang het parkje in waren gegaan en moest dat dus verklaren waarom mijn kat zo gigantisch overdreef met zijn dikke staart tegen mijn buik aan gedrukt. Ik aaide hem geruststellend over zijn dikke kop terwijl ik hem tegen zijn wil in over de witte brug heen droeg. Aan bij de leuningen was de brug bekleed met mysterieuze groene klimop. Als ik Storm nu niet in mijn handen had gehad, gleden mijn dunne vingers nu over de deken van bladeren. Het contact tussen mijn huid en de natuur sleepte me in een magische wereld vol met mythische wezens. Bloemen zo groot als huizen en tijgers die zich lieten bereiden als paard. De reden dat ik dit contact enkel opzocht in de hulst van de nacht was simpel. Er was niemand. Niemand die me zou uitlachen omdat ik genoot van de lijnen in de bladeren die me deden denken aan aderen van een mens. Het was gek hoe die aderen zo veel meer waren, dan een orgaan die het bloed door liet stromen. Aderen waren ook sexy en eng. Zoals de mannen die alleen voor kwamen in fantasie boeken. Het spinnen van mijn kat bracht me terug naar het hier en nu. Blijkbaar herkende hij het bankje waar we samen wel vaker op zaten. De voeten van het bankje grensde aan platte stenen die half bedekt werden met golvend water. Alsof ik aan de zee zat. Oh, wat hield ik van de mix geluiden die hier voor kwamen. Alleen ik en die geluiden zo zacht als een fluistering na een kus. Mijn hand ging door de pluizenbol naast me. Mijn neus omringt met fijne geuren die me nergens anders aan lieten denken dan… ‘Zelda..’ De stem in mijn hoofd. ‘Wat zit je daar peaceful terwijl je de schulden op je rug zou moeten dragen van het verpesten van een vriendschap.’ Een vlaag aan wazige herinneringen vlogen voor mijn ogen. Paulina, een vriendinnetje van Selena die zo hard in een mayonaise fles kneep dat het leek dat haar zilver gekleurde nagels als messen door de plastic heen ging. Het wit-gele spul dat als sperma over, en in mijn haren spoot omdat ze zogenaamd mijn haar wilden fixen. Ik probeerde de flashbacks, die door de gedachten werden gelokt, opzij te duwen. maar toen de volgende gedachte door mijn hoofd schoot, alsof iemand achter me het in fluisterde, volgde de volgende flashback. Twee gezichten die leken alsof ze in een make-up doos waren gevallen, vriendinnen van Paulina, lachten me uit. Ik rende weg als een veel te grote hond die alles om stootte. ‘Je had de gebroken vriendschap kunnen voorkomen door je mond dicht te houden tegen Selena.’ Deze confrontatie die in mijn hoofd werd gefluisterd, door een wel heel bekende stem, realiseerde ik me, werd onderbouwd met nog meer beelden. Een rozige waas die Selena moest voorstellen. Tegenover haar stond Paulina, figuurlijk in stukken aan het breken door de woorden die Selena tegen haar zei. ‘Dacht je nu echt dat ik vrienden met iemand wil blijven die zulke dingen doet?’ Had ze gesnauwd terwijl ze naar mij wees. Ze had me geforceerd meegetrokken als een puppy die voor het eerst een andere hond zag. Ik kreunde zachtjes, niet nu. Niet deze oncontroleerbare verbeeldingen. Niet in dit mooie moment. Maar de woorden drongen mijn hoofd binnen als steenmarters in een auto. Ze beten alle draadjes in mijn hersenen kapot. Ik zweerde dat de elektrische vonkjes door mijn oren heen bulderde. Ondanks de beschadiging in mijn brein sprak het stemmetje steeds luider, bijna herkenbaar. ‘Je zou jezelf moeten straffen.’ Mijn vingers klemde zich zo hard rond om de leuningen dat mijn knokkels wit werden. Ik had wel onbewust iets moeten schreeuwen uit frustratie want in het blikveld van mijn ooghoeken zag ik de staart van Storm dik worden. Ik stak mijn hand naar hem uit om hem een aai over zijn hoofd te geven. Hij blaaste naar me en toen realiseerde ik iets. Zijn staart, als een elektrische bom van haren, stond niet zo dik voor mij. Het was voor de gene achter mij die stonk naar alcohol en overdreven veel mannen deo. De lucht gleed verder langs mijn mijn neusvleugels en drong zo nijdig naar binnen dat mijn neusharen waarschijnlijk afbraken. Ik herkende de angstaanjagende stank meteen. Rayen! ‘Ik had oprecht verwacht dat je je zelf zou straffen. Maar zo te zien niet en dus moet ik daar maar eens wat aan doen.’ Ik kon zijn wraak voor zijn vriendin proeven op mijn tong toen ik naar adem hapte. Bitter als kruiden die in je ogen prikten. Mijn hand schoot trillend naar mijn kat, alsof het een zware handeling was. Rayen zijn ogen schoten razend snel mee met mijn beweging. Een onzichtbaar touw om mijn nek trok strakker toen ik een steen in Rayen zijn handpalm zag liggen. Hij gooide hem omhoog als een muntje en ving hem weer op. Keek er naar als of de voorspelling er op was verschenen. Toen hij op keek waren zijn tanden ontbloot, niet als een echte lach, meer als een grom. De zwarte schaduwen van de nacht omlijsten zijn uit marmer gebeiteld gezicht. Zijn krullen waren uitgezakt door de zware lading emoties. Storm, zoals zijn naam al vertelde, stormde onder mijn beschermende hand weg. Het spel begon. De steen die 2 seconden geleden nog in Rayen zijn hand lag, vloog achter mijn kat aan. Als een kogel die een doel had, doden! ‘Niet doen! Stop!’ ik perste de woorden zo hard mogelijk uit mijn keel, maar ze werden opgeslokt in de nu zo gevaarlijke nacht. Mijn handen nog grijpend naar Rayen zijn pols die al meters uit mijn bereik was. Ik schoot omhoog. Rayen mocht mij alles aan doen, maar mijn kat? Echt niet! Als een doorgedraaide leeuw rende ik op mijn veel te grote prooi af. Takken kraste langs mijn bolle wangen, trokken mijn krullen uit mijn hoofdhuid. Maar het kon me niets schelen. Het lachen van Rayen bulderde langs mij als ijzige sneeuw. Het was overal. Zijn lach vulde mijn oren als watten en sloot het geluid om me heen. Het enige wat ik nog hoorde was het afschuwelijke gekrijs van Storm. Vluchtend voor de volgende steen. mijn ogen vingen een glimpje op van zijn leren jas. Wit, als de uitgang van een tunnel. Ik was bijna bij hem. Nog een aantal stappen. Toen ik echt bijna bij hem was, verwachte ik dat het geluid van zijn lach nu wel aan moest voelen als een helse sneeuwstorm. Maar alles wat ik hoorde was Rayens leren jas die kraakte omdat hij zijn gooiende arm naar beneden bewoog. Verstijfd langs zijn lichaam. ‘Dit.. het was echt niet mijn bedoeling om..’Zijn zware woorden bleven even op zijn tong hangen. ‘Zelda, ik zweer dat het nooit zo-’ Ik duwde zijn lichaam op zij. Hart als een bulldozer. Daar op het bos grond lag mijn leeuw, mijn Storm. Zijn hoofdje was misvormd met een deuk zo groot als de steen naast hem. Zijn bloed besmeurde de ooit zo mooie.. Ik durfde mijn gedachten niet af te maken voor het werkelijkheid zou worden. Ik knielde naast hem neer met tedere bewegingen. Het leek alsof al mijn organen op gingen in as en er maar een orgaan overbleef. Mijn hart. Alle pijn in mijn lichaam trok er naar toe. Elke bonk voelde alsof het uit elkaar zou barsten door de enorme druk. ‘Niet doen..’ Fluisterde ik. Rayen zijn kaken klapte weer dicht. Ik probeerde mijn gezicht naar hem om te draaien, wat moeilijk ging door de spanning in mijn nek. Het was moeilijk om iemand hatelijk aan te kijken, maar nu had ik daar geen moeite mee. Mijn wenkbrauwen trokken naar elkaar toe. In mijn ogen stonden de vlammetjes die begonnen te flakkeren toen mijn blik even naar storm schoof. Snel wierp ik mijn blik weer naar Rayen voordat ze zouden doven. Ik hoopte dat de vlammen in mijn ogen mijn gedachte reflecteerde. Dan zou hij de woorden die ik wilde uit spreken, kunnen zien. Misschien zelfs wel beelden. Beelden die ‘Ik wil je dood,’ beschreven. Min of meer begon ik er in te geloven dat de vlammen in mijn ogen echt iets lieten zien. Want eindelijk maakte hij de ruimte tussen ons groter. Rayen die andere mensen liet ademhalen als een stofzuiger, hield nu zelf adem als een stofzuiger. Zoekend naar lucht. Hij wankelde zelfs naar achter. En uiteindelijk beende hij houterig weg. Net zoals ik zo vaak had gedaan. Ik keek hem strak na alsof ik me schrap zette voor zijn terugkomst. Ik wilde hem naroepen wat voor gestoorde vent hij wel niet was. Hoe walgelijk hij eruit zag toen hij lijkbleek weg trok. En ik wilde hem zeker uitmaken als moordenaar op sokken. Maar mijn hart snoerde me de mond. Mijn hersenen vertelde me om het van twee kanten te bekijken en wees me zelf naar de grond te kijken. Naar Storm waar zijn leeuwenziel er uit was geslagen. Het is jouw schuld Zelda, fluisterde een stemmetje in mijn hoofd. Als je harder had gerend had je hem tegen kunnen houden. Misschien had je hem zelfs wel al kunnen stoppen toen hij voor je stond. Je kijkt altijd alleen maar toe. Zo niet, dan ben je altijd te laat! Ik voelde al mijn bloed naar mijn hoofd stijgen, alsof ik ondersteboven aan een touw hing, boven een heksen pot. Een gloed van misselijkheid overspoelde me. Volgens mij kwam het er uit, maar mijn focus lag zo erg op mijn gedachten dat ik niet goed kon registeren wat er nu echt gebeurde. De gebeurtenis trok alle laatjes open in mijn hoofd. Herinneringen kwamen als kots naar boven. Gebeurtenissen die allemaal mijn fout waren geweest. Gebeurtenissen waar ik alleen maar toe keek en niets deed. Gebeurtenissen die ik had kunnen stoppen, maar niet had gedaan. Ze kwamen in alle zwarte tinten voor bij. Ik was nergens goed voor. Ik had het nooit willen geloven toen het me ieder jaar opnieuw en opnieuw werd verteld. Soms dan overwoog ik het wel eens om het te geloven. Want kleine sprankjes hoop hielden me dan boven water. Maar ik had al zo vaak gehoopt, me vast geklemd aan die sprankeltjes. Maar de hoop was nergens goed voor. Het werden grote teleurstellingen. Nu deze nacht was ontvouwen tot een duistere nacht en er niets op mij thuis wachtte, leek alles als een snijdende waarheid. Ik was nergens goed voor. Ik was enkel het meisje dat niemand wilde zien. Het meisje dat gebruikt werd als een levende game. Het meisje dat alles was, maar niets moois. Het meisje dat geen keuzes zelf kon maken, bang voor wat er achter de keuze schuil hield. Bang voor de demonen die naar boven kwamen bij haar beslissing. Dat meisje wilde ik niet meer zijn. Toen gaf ik iets aan mezelf toe dat ik nooit had mogen doen. Ik had niets toe te voegen aan deze wereld. Ze waren allemaal beter af als ik dood zou zijn. Ik zou hun ogen niet meer beschadigen. Hun tijd niet meer verdoen. Niemand hoefde zich zorgen te maken. En boven al, ik verdiende het niet om te leven… Niet na alle fouten die ik had gemaakt, waaronder.. Ik sloeg mijn ogen dicht voor ik naar zijn levenloze lichaam kon kijken. Toen ik mijn ogen opende en richtte op een ander punt in de duisternis, waren de vlammen in mijn ogen vergaan. Alsof alle woorden die in mijn hoofd rondspookten in een emmer waren verzameld en in een keer als water over mijn hoofd was gegooid. Toen besloot ik voor eens in mijn leven voor mezelf te kiezen. En dat ik er heel veel andere mensen mee hielp was mooi mee genomen. Misschien wel de grootste reden. Hun en mezelf verlossen van mij. Het meisje dat er niet toe doet. Het meisje dat het niet verdient om te leven. Een meisje dat te lelijk is voor deze prachtige wereld. Het meisje dat nooit genoeg zou zijn. Met die woorden drukkend in mijn voorste hersenen, schokte ik weg over het pad. Op weg naar de witte brug. Mijn vingers leuningen waren. Ik duwde met de top van mijn voet op de hak van mijn schoen om ze uit te doen. Ik zette ze bij de brug neer uit respect omdat deze schoenen mijn voeten zo lang hadden beschermd. Dat mochten ze nu niet doen als ik sprong. Ik moest het ijzige water voelen. Ik wilde dat de grond onder het water mijn fragiele lichaam brak. Als het brak zou mijn ziel eindelijk kunnen vluchten uit dit lijf. Mijn bloed zou het water verwarmen. Het water zou mijn bloed meenemen als een geschenk. Ik zou achterblijven. Ik verdiende het. Een warm stroompje water viel van mijn ooglid. Ik volgde de vocht druppel tot het zich voegde bij het water. Ik kon me niet herinneren dat ik mijn benen over de leuningen had gezwaaid en op de rand was gaan staan. Mijn handen achter me gedraaid om de leuning vast te houden. Drup. Een rimpeling ontstond in het water toen mijn traan het oppervlakte raakte. Drup. Drup. Niet huilen. Je verdient dit. Doe het! Je moet, dit is je straf. De woorden gonsden door mijn hoofd. Hard en overtuigend. Mijn handen lieten los. Mijn hakken op het stukje hout was de enige connectie met de vaste grond. Drup, drup.. plons. Mijn lichaam duwde een gat in het water. Het kaatste terug en omvouwde mijn lichaam. Ik had verwacht dat in de val mijn leven voorbij zou flitsen als een film. Maar de val duurde 2 seconden. In die 2 seconden kon ik maar een ding denken: was dit de juiste… mijn gedachten kon ik niet af maken. Een deken, zwarter dan deze nacht trok voor mijn ogen. Het voelde alsof ik verder viel dan de diepte van de sloot. Dieper. Verder weg. De dood in.       hoofdstuk 5 het dodenrijk     De dood voelde aan als paars en blauwe tinten. Zwaar, vochtig en koud. Zwaar, omdat een onzichtbare lucht op mijn ogen drukte waardoor het moeilijk was om ze te openen. Vochtig en koud, alsof de sloot eindigde in een riool en me had uitgekotst in een andere wereld. Een wereld van ijs..of wacht. De lucht op mijn ogen werd verdraagzamer en ik opende ze. Sloot ze weer door de hoeveelheid paars licht. ‘Ze komt bij.’ De vrouwen stem was sereen en kalmerend als de zee. Was ik in het zieken huis? Gewoon thuis? Of was ik dood? Ik gebruikte mijn huid om te voelen waar ik was. Heel voorzichtig. Ik verwachtte zachte stof zoals een deken. Maar in plaats van de witte dekens van het ziekenhuis voelde ik stevige dunne uitsteeksels. De frisse en citrus-achtige geur deed me denken aan net gemaaid gras. ‘Ze leeft nog!’ Er klonk opluchting in de stem die hoogwaarschijnkijk zijn vinger in de holte van mijn kaak had gestopt. Ik had het dan wel niet gevoeld, maar dat moest wel. Hoe hadden ze anders geweten dat mijn hart nog klopte. Ik leefde nog. Een rilling waarvan ik niet wist of het opluchting of walging was, kronkelde over mijn ruggengraat. Ik had nog een kloppend hart. Ik leefde dus nog. Maar..ik wilde niet meer leven.. Ik wist niet anders te reageren dan nogmaals mijn ogen te openen. Ik knipperde tegenstrijdig naar het vele paarse licht. Wazige figuren dat me deden denken aan een verfvlek die iemand uit zijn trui had proberen te vegen, werden langzaam een schilderij. Gezichten werden scherper en de vlekken vormden meerdere vlekken. Die vlekken vormden weer ledematen. Een wereld die ik nog nooit eerder had gezien, omvouwde zich om me heen. Alsof een kleuter me in een pop-up boek had gegooid. Paarse edelstenen lagen als pepernoten langs de paden verspreid. Sommige waren wat scherper en staken in de bomen als een sierlijke toevoeging aan hun harde jassen. Iets aan mijn kloppende hart klopte niet of ik was in een kinderziekenhuis beland. Nee deze prachtige bossen kamer moest een miljonair hebben betaald. Maar we hadden geen miljanair in de familie. Plots begon ik weer te twijfelen. Ik had een kloppend hart, maar deze kamer klopte niet. De vraag kwam veel te snel over mijn lippen voor iemand die net zelfmoord had gepleegd: ‘Waar ben ik?’ ik voelde me gedwongen om de verf figuren, die steeds scherper werden, aan te kijken. Een vrouw geschat tegen de 30 boog haar hoofd naar een man. Hij had wel iets weg van een gewassen nijlpaard. Overgewicht, maar zijn zaakjes op orde. Net zoals zijn kleding. Hij boog zijn hoofd omhoog zodat zijn oorschelp het geluid van de langere vrouw kon opvangen. Haar korte haren schoven net niet ver genoeg over de zijkant van haar gezicht, waardoor ik haar lippen zachtjes zag fluisteren. Naast de twee stond nog een man. Ook hij had nette kleding aan, maar het paste totaal niet bij zijn houding. Hij stond onderuit gezakt naar me te staren. Alsof hij elk detail van mijn gezicht wilde aflezen. Ik vreesde voor het feit dat hij kon zien dat ik breekbaar was. Ik kantelde mijn hoofd, deels om te voorkomen dat hij te lang naar me keek en zijn priemende ogen elk detail opvielen. Deels omdat ik opzoek was naar de kamerdeur van dit gekke ziekenhuis. ‘Sorry,’ Begon de vrouw. ‘We hebben nog niet zo vaak patiënten gehad die.. nou ja..’ ze keek zoekend de ruimte rond, alsof ze daar de woorden zou vinden. ‘Ik snap het,’ zei ik zachtjes om haar de moeite te besparen. ‘Kunnen jullie mij misschien vertellen waar ik ben?’ Ik draaide me weer tot de vrouw. Haar lippen bewogen in slow motion open en dicht, maar er kwam geen geluid uit haar keel. De man die mij uitgebreid had onderzocht met zijn roofdierogen antwoordde scherp op mijn vraag. ‘Je bevind je in het doden rijk. Je bent dood.’ zijn kaken klapten net zo snel dicht als ze waren open gegaan. De nijlpaard stootte zijn elleboog in zijn ribben. Hij siste iets onverstaanbaars naar hem en richte zich toen weer naar mij. Met diepe rimpels van wijsheid sprak de nijlpaard me kalm toe. ‘Wees alsjeblieft niet getreurd. Je kunt nog terug.’ ‘Ja! Ja!,’voegde de vrouw er gehaast aan toe als of ze plots weer wist wat ze wilde zeggen. Ik wilde niet meer luisteren. Ik had al bij de zin ‘je kunt nog terug,’ niet meer willen luisteren, want ik wilde niet meer terug. Toch luisterde ik naar haar woorden, omdat ik wist dat ze daar behoefte aan had. Door de tranen. het happende geluid naar adem als of ze uit het wilde water naar boven kwam. ‘Er is nog geen tatoeage op je pols verschenen, dat betekent dat je hart nog klopt.’ Ze pakte teder mijn handen vast om er over heen te strelen. ‘Dat betekent dat je nog terug kunt, naar het levende rijk. Hier in het dodenrijk bevind zich een bos. In dat bos heb je meerdere verlaten plekken. Op of in die verlaten plekken vind je stukken steen. Als je alle 3 de stenen bij elkaar heb gevonden kun je die in elkaar plaatsen.’ Ze somde de zinnen zo snel op, dat het leek als of ze het niet voor mij deed, maar een strenge leraar. ‘Maar let op,’ ging ze verder. ‘Niet in elk verlaten gebouw ligt een steen. En het is ook niet bepaald makkelijk om elk gebouw bij langs te gaan. Er zijn er te veel en je hebt meestal niet lang tijd voor dat je hart stopt met kloppen.’ ‘Tik tik tik.’ De man die me eerder vervreemd had aan gekeken, keek me weer aan met zijn gekke ogen. Zijn blik ging verder dan alleen mijn huid. Het draafde door mijn ziel als een op hol geslagen paard. Pats! Het nijlpaard sloeg de vervreemde man op zijn arm. ‘We zijn hier om de mensen die terecht komen in het dodenrijk te verwelkomen. Niet af te schrikken.’ Hij keek de vervreemde man streng aan voor hij zijn hoofd terug keerde naar de vrouw en vriendelijk knikte. ‘Gaat u door? U deed het super goed!’ De vrouw leek even moeite te hebben om de draad weer op te pakken. Ze slikte verward. ‘je hebt dus niet veel tijd. Wel krijg je hulp van een geest die je tegen het winnen van spelletjes extra tools wil geven. Of misschien wel een extra aanwijzing. De aanwijzingen krijg je op een papiertje van de geest zodat je ze niet kan vergeten. Succes met het spelen. Wil je dat ik je er heen breng?’ Ze knipperde vriendelijk met haar ogen. Een stilte van een aantal seconden vulde onze oren. Hier moest ik even over nadenken. Niet omdat ik twijfelde. Ik wist simpelweg niet hoe ik netjes moest verwoorden. De stilte werd langer. Haar vriendelijk geknipper werd onverdraaglijk. Net als het gestaar van de nijlpaard en de vervreemde man. ‘Ik..ik wil niet terug,’ zei ik. Mijn stem klonk zo kapot alsof iemand een kogel door mijn keel had geschoten. En zo voelde het ook. Ik wilde haar, en die twee mannen, niet teleurstellen. Het voelde alsof ik hun doel in een klap had verwoest. Het was dan niet te merken aan de 2 mannen. De vrouw daarintegen liet van schrik mijn polsen los. ‘Maar..’ ze keek me aan als een puppy die op het punt stond om zijn verzorgster aan zijn werk te verliezen. ‘Sorry,’zei ik met een ijl stemmetje. Ik herinnerde me zelf snel aan het feit waarom ik zelfmoord had gepleegd. Ik draaide me om voordat deze vrouw me kon overhalen iets te doen wat ik niet wilde. Deze dood was een nieuw begin. Een begin om een leven hier te verdienen. En niemand zou ooit nog mijn keuzes kunnen veranderen. Vanaf nu! Als ik maar snel genoeg weg kwam. Voordat die puppy ogen me zouden op slokken.       Hoofdstuk 6 iets nieuws   Ik rende weg met de vrouwenstem die als een spook achter me aan galmde. ‘Please, wacht nog even!’ Haar stem werd steeds zachter alsof het werd gezeefd in de zandbak. Paars licht schoot als schaduwen over mijn gezicht door de snelheid waarmee ik door het hoge gras rende. De edelstenen schoten aan mijn voeten voorbij. Net zoals de kleine sierlijke bomen. Mijn voeten werden getrokken door het lichtpunt aan het einde van het bos. Een dorpje dat leek te baden in warme bruine tinten. Het gras verandert langzaam in een zanderig padje, met hier en daar platte grijze stenen in het zand die al snel werden aangevuld tot meer stenen. Tot het een pad was gevormd. De bomen om me heen verminderde net als de paarse lichten. Het geroezemoes van dronken mannen werd luider. De brede straten waren verlicht door een zachte gouden gloed dat als magisch stof uit ramen en lampen kwamen. De huizen leken ouderwets en werden overdekt met lange houten planken. Ze leken wel gejat van piraten die ze zouden gebruiken voor het overlopen van boot naar vaste land. Niet dat ik wist of hier ook piraten rondliepen. Wie weet hoe oud al deze doden allemaal waren. Misschien was hier na nog wel iets waar je heen zou gaan. Als je hier zou sterven. Zo veel vragen, maar geen enkele vraag durfde ik te stellen aan de vrouwen die aan een rond tafeltje zaten met een schuimend beker bier in hun vingers geklemd. Ook durfte ik het niet te vragen aan de kinderen die een bal over aan het spelen waren. Het ketste als een steen over de gladde revier stenen. Misschien had ik het kunnen vragen aan de twee vrouwen die voorbij paradeerde. Hun heupen wiegden heen en weer alsof ze iets aan de kant beukten wat ik niet kon zien. De lange veer die ze in hun knot hadden gestoken zwiepte vrolijk mee. Een knot.. net als de mijne.. Mijn vingers verstrengelde zich in mijn haren. Ze waren nog vochtig, maar ik had ze niet in een knot gedraaid. Een kleine steek van walging ademde ik weg voor dat het uitbreide als een plaag in mijn lichaam. Dit is een nieuw begin. Een begin om mijn leven te verdienen. Ik zou deze wereld gaan begrijpen zodat ik geen enkele blunder zou ondergaan. Met op elkaar geklemde tanden liep ik op salondeuren af. Daar waren de vrouwen doorheen geparadeerd, De hoefijzers die er met spijkers op de deuren waren gespijkerd, deed me meteen denken aan het western. Ik duwde mijn fragiele lichaam tegen het hout waardoor de klepper deuren open gingen. Het liefst wilde ik voor een paar seconden verdwijnen toen ik zo ver weg stapte dat de deuren van mijn heupen vielen. Maar dat was niet nodig. Niemand in het café keek op van het hout dat nog kraakte, omdat het tegen elkaar aan scheurde. Toch durfde ik pas weer te lopen toen de deuren eindelijk stil vielen. Een warme geur gemengd met de aroma van hout kronkelde mijn neus gaten in. Ik wurmde me langs allerlei robuuste tafels en stoelen. Hier en daar stonden er een kaars op de tafels. Ik voelde me enkel heel anders dan de sfeer die de kaarsen zouden willen creëren. Vooral toen mijn ogen op de vrouwen vielen die ik was gevolgd. ze zaten bij de muur aan een hoge tafel. Hun kleurrijke kleding staken af tegen de muur, grijs van oude kranten artikelen. Ze hadden hun neuzen beide in een menukaart gestopt. Ineens leek het me helemaal geen goed idee om na te gaan vragen wat voor mensen zich in het dodenrijken bevonden. Ik zou hun rust verstoren die ze hadden verdiend. Maar, zei een stemmetje in mijn hoofd, dit is een nieuw begin, een begin om.. Ik kapte het stemmetje in mijn hoofd af. Een nieuw begin start je niet met het verstoren van rust. Ik draaide me op mijn kapotte sneakers om. Ik probeerde alle mooie decoraties in het cafeetje achter te laten, maar iemand greep mijn schouder vast. ‘Jouw heb ik hier nog niet gezien.’ De zoete vanille achtige stem paste perfect bij de oude dame die ik achter me zag staan. Ze verslapte haar greep op mijn schouders en liet haar vingers naar beneden glijden. Langs mijn onderarm en mijn pols. Ik slikte, bang dat ze zou opmerken dat mijn hart nog klopte. Maar haar aanraking was te kort om het op te merken en haar gerimpelde vingers verstrengelde al met de mijne. Ik bleef verstijfd naar haar volgende bewegingen kijken. Haar rimpels rond haar ogen verdiepte toen ze lachte. ‘Klopt het dat je hier nieuw bent? Hier in het dodenrijk?’ ik knikte langzaam alsof ik niet zeker wist of ik het juiste antwoord was. ‘ohhhh, lieve kind. dan moet je toch naar het welkomstfeest?’ Ze liep al om me heen om de weg te wijzen. ‘Het welkomstfeest?’ ik probeerde haar blik te vangen, Maar de oude vrouw keek niet om en sleurde me het cafe uit. Langs de openhaard die me een laatste warme bries gunde. Als een soort van wuiving. Door de salondeuren die van onze heupen vielen en het geklepperde geluid maakte omdat ze langs elkaar wreven. Als een hand shake. ‘Ja lief kind. Elke avond is er een welkomst feest voor de nieuwe doden.’ ‘Dat klink..’ leuk, maakte men gedachte af, nog steeds een beetje verbaast van haar onverwachte gebaar. Ze stopte zo abrupt dat ik verwachte dat ze een onverwachte pijn van ouderdom door haar rug heen jaagde. ‘Gaat het?’vroeg ik bezorgd. Heel even keek ze me vervreemd aan. net als de man die ik eerder ontmoette. ‘Ik bedoel.. ik dacht dat je-’ ‘Pijn had?’ Maakte ze mijn zin liefjes af. ‘In het dodenrijk heb je geen pijn. Het enige doel is rust en plezier vinden. Bij de ene ziel duurt het wat langer tot ze hersteld zijn van het leven. En de ander is er zo hersteld van. Hoe het ook gaat, als je uiteindelijk rust heb gevonden, rijst je ziel terug.’ ze stopte met praten toen haar ogen, niet op mijn gezicht vielen, maar op mijn lichaam, onthuld in wijde kleding. Er viel een stilte. Alsof het aanbeeld haar gedachten onderbroken. ‘trouwens, voor we naar het welkomstfeest gaan moeten we wel iets veranderen.’ Ze wees met haar bruine ogen naar mijn afgetrapte sneakers. Ik had altijd geld willen besparen voor mama, dus wuifde ik haar aanbod voor nieuwe schoenen af. dat gold ook voor mijn oude kleding. Maar na mijn val in de sloot leek ik wel op een zwerfkat dat gevonden werd in de stromende regen. Nat en vies. Doordringt met gedachten aan pijnlijke dingen. Fysiek gesloopt en mentaal op. ‘Dat hoeft niet.’ Ik vervloekte mezelf dat ik mijn vingers niet eerder uit de hare had getrokken. Dat ik haar kracht had onderschat. Ze had de kracht van een paard, en die gebruikte ze maar al te graag. ‘Geen gemaar. Je verdient het.’ haar vingers voelde spontaan aan als kleine handboeien. Ze klemde strak om mijn tengere, lange vingers. Met open mond van verbazing, (en stiekem uitputting) holde ik achter de oude vrouw aan. Ik had uitzicht op haar losse piekerige haar dat wild over de ene pluk haar heen vloog. De andere pluk vloog weer over de ander, als een soort van spelletje, ‘deze vuist op deze vuist,’ maar dan met haren. Hoe kon deze vrouw nog zo hard rennen, dacht ik. ‘Het is heerlijk om weer zo te kunnen rennen,’ zei ze als of ze mijn gedachten had kunnen lezen. ‘Als je dood bent kun je ineens zo veel meer.’ zoveel meer.. de woorden luidde me mooie gedachten in. Ik zag mezelf al met storm over deze gladde stenen heen rennen. Of misschien zou ik zelfs van dak naar dak springen, want als ik viel, ging ik niet dood. Ik was namelijk al dood. Nou ja nog niet helemaal. Ik zou met mijn vingers over de planken van de daken strijken en er achter komen dat het stof nooit stof was geweest. Ik zou er achter komen dat het wellicht naar suiker zou zijn. Wat me best logisch leek, omdat dit dorp wemelde van de zoete geuren. De beelden van storm en ik die van dak naar dak sprongen werd weg gefuifd door de hand van Jenny. ‘We zijn er, mijn kind.’ we stopten voor een winkel, die nog meer naar suiker rook dan alle ander winkels en huizen. Deze winkel was in de vorm van een bolletje wol. De stenen lagen steeds over elkaar heen als of ze elkaar continu wilde overtreffen. de vrouw duwde me door de deur heen, alsof ze jaren mensen had bestudeerd waardoor ze nu precies wist dat ik het soort type was dat zou twijfelen en een duwtje in de rug nodig had. De ruimte in het bolletje voelde zwaar geladen aan. Niet in de gemene zin. Maar in de zin van liefde. Vanbinnen leek het wollen huis bijna niets meer over te hebben van het buiten aanzicht. Enkel de schattige uitdrukking, maar de muren waren gewoon recht, en de vloer was van hout. De roze tinten in het huis, die niet enkel de muren beschilderde maar ook 70% aan de kleding en accessoires. Elk voorwerp wat je maar kon bedenken was er in het roze te vinden. Haarklemmen, zo groot dat ze zelfs in mijn bos haar zouden passen. Maar ook kleinere haarklemmen, zo klein dat ze net op je pink heen paste. Frambozen roze jurken, in allerlei verschillende maten. Tassen met pastelroze geborduurde bloemetjes er op. Zelfs een multifunctionele sleutelhanger. Als Selena hier was geweest had ze uren in de winkel kunnen staan. Maar vergeet alle andere kleuren niet, die waren er ook. En juist die kleuren trokken mij als het licht in een donkere tunnel aan. Maar toch bleef ik staan op de plek waar de oudere vrouw was gestopt met duwen. ‘Vind je het niets?’ vroeg ze. Ik had willen liegen, want als ik de waarheid vertelde dat ik het prachtig vond en dat ik enkel droomde over zulke mooie kleding, zou ze half over kop alle kleding kopen waar ik enkel mijn ogen op legde. En hoe erg ik het haatte als mensen me zulke gunsten verleende. Ik kon niet liegen. ‘Ik vind het prachtig,’ zei ik dus zacht, Haar ogen begonnen te sprankelen van geluk. ‘Mijn dochter maakt het.’ een golf van opluchting kriebelde over mijn hart en nam de pijn met zich mee. Ik had het juiste antwoord gegeven. ‘Wacht even, dan haal ik haar. Zoek jij alvast wat mooie jurken bij elkaar?’ Voordat ik een antwoord had gevonden baande de vrouw zich een weg naar de balie en verdween daar achter een deur. Plots voelde ik me een steen die te zwaar was om zijn eigen gewicht te tillen. Ik wachtte op precies de zelfde plek. Mijn borst kromp ineen toen ik de vrouw naar buiten zag lopen. Ze leek wel een beetje op Paulina, het vriendinnetje van Rayen. Ze was met haar gezicht in de duurste make-up doos gevallen en haar haren waren deftig maar warrig op gestoken. Blonde plukken vielen als een waterval uit de clipjes. Ik ademde diep in en uit en vertelde me zelf drie maal dat deze winkel haar karakter uit straalde. Ze hield van roze, net als Selena. Maar ze dacht ook aan andere. Dat had ik opgemerkt aan alle soorten en maten. En het feit dat ze een hoekje had met andere kledingstijlen. Het hoekje was helemaal achterin, als een vergeten land. Maar het was er. Ze had er aan gedacht. Dat ze op Paulina leek, betekende niet dat ze net zoals haar zwarte zaadjes bij haar droeg die ze in een zwak hart plante. Zij was anders. ‘Heb je al iets uitgekozen? Jenny vertelde me dat je een jurk kwam uitzoeken om te dragen tijdens de eerste keer hier.’ De glinstering in haar bruine ogen was vergelijkbaar met haar moeder. Hoopvol. ‘Niets?’ vroeg Jenny, er klonk een bezorgdheid door in haar vanille stem. ‘Ik..ik kan dit niet betalen. Al dit werk verdient een mooie prijs.’ Ik verdien dit niet, zei een stemmetje, dat verdacht veel leek op de duivel in mijn hoofd. ‘hier in het dodenrijk is alles gratis. We maken het omdat we het leuk vinden.’ stelde de dochter van Jenny me gerust. Ze knipperde met haar ogen waardoor de roze poeder op haar oogleden glinsterde onder het licht als kleine sterretjes. Haar vriendelijke lach vulde de al zo belaadde kamer met liefde. En ineens voelde het te veel. Zij was te veel. Te lief voor een vreemde. Het klopte niet.. niet in mijn hoofd.Maar ik besloot er van te genieten. Ik schudde mijn hoofd alsof ik de lading aan liefde, dat te veel voelde, van me af kon schudden. Zachte sprankeltjes hoop kriebelde over men huid, als een beginend gevoel van geloof. Geloof dat deze vrouw een hart van goud had. Dat de schoonheid van binnen en van buiten was. ‘Ik dacht dat jij me wel zou kunnen helpen. Ik bedoel je kunt vast zien wat bij me past.’ ik zette de zonnige glimlach op die de meeste mensen liet herinneren dat ik op mijn moeder leek. Haar glimlach weerspiegelde de mijne. ‘Dat kan ik zeker,’zei ze op mysterieuze toon alsof ze haar keuze spannend wilde houden. Haar handen gleden zacht langs alle rekken bang dat het zou breken. Ze hield me wat roze jurken voor, precies zoals verwacht. Eentje met een strik om de taaie en een diepe v hals langs de borsten. De schouder stukjes hingen slapjes aan twee andere strikjes die aan de puntjes breder waren uit getrokken. De vrouw haar ogen gingen als een strenge leraar over het kledingstuk. ‘Nee, dit is hem niet.’ ze schudde haar hoofd kritisch. Ze hield nog een paar roze prinsessen jurken voor mijn lichaam maar schudde telkens haar hoofd. Nadat ze zeven jurken voor mijn lichaam had gehouden knipperde ze met haar vinger, alsof het lampje in haar hoofd aan deed. ‘Dit is helemaal niet jouw stijl,’ zei ze peinzend en ze tuurde door de winkel heen. Haar ogen begonnen te vonkelen als of het lampje in haar hoofd steeds feller ging schijnen en nu door haar oogvliezen heen kwam. Ze had de jurk gevonden. het idee dat ze de jurk speciaal voor mij had uit gezocht vulde mijn aderen met warmer bloed. Ze snelde er heen alsof ik elk moment uit vervelling wilde vertrekken. Maar ik wilde helemaal niet weg. Ik wilde weten welke jurk zij dacht dat het me mooi zou staan. Hoe ze mij zag. ‘Deze zou je geweldig staan,’ riep ze vanuit het vergeten hoekje. Ze had een jurk uit gekozen met een diepblauwe kleur. Het viel me pas op hoe mooi de jurk me stond toen ik mezelf bekeek in een hoge spiegel. De stof voelde net zo zacht aan als de wolken jas die ik had uit getrokken. De soepel stof zorgde ervoor dat mijn natuurlijke rondingen perfect werden geaccentueerd. Het lijfje benadrukte mijn slanke taille. De strakke stof eindigde net boven mijn heupen en liepen uit een tot een zwierende rok. De zijdelingse split bij mijn benen voegde een vleugje speelsheid toe. ‘Prachtig.’ de vrouw haar compliment leek wel gestolen uit mijn gedachten. Want het word ‘prachtig,’was het eerste wat ook in mij opkwam.Al was het maar even. Het was lang genoeg.       hoofdstuk 7 tegenstrijdig Ik was vaker weg gerend van mijn eigen gedachte.Ik wist wel, als ik tot rust kwam, dat in het doolhof van mijn hersenen, ik de waarheid vond.De gedachte hadden me misleid. Ze hadden me willen beschermen tegen gebeurtenissen die me zo vaak waren over komen. Meestal als ik daar achter kwam dat mijn brein dat had gedaan, was ik op een rustigere plek. Maar nu liep ik tussen honderden andere mensen.Nu was ik niet weg gerend voor mijn gedachten. Ik had de gedachten weg zien varen op een schip. Ik wist dat ze ooit terug zouden komen. Maar nu niet. Zo wel, zou ik de kapitein misleiden en hem op nieuw op weg sturen naar een land dat er niet was. Misleiden mocht wanneer je er rust van kreeg. Want daar was het dodenrijk voor, had iemand mij verteld.Ik keek om laag naar de rokken. De dwang om te draaien zo dat de rokken om hoog kolkten, was verleidelijk. Maar ik had de ruimte in de stoet aan mensen niet.Alsof we Sinterklaas verwelkomde en mee liepen naar het echte gebeuren.Het terrein waar het feest werd gevierd. Het idee dat ik tussen deze mensen liep, hielp me een ander idee verjagen. Het idee dat de koning van het dodenrijk me zou vinden. Want voor ik de stoet aan mensen had gevonden hoorde ik een luid gebrul dat me deed denken aan een koning. Ik was geschrokken, maar probeerde me zelf gerust te stellen dat hier geen gekke wezens waren. Anders hadden ze het me al lang verteld. Een meisje met kleine knotjes op het hoofd duwde een licht stokje tegen de palm van mijn hand. Ze glimlachte als de zon, terwijl ze leek op de betoverende nacht door het licht dat als sterren op haar wangen danste.‘Voor jouw,’ zei ze en ze gebaarde naar alle andere mensen die net als haar ook een licht stok in de handen hielden. Even overwoog ik om het af te wijzen, want ik vond het aanbod te groot.Maar voor ik het meisje teleur kon stellen, besefte ik iets. Deze parade was om de nieuwe overledenen welkom te heten. Deze parade leidde me naar het feest. En dat betekende dat ik meteen iets teruggaf als ik het zou aan nemen. Respect voor de nieuwe overledenen.Het meisje straalde heftiger toen ik het licht stokje aan nam.Een warme golf gleed door mijn aderen. Het meisje met de knotjes bleef naast me lopen. Langs alle verschillende huizen. Normale huizen.Huizen bekleed in een bepaalde thema's zoals het western cafeetje waar ik Janny ontmoete. Maar ook huizen die meer op lekkernijen leken zoals: taarten of een reuzen pompoen. Huizen die de vorm hadden van accessoires zoals: hoeden en hakken. Ze baden allemaal in het goud, bruine licht en de zwaar belanden liefde van de mensen. ‘Het is anders hè?’ vroeg het meisje. Ze had haar ogen nooit van me aflaten dwalen. De aankleding van het dorp was voor haar niet meer zo interessant. Ze was hier waarschijnlijk al veel langer. ‘Ja,’ zei ik nog steeds onder de indruk. ‘Hoe kan dat?’ ‘Als je dood bent dan maken bepaalde dingen niet meer uit. Daarentegen hebben we geen materialen om auto's, telefoons of andere elektrische dingen te maken. Dus verzin je iets anders dat je kan vermaken.’ Haar worden lieten me twijfelen aan haar leeftijd. Het eerste gezicht leek ze niet ouder dan zeven. Maar haar worden kwamen uit een ziel van iemand van boven de zestien. Haar lach ging verder dan haar lippen. Haar ogen glansde. Ik lachte iets onzeker naar haar terug. ‘Ik denk dat ik het hier begin leuk te vinden.’ De rest van de reis waren we stil. We volgden de andere mensen. De huizen verdwenen achter ons als eenhoorns achter de regenboog. De revier stenen bleven onze voeten nog even begeleiden, maar ook die lieten de mensen achter. Geluid dat net nog op de achter grond was werd steeds luider en luider.De zachte gouden lichten werden vervangen door felle stuiter lichten. Ze schoten overal heen als vuurwerk in een veel te kleine ruimte. Het groot podium was de blik treffer. De mensen vormde zich zo snel om het podium dat ik twijfelde of Justin Bieber plots was overleden en hier was. Maar er stond een normale man op het podium.Als de mensen niet al stil waren dan werden ze wel stil gesust door de luide klanken die uit de spiekers rovelde. ‘Damens en heren, welkom bij het welkomst feest. Man, ik zou graag willen dat we eens een originele naam aan dit feest plakken, want zo klink het wel erg saai.’ De man op het podium lachte spottend. ‘Maar goed,’ voegde hij eraan toe om zijn toespraak sneller te laten verlopen. ‘Als u het nog fijn vindt om te luisteren hoe deze wereld in zijn werking gaat voor wat voor reden dan ook..’Ik spitste mijn oren. Dit moest ik horen. ‘Het alle belangrijkste om te weten is: ‘Heb je nog een kloppend hart? Dit kun je zien aan de tatoeage die nog niet op je pols is verschenen.’ In mijn blikveld zag ik mensen op hun polsen kijken. ‘Dat betekent dat je…’ De zinnen die door de onbekende man in de microfoon werd gebruld, voelde aan als een giftige regen storm. Elke giftige druppel beet door mijn huid heen. Ik probeerde het gevoel weg te vegen, en liep de menigte uit. Maar het gevoel ging niet weg.Het leek wel of ik het gif alleen maar verspreide zoals een verf vlek op je kleding.Ik begon met mijn nagels te krassen. Maar het gevoel ging niet weg.Toen ik stopte met het krassen over mijn arm, leek mijn huid op een mislukte tekening. Ik keek op van mijn arm en besefte dat ik omringd was door kraampjes.Ik moest in een waas zijn geraakt waar door ik niet door had gehad waar ik liep.Hoe dan ook, het aan blik was adembenemend. Ik had het gevoel dat ik te weinig ogen had om alles te kunnen zien.Elk kraampje was uniek, net zoals de huisjes in het dorp. Je kon weer precies zien wat er werd verkocht. Mijn ogen gleden naar een boeken kraampje, als of het men eerste levend behoefde was. De boeken stonden in een ruime kast, waar achter een dame stond. Ik gokte dat haar naam ‘Chana,’ die op alle boeken geschreven waren, haar eigen naam was.Haar eigen geschreven boeken. Ze had mijn ogen moeten zien glinsteren, want ze riep me bij zich. ‘Meisje. ja, jij met je mooie bos krullen. Je mag er heus wel een mee nemen hoor’ Het woord ‘Mooie,’ deden de dode vlinders in mijn borst kas tot leven brengen. Ze duwden tegen mijn borst kast aan waardoor het bijna een naar gevoel gaf. Als een verliefd tiener meisje strompelde ik op haar kraampje af, omhuld door planken dat een kast moest vormen. De deuren, die wijd open stonden, duwde me dichter bij. Door de wind.. of magie? Voor het eerst vroeg ik me af of ik wel in het dodenrijk was, of dat ik niet gewoon wakker was geworden uit een nare droom en vrolijk verder kon leven. Of het nu echt was of niet, het liet me met zijn schoonheid alle nare dingen vergeten. ‘Welke wil je sweetie?’ ‘Dat is lastig op het eerste gezicht. Ik zou de achter kant even lezen.’ Ik draaide het boek om en moest mijn gezicht in de plooi houden. Het ging over fantasy dat was duidelijk te zien aan de kaft. Alleen de achterkant onthulde pas dat het over vampieren ging. Ik haatte die bloedzuigers. Ik voelde het bloed al uit men aderen trekken als ik er aan dacht. De oudere vrouw kneep in mijn pols. Een soort van achter lating op mijn huid dat wilde zeggen: ‘Het is niet erg als je het niet leuk vindt.’In dat kleine moment werden haar bruine ogen donkerder. Als mahonie houten meubels. ‘Je hebt nog geen tatoeage. Je hart klopt nog!’‘Ik weet het…, maar ik wil het niet.’Ik had mijn worden nog niets eens de wereld in gespuwd of ik voelde de ogen van voorbijgangers in mijn rug prikken. Als messen die toegang hadden gekregen om het levende hart uit me te snijden zodat zij het konden gebruiken.Je bent gestoord! Ze zeiden het niet echt, maar de geschokte uitdrukking op hun gezicht liet mijn gedachten het denken. Hou je zelf bij elkaar. Ze mogen denken wat ze willen denken. Ik dwong me zelf te lopen langs alle andere kraampjes, en hoopte dat ze me zouden vergeten. Of me tenminste niet zouden herkennen, omdat mijn Hazel blonde krullen over mijn pril lippen streek. Over mijn neus die net 1 centimeter te lang was. Alleen mijn ogen priemde door de blonde jungle heen. Zoekend naar een uitweg tussen de geuren van frisse appels en warme gebakken broodjes.Zoekend naar die ene uit weg waar mensen me niet constant met die drie worden bleven confrontereneen kloppend hart.       Hoofdstuk 8hoe jouw ogen de mijne vonden.     Het omhulsel van de kogel vloog door de lucht.Het geluid van mentaal op mentaal klonk luid als kerk klokken.‘Alweer raak.’ De man bij de schiettent blies een wolkje rook uit. Ik kantelde mijn hoofd om de spanning in mijn nek los te kraken.Ik was namelijk op een andere plek. Een plek waar ze niet lette op een tatoeage, maar de kogel die het doel wit raakte. En ik zou ze raken. Precies zoals mijn vader altijd deed in zijn games. Ik had vaak laat in de avond nog bij hem gezeten om tijd met hem door te brengen. We speelden de spellen vaak samen en zijn toen gaan oefenen in het echt met een lucht buks. ‘Mooie schot, die zou je kunnen gebruiken op echte mensen,’ had hij gegrapt. Voor mij was het geen grapje, niet in mijn verbeeldingen.Ik trok de grendel naar achter en stootte het weer naar voren. Mijn mond hoek trok ik zo om hoog dat mijn oog automatisch sloot. De ander keek door het vizier.Ik hield de trekker met veel te veel kracht naar achter en het geweer loste weer een schot.De man die bij de schiettent hoorde klapte in zijn handen. De rook fladderde als gebonden doeken met de sigaret in zijn vingers mee. Nog een tic. Dit keer vergat ik mijn hoofd expres naar rechts te bewegen.‘je hebt alle tanden van de haai afgeschoten! Dat betekent dat je prijs hebt.’ Hij zette met zijn vrije vingers alle mentale tanden weer omhoog in de van karton gemaakte haai. ‘Je lijkt me echt een vrouw die van wolven houdt.’ zijn handen grepen omhoog, naar de knuffels die met een lijntje aan zijn kraam hingen. Waar hij de gedachten ook vandaan had gehaald. Het was juist. Ik hield van wolven. Hun elegante bewegingen op het moment dat ze iets gruwelijks gingen doen. Als een leugen om het vreselijke te laten vergeten. Hun haren die wapperde in de wind als of het op maat gemaakte rokken waren. En als laatst, voor mij het mooiste: de vastberaden glimp in hun ogen. De kracht die hun spieren reflecteerde.Het was een soort voor uit beeld van wat ik wilde zijn, in de toekomst.Maar ondanks dat alles zei ik: ‘Ik hoef geen prijs. Dank je wel. Houd hem maar voor de volgende winnaar.’ ‘Maar zo veel mensen winnen niet hun eerste keer. Ik sta er op dat je hem aan neemt.’ Het klonk meer als een smeekbede dan een overtuiging. Toch deed het me omkeren. Ik hield er niet van om mensen teleur te stellen. Maar dit keer zou ik me zelf er ook mee plezieren. Ik pakte het knuffel dier uit de walmen rook die hem bijna opslokte. Ik liet mijn ogen over de kermis heen glijden, op zoek naar een meisje dat leek op de zon en tegelijkertijd op de nacht. Ze gleden langs allerlei kermis, attracties en spelletjes. De lichten stuiterde irritant in mijn blikveld terwijl ik me probeerde te focussen op 2 kleine knotjes. Eindelijk vond ik haar.Het meisje dat me het licht stokje had gegeven. Ze hield een ander kindjes hand vast en trok er aan als of het een wild kalf was dat niet mee wilde in de kar. ‘Kom nou,’zei ze met haar iel stemmetje, zoals alleen kinderen dat konden doen. ‘Ike wil niet in dat karretje,’ Kaatste het jongetje fel terug. Zijn arm wurmde als een slang in de greep van het meisje.Ik wist me op tijd tussen de andere bezoekers heen te bewegen voor dat het meisje en het jongetje echt boos op elkaar werden. ‘Kijk eens.’ ik duwde de wolven knuffel met trots tussen de twee in. Ik schudde er mee alsof ik haar zo juist een stapel aan geld aanbood. ‘Voor mij?’vroeg ze, en ze tikte op haar hart. ‘Ja, voor jouw,’ zei ik. ‘Omdat je me het licht staafje hebt gegeven.’ Het meisje liet abrupt de pols van de jongen los. Haar snelle handjes grepen in de zachte stof als of haar handen altijd gevuld wilde zijn. ‘Dank je wel!’ daar verscheen de zon weer op haar lippen. Lief en warm.Ik zwaaide haar uit totdat ze zich omdraaide. Ze stapte nu niet met het jongetje, maar met de knuffel wolf in de rij. Het jongetje bleef opgelucht staan. Ze moesten nog leren om te gaan met andermans keuzes. Maar dat kwam wel. ‘OMG, wist je dat je nog een kloppend hart had?’ Ik draaide me verschrikt om, denkend dat de zangerige stem het tegen mij had. Maar in plaats daarvan zag ik een groepje tiener meiden. Ze wervelde om een jonge man heen als of het hun prooi was. Een van de meiden streelde flirterig over zijn pols. Ik zag in de jonge man zijn ogen verwarring ontstaan. In mijn ogen voelde ik vlammen van ergernis ontstaan. Ik vertikte het om te luisteren naar dat knagende gevoel. Het gevoel dat me altijd weerhield om te handelen.Dit keer zou ik niet weer te laat in springen. Ook al zou de jonge man vast voor zichzelf kunnen op komen. Dat had ik afgelezen aan de spieren die door zijn dunne T-shirt met mouwen heen schemerde. Ik had het gehad met alle mensen die me constant er aan herinnerden dat iemand een kloppend hart had. Als ze niet meer wilden leven, dan moesten de andere die personen ook de rust gunnen die ze verdienen. ‘Hou daar eens mee op.’ Ik hoopte dat ik er bij stond als een moeder met een strenge blik, maar hoogwaarschijnkijk leek ik op een muisje dat een mislukte poging deed om te ontsnappen uit de klauwen van de kat. Het meisje met de zangerige stem keek me bits aan. Haar volle wenkbrauwen schoven naar elkaar toe als mageneten. ‘Waar bemoei jij je mee?’ Met jouw, had ik willen zeggen, maar mijn tong kon het niet verdragen om de klanken te laten klinken. De worden waren te zwaar en te bot. In plaats daarvan zei ik: ‘Sorry. Ik wilde niet gemeen over komen, maar ik denk dat deze jonge man best weet dat zijn hart nog klopt.’ Ik knikte vriendelijk naar hem. ‘Hij heeft het vast zo vaak gehoord dat hij er ziek van wordt.’ ‘Ik weet het inderdaad al, maar vind het niet erg. Ik ben gewoon even teruggekomen van uit het bos voor een pauze. Maar ik kan het wel waarderen dat iemand aan me denkt.’ zijn worden voelde aan als een kudde koeien die over me heen stampten. ‘Sorry voor het storen dan.’ Ik voelde me een bloem die zijn steel brak. Ik draaide me op mijn nieuwe sneakers om. Opnieuw omklemde iemand zijn vingers om mijn pols. ‘Wacht even.’ Voor ik me zelf kon omdraaien, draaide hij mij om.Mijn jurk fladderde om hoog als een bloem kopje dat zijn kracht had hervonden.Hij vergat spontaan wat hij wilde zeggen en keek om laag naar mijn pols. ‘What is going on? Jij hebt ook geen tatoeage! Ik dacht dat ik de enige was!’ Hij veegde de verwarde blonde lokken uit zijn ogen waar door het roestbruin eilandje in zijn oceaan blauwe ogen opvielen. Zijn dikke wenkbrauwen trokken verward naar elkaar toe. Niet dat het veel uit maakte want zijn wenkbrauwen lagen al dicht bij elkaar. Het leek wel of iemand met de zijkant van zijn vinger een deukje in zijn kin had geduwd.Hij was..prachtig..‘Ik neem aan dat je net als mij ook niet wist dat… ohh nee wacht…’ het vel bij zijn kaaklijn werd strakker getrokken. ‘Natuurlijk wist je dat, anders wist je niet hoe vervelend het is om er aan herinnerd te worden. Maar wat ik me dan afvraag…’ Zijn laatste worden bleef op zijn tong liggen voor hij het weer in slikte. ‘Laat maar. Waar ik je voor liet wachten was omdat ik je wilde bedanken voor het opnemen van iemand gevoelens.’ ‘Maar-’ Ik werd abrupt onderbroken door zijn enthousiaste klank dat me deed denken aan een blije hond. Een golden retriever in zijn geval.‘Ondanks dat je de situatie verkeerd had in geschat vond ik het fascinerend en knap dat je toch op ons af bent gestapt.’ Hij nam een pauze om me eens goed in zich op te nemen. Een glans trok door zijn ogen. ‘Mooi van binnen en van buiten,’merkte hij op. Ik maakte een verstikt geluidje. Mijn wangen kleurde half zo rood als het shirt met lange mouwen die hij aan had. Ze kleurde nog roder toen ik nogmaals de spieren zag.Niet mega groot. Maar groot genoeg om op te vallen. Sterk genoeg om me op te tillen en me door de frisse zomerlucht te zwaaien. Sterk genoeg om me op te rapen als ik uit een was gevallen. Sterk genoeg om…Ik geloofde nooit in de liefde op het eerste gezicht, maar ik kon voelen dat mijn ogen zich verwijde om elke centimeter schoonheid van deze jonge man te zien. Ik wilde het misschien zelfs proeven op de punt van mijn tong. Het voelen op de gevoeligste delen van mijn huid. Maar een diep gewortelde angst trok me terug. Ik gaf hem geen flirterig complimentje terug. Sterker nog, ik deed gewoon als of het nooit was gebeurd. Net zoals je de rotte appels weg gooide zonder er over na te denken wat je er allemaal nog van kon maken. Het weggooien kostte namelijk minder moeite. Ik koos voor het eerste, hem zo snel mogelijk weg gooien. Hem uit de buurt houden, want er wat van maken kon ook mislukken. En ik was bang om te mislukken.‘De tijd dringt. Als ik jouw was zou ik je aanwijzingen gaan halen.’ zei ik.‘Ik heb mijn eerste aanwijzing al gevonden.’ Een sluwe lach schoof over zijn lippen. Ik wilde weg lopen, want ik wilde niets te maken hebben met die aanwijzingen, maar mijn nieuwsgierigheid over won de strijd. ‘Wat is dat dan?’ ik zocht naar een in zijn hand. Maar dat papiertje was alleen in zijn verbeelding. Hij keek naar niets anders dan zijn hand palm. ‘De aanwijzing luidt als volgt: ‘Vind het meisje met een mooi hart,’ ik moest het me wel verbeelden dat hij naar me keek. Dat moest wel! Toch stokte mijn adem in mijn keel. ‘Ik ben Nio trouwens.’ hij stak zijn met eelt bedekte hand uit.‘en jij?’ Ik keek naar zijn hand die in slow motion de mijne vast pakte. Warmte verspreide door mijn hele lichaam. Net zoals een warme kop thee dat deed.‘Zelda,’ zei ik zachtjes. Haast als een fluistering. Mijn keel liet niet meer geluid door dan dat, omdat er een steen zich bevond in die holte. Niet uit angst.Nee, uit een gevoel dat ik niet kende.     Hoofdstuk 9 De snik in het donker.   Na de ontmoeting met Nio zat mijn maag zo vol met iets waar ik geen betekenis aan kon binden. Het drukte tegen mijn ribben kast aan als iets zwaars. Maar niet de zwaarte waar mijn buik zich regelmatig mee vulde. Verward taste ik mijn buik af, op zoek naar een luikje zodat ik het gevoel er uit kon trekken en ik pressies wist wat het nu was. Plots hoorde ik iets zachts. Net hoorbaar zoals het geritsel van het gras als er een sprinkhaan door heen wandelde.Je moest er alert voor zijn of in mijn geval gevoelig voor zulke zachte geluiden.Het gesnik, hoe zacht het ook was, vulde mijn oren als een sirene. Voor het eerst dat ik weer in het dorpje was, keek ik omhoog. Mijn ogen werden gevuld met de gebouwen die nog steeds aan voelde als onwerkelijk. Dit keer keek ik niet naar de details, maar speurde ik de omgeving zo snel mogelijk af. Langs geschilderde stenen. Een paraplu dat diende als een fontein waar geen water maar chocolade over heen stroomde als regen. Daarna langs kinderen die lachte om de chocolade die om hun vinger gleed als honing.Maar geen van hun was aan het huilen. Mijn blik vervolgde zijn weg naar de huizen tegen over de geschilderde gebouwen. De huizen die iets weg hadden van een stuk vrucht zoals een pompoen. De felle oranje kleur viel meteen op als een ster in het donker. Maar negens was het kind te vinden die het zachte gesnik produceerde. Ik volgde mijn blik weer terug langs de weg die ik al had afgelegd.Misschien was ik iets vergeten.Misschien moest ik beter mijn best doen alsof het een speld in de hooiberg wasDie misschien werd een duidelijke ja, toen ik tussen de geverfde gebouwen een steegje zag. Het steegje was zo klein dat je een tweede keer moest kijken om het op te vallen. Ik snelde er op en vervloekte de kleine ruimte toen ik met gebogen hoofd en in gehouden adem door de steeg heen moest lopen. Mijn ene handen taste de geverfde muren af. De andere hand hield mijn rokken zo stevig bij elkaar dat het leek op een squishy, bang dat de zachte stof vies zou worden van de verf op de muren. Ook al was het waarschijnlijk al droog, ik deed het voor de zekerheid.Regelmatig dook ik nog verder in door een vochtige druppel die op de kruin van mijn hoofd viel. Perongeluk stootte ik tegen een steentje aan. Het rolde weg en het gesnik hield er abrupt mee op. ‘Zou u zo vriendelijk willen zijn om te vertellen wie u bent?’ De stem van het kindje klonk haperend. Alsof hij hier al zo lang was dat de vochtige druppels de kans hadden gekregen om hem koud en door week te maken. ‘Ik kom je helpen,’ zei ik. ‘Bedankt voor het aanbod, maar ik verdien je hulp niet.’ zei het kindje schor. ‘Het is mijn eigen schuld.’ ‘Wat is je eigen schuld?’ vroeg ik. Ik sloop verder door als het muisje die ik al die tijd al dacht te zijn. ‘Dat ik…’ hij slikte zijn zinnen met wat snotter bellen terug in. Ik deed nog een paar muizen stapjes en voelde aan de druk in het steegje dat het kindje dicht bij was. ‘Het is al goed. Vertel het me maar. Ik denk dat er achter een schuld, vaak meer dan alleen de actie zit.’ Ik voelde een zachte zucht tegen mijn arm. Na die zucht braste het kindje uit. ‘Het is mijn schuld dat ik dood ben! Ik wilde zo graag Monument Valley uit spelen op mijn telefoon dat ik niet oplette in het verkeer! En en…’ De lava die hij uit spuugde, werd langzaam minder. Ik had zijn schouder in het donkere steegje gevonden en streelde er zachtjes over heen. ‘ssssstt,’ siste ik geruststellend. Zachtjes zoals alleen mijn moeder dat kon. ‘Kijk altijd verder dan dat je ziet of hoort.’ Had mijn moeder ooit gezegd. En dat deed ik.‘En waarom wilde je dat je dat spelletje uit had gespeeld voor dat school begon?’ Ik zocht in het donker naar zijn gezicht, maar het gouden bruine licht dat door het steegje glom streelde alleen de warrige krulletjes op het hoofdje. ‘Ik had klasgenootjes verteld dat ik hoogbegaafd was.’ er ontsnapte een trillende zucht uit zijn mond. ‘Maar ze wilde bewijs en geloofde dat een hoogbegaafd iemand overal goed in was. Maar dat was ik niet. Maar toch wilde ik dat ze me geloofden. Maar ik-’ Ik onderbrak hem voor dat hij weer overstuur raakte. ‘Ik snap dat de druk je heeft afgeleid van de veiligheid.’ even was het stil. De stilte was oké, iedereen had tijd nodig om iets te kunnen verwerken.‘Sorry dat ik zo te keer ging. Dat was niet mijn bedoeling.’ ‘Het is oké,’ stelde ik hem gerust. ‘Zullen we samen gaan genieten van de kermis?’‘Ik heb geen tijd.’ Meteen drong dat knagende gevoel weer naar binnen. Geen tijd…Geen tijd!‘Kom, dan laat ik je zien wat ik bedoel.’ Ineens waren de rollen om gedraaid, hij pakte me hand, glipte tussen mij en de muur door die veel te dicht bij waren. Ik had geen tijd om me af te vragen of er een bepaald soort magie er voor zorgde dat de muren opzij waren geschoven, of dat het simpelweg nooit zo krap was geweest.Het licht scheen op het jongetje als of hij op het podium kwam voor de aftiteling. Zijn bruine krullen waren wild. Zijn bruine huid zichtbaar door de scheuren in zijn spijkerbroek. Een overside T-shirt met een stoere doodskop er op. Zijn ogen zo zoet, dat het me deed denken aan de binnenkant van een mars chocolaatje. De binnenkant gevuld met de kleur van karamel. Het randje van zijn iris was een harde bruin. ‘Kijk.’ Hij rolde zijn mouwen op, showde zijn pols alsof er een dure horloge om zat. Maar er was niets. De dood had zijn markering nog niet na gelaten. ‘Heb jij wel een tatoeage?’ Hij speurde mijn blote onder armen af. De karamel in zijn ogen kleurde lichter. ‘Wat fijn dat jouw hart nog klopt!’ Nee, helemaal niet, wilde ik hem zeggen, maar ik wilde de sprankels in zijn ogen er niet uitslaan met mijn weer woord.‘Ik ben Max trouwens.’ Hij stak netjes zijn hand uit.Ik schudde zijn hand. ‘Zelda.’ ‘Zullen we samen heen gaan?’ vroeg Max.Alleen voor om jouw te helpen, bedacht ik. Maar dat zei ik niet.Ik zei alleen: ‘Ja,’ en liep met hem mee.     Hoofdstuk 10 alleen ‘Is het hier?’ vroeg ik. En ik keek omlaag naar het Max. Zijn donkere krullen danste om de bollingen van zijn gezicht. Hij leek een engeltje met die glinsterende mars ogen van hem.‘We zijn er bijna. We moeten hier naar rechts. Ik ben er eerder geweest met de heersers van het dodenrijk. Ze brachten me er heen voor een nieuwe kans. Maar ik probeerde te geloven dat ik niet dood was gegaan. Ik probeerde te geloven dat ik was verdwaald, en dus rende ik weg om te zoeken naar thuis. ’ zijn stem werd troebel.‘Door dit bos in te gaan kom je vast thuis, max.’ Ik durfde hem niet aan te kijken, ik wist niet zeker of het de waarheid was. Ik wist niet of hij thuis zou komen. Ik hoopte het alleen.En dus concentreerde ik me op het hoge gras die mijn enkels kietelde.Het dichte bos naast ons waar geen einde aan leek te komen.Dit was het pad dat ons naar de plek leidde waar ik de eerste mensen van het dodenrijk ontmoete. Max noemde deze mensen heersers. Waarschijnlijk omdat ze zo intimiderend over kwamen. Vooral die man die me zo gek aan staarde.‘Nu zijn we er echt.’ Ik keek op en wenste dat ik dat met meer beleid had gedaan. Want de schoonheid die het had, verdiende het.Het bos leek wel te baden in het smaragd paars licht. Het kronkelde als mist om de boomstammen. Hier en daar staken de edelstenen als een mes in de harde boomschors. Er was een pad dat uit een splijte en zich verdeelde vertakte door het bos.Ik verstrengelde mijn vingers met die van max. mijn hand was zo veel groter en sterker, dat ik me een beschermer voelde. ‘Kom.’ spoorde ik hem aan. We zetten een stap in het bos, meteen begonnen de edelstenen te flakkeren. Het deed me denken aan een kaars die buiten in de wind stond. Wij waren die wind, want hoe verder we liepen, hoe meer edelstenen uit vielen. Hoe meer edelstenen uitvielen, hoe meer controle ik verloor.Het werd te donker.Ik wilde zien wat me stond te wachten. Ik wilde weten of ik moest in grijpen.Ik voelde een ijzige rilling over mijn rug gaan als spook vingers die geen warmte meer bij zich droegen. De laatste edel stenen die mijn zicht verlichte, stonden buiten bereik. Het leek als of iemand de stop uit het edelstenen bad had getrokken, en bijna alle edelstenen uit het bos op slokte. Ik hield Max zijn hand steviger vast, bang dat ook hij zou verdwijnen, net als de licht gevende edelstenen. ‘Hoe moeten we hier ooit de aanwijzingen vinden? Het is veel te donker.’ vroeg max. hij verstrakte zijn greep op mijn hand. Of was ik degene die verstrakte? ‘Ik dacht dat een geest ons door het bos zou begeleiden?’ vroeg ik.Alsof hij hem op geroepen had, verscheen er achter een boom witte wolken. De witte wolken werden steeds duidelijker. Het deed me denken aan de tekeningen die ik vroeger maakte. Eerst een schets, en na mate de tijd verstreek vormde de vage lijnen met behulp van dikkere, donkerdere lijnen een gezicht. De vegen vormde schaduwen tot een ui eindelijk geheel.Deze wolken man leek een beetje op een havik.Scherpe oplettende ogen die me sluw aan keken. Een haakse neus die in de Romeinse tijd als aantrekkelijk werd aanschouwd. Een gevulde borst die omhoog hees naar de hemel, als of het eenLucht ballon was. Zijn lede maten diep in gepakt in de wolken jas, die me deed denken aan mijn jas die ik had achter gelaten bij Janny haar dochter.‘Ik denk dat jullie de spelregels niet goed hebben door gelezen. Je start nooit het spel met een partner,’ Zei het wezen dat ik voor nu een geest noemde.‘Ik kan me geen spelregels herinneren.’ ging Max er koppig tegen in. ‘Oh ja? En wat weet je dan wel van dit bos?’ De geest sloop panterachtig dichter bij.‘De heersers die bij me waren toen ik wakker werd, hebben me het al uit gelegd.’ ‘Heersers? Je bedoelt zeker de vrijwilligers!’ De geest lachte spottend terwijl hij als een slang om onze heen kronkelde. ‘Die ‘heersers,’ waar jij het over had, hebben geen recht om de spelregels te bepalen. Ten slotte begeleid ik jullie door deze ellende heen. Ik heb de uitdagingen bedacht.’ Eindelijk kwamen zijn uit lucht gemaakte lede maten tevoorschijn. Hij strekte zijn armen uit als circusdirectrice alsof hij wilde zeggen; ‘Aanschouw de bekendste clown van heel Europa!’Ik twijfelde er niet aan dat hij deze griezelige, verlaten plek bedoelde. ‘Zou ik alstublieft de spelregels mogen zien?’ hij wees naar beneden. Ik schrok een beetje van Max zijn eisende gebaar. Hij verwachte dat het papier onder de punt van zijn vinger belande. Ik keek met uilen ogen toe hoe de geest een papier tevoorschijn toverde. Gretig bewogen de ogen van Max over het papier heen. Zijn vinger verschoof robotachtig naar de laatste zin. ‘Ik heb alles grondig door lezen, maar... Ik heb niets gelezen over partner schap.’‘Oh echt niet?’ De lippen van de geest krulde speels omhoog. Hij trok het papiertje uit Max zijn hand en liet een pen in zijn geestige vingers verschijnen. De handelingen die hij ermee verrichte deed me denken aan een kind. Hij kraste maar wat op papier, en toch wist je wat het ongeveer was.‘Zie je dat?’ Vroeg de geest. Hij deed net als of hij een kleuter juf was en hakte de zin in stukken. ‘Het is niet toegestaan om het spel te beginnen met een partner.’ Hij knipte met zijn vingers en Max verdween als as dat weg geblazen werdt.Ik voelde mijn oog bollen bijna uit men kassen poppen, zo verbaasd was ik.Hij moest goed kunnen acteren want de onthutste uitdrukking op mijn gezicht leek hem niets te doen. Of het deed hem daadwerkelijk helemaal niets.‘Hé, ik ben me zelf helemaal vergeten voor te stellen. Ik ben Meteor.’ Ik liet men gebaalde vuisten ontspannen. Rustig adem halen, het waren zijn regels. Je moet je aan regels houden. Twijfelachtig greep ik zijn hand vast. Hoewel ik verwachte dat ik in niets zou grijpen, voelde ik toch degelijk wat houd vast. ‘Mijn naam is Zelda,’zei ik met een iel stemmetje. ‘Zelda,’ Hij liet men naam over zijn tong rollen. ‘Ik vraag me af of de betekenissen van je naam kloppen? Of om precies te zijn welke? Ik denk dat ik er wel achter kom gedurende dagen’De sluwe grijns deed mijn mond naar lucht happen. ‘Welke betekenis?’ ‘Genoeg gepraat. Je hebt niet veel tijd’ Hij duwde een envelop in men handen. ‘Hier zit aanwijzing een in. En een kaart. Je zou bij alle verlate gebouwen langs kunnen gaan, maar vergeet niet dat je hart zwakker wordt en je niet veel tijd hebt.’ Met een knip van zijn vingers verdween hij. Hoe irritant ik hem ook vond, toch voelde ik een leegde ontstaan in mijn hart.‘Nee, please! Laat me niet achter.’dit keer greep ik wel in het niets. Maar die niets voelde niet als niets. Het voelde als achter gelaten worden in een leeuwen kooi zonder wapens.Elke hoek dat niet werd belicht door de te kort aan edel stenen, leek een afgrond.Mijn benen weigerde om weg te rennen, bang dat ik in een kuilen zou vallen. Ik geloofde nergens in en toch zakte ik op de grond. Smekend, hopend dat de geest een soort god was. ‘Alstublieft, ik kan niet hier blijven in het donker.’ Mijn eigen stem echode honderd keer als een steen op het water.Donker.Donker. Donker.Mijn ogen sloten zich uit angst.Ik voelde mee een boemerang die langs foto's van een nacht suisde. Terug in de tijd. Alles werd in slow motion gezet bij het keerpunt.Daar zat ik, met mijn knieën in het bloed van storm. Mijn ogen branden van de warme, sissende tranen. Mijn vingers die genade loos in mijn broek knepen. ‘Mijn storm..mijn lieve storm’ fluisterde ik in de trans. Ik wilde me verontschuldigen voor het feit dat ik niet genoeg had opgelet. Niet genoeg had gezien.Maar de woorden bleven steken in het diepste van mijn keel.Een grom versnelde de boemerang. Mijn ogen vlogen open. Felle, gele en rode ogen keken me van uit het donker aan. Strak zonder ook maar eens te knipperen. Ooit had ik me zelf belooft; ‘Zolang ik nog verdriet of angst voel als ik aan de dood denk, dan ben ik nog niet klaar om te gaan.’Ik had men belofte nog niet gebroken. Nog niet. Ik kon nog vluchten, maar ik was vast genageld aan de grond.De haren vlogen op elk deeltje van mijn huid overeind. Ik hoorde een harde snuif waardoor het voelde al of de denkbeeldige zweet wolkjes, afkomstig van mijn oksels, hun neuzen werden in gezogen. Grote dikke poten zette stappen in het beetje licht dat er nog was. Het kloppen in mijn hart was als een waarschuwing. Eindelijk rende ik weg. Eindelijk lukte het me om te vluchten.En dat deed ik.Een waas aan modder en takken gleed onder mijn voeten voor bij. Mijn benen rende harder dan ze ooit hadden gedaan. Maar de wezens versnelde hun pas wanneer ik dat deed. Takken kraste over mijn wangen. Ik voelde de hijgende ademhaling in men nek, als een constante waarschuwing. Mijn ogen zochten vluchtend naar een uit weg.Maar het was te donker.Bloed gonsde in mijn oren. Mijn hersenen hadden me verlaten. Dat moest wel. De wezens sloten me in met flitsende bewegingen. Tanden kwamen op me af als geschoten pijlen. Ik had er niets aan dat ik eindelijk kon zien dat de wezens ongelooflijke grote honden waren. Ik dook in elkaar en wachtte mijn echte dood af. Ik verwachte een beet dat zo veel druk op mijn schedel uit oefenende dat het bloed uit men oren zou spuiten.Maar dat gebeurde niet.Mijn trommelvliezen zouden dan wel kunnen scheuren door het helse geblaas en gegrom. Maar dat kwam niet door de honden. Een kat blies en gromde zo hard dat mijn trommelvliezen dreigden te scheuren.Het zware gevoel dat de reuze honden met zich mee namen, nam af. Ze namen afstand.Die kat had men leven gered.En die kat was…‘Storm! Omg, het spijt me zo. Ik had moeten weten dat je niet verder wilde toen je je verstopte achter de lantarenpaal! ’ Ik boog mijn armen onder zijn buik en tilde hem op. Duwde hem tegen mijn op rijzende en dalende borst kast aan. ‘Ben ik geen ware tovenaar? Die honden verdwenen nog sneller dan een achtbaan in een tunnel.’ Ik zag storm zijn pootje elegant bespeuren. Als een meisje die net haar nagels had gedaan. Verbaast draaide ik hem om zodat zijn glimmende ogen van trots en ondeugd, naar mij keken. ‘Je negeert de fluistering in de wind en de lach in de schaduw niet. Waarom mij wel? Zo anders ben ik niet.’ ‘Jij kunt...’‘Wat kan wat?’ Storm kronkelde als een slang via men jurk naar beneden. ‘…praten…’‘Je weet toch dat er veel illusies zijn in het donkere bos?’‘Maar jij bent echt, toch?’Zijn grijze pluizen staart kietelde mijn blote onder benen als een kwast.‘Wat is echt? Jij of ik? We zijn niet in dezelfde wereld.’‘Storm…’ Klaagde ik, zoals ik altijd deed. ‘We zijn beide hier in het dodenrijk.’ ‘Jouw geest is hier. Jouw lichaam ergens anders.’ hij verdween weer achter mijn been, klom om hoog in de plooien van de hemel blauwe rokken. Zijn pluizen koppie verscheen als een jump scare op mijn schouder.‘Ik baal ergens van.’ ‘Van wat?’‘Heb je even?’ Hij paradeerde over men schouder bladeren als een ballerina. Storm liet een dikke vieze stink scheet. Ik zweerde dat die kat een tunnel aan lucht had, want er leek geen eind aan te komen. ‘Mijn excuses. Waar waren we?’ ‘Je baalde ergens van.’‘Waar van?’‘Dat weet ik niet.’‘Dan weet ik het ook niet.’‘Maar je kwam er zelf mee.’‘Waar mee?’‘Met..’ ik slikte hard men worden weer in. Dit had net zo veel zin als het planten van zaadjes in de winter. Ik had zo vaak gehoopt dat storm zou kunnen praten. Maar hoe vaak ik me het ook had voor gesteld, zo iets had ik nooit voor ogen gehouden. Zijn elegante bewegingen, zijn staart in een krul op zijn rug hadden me altijd laten denken aan een koning. Nu leek het meer een ondeugende prins die geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor de aan komende kroning.Hoe langer ik er over na dacht hoe meer ik begon te begrijpen dat hij die jonge prins altijd al was geweest. Toch mee lopen, terwijl ik hem meerdere keren er op had gewezen dat hij niet mee mocht door hem weer in huis te zetten.Zich verstoppen achter de lantarenpaal, niet om me te waarschuwen, maar omdat hij het als een spelletje zag. Langzaam drong het tot me door. Het was geen hint. Ik had hem niet genegeerd. Maar toch had ik alles kunnen voor..‘Zie je die muis!’ Ik tuurde in het donker. galaxy donkere tinten fladderde als een deken voor mijn ogen. Ik zag geen muis.Voor dat ik het kon zeggen was storm al in de nacht opgeslokt‘Nee… laat me niet hier achter! Die honden ruiken mijn angst.’‘Laat je angst dan varen.’ De zangerige klanken echode met zachte trilling langs mijn wangen. Storm was dicht bij.Mijn hart sloeg een slag over toen ik een poging deed om een richting te kiezen. Hoewel ik mijn excuses had aan geboden aan Storm, knalde de herinnering in mijn verbeelding. Ze zouden niet gaan. Niet tot storm had bevestigd dat het goed was.‘Storm wacht!’ De angst dat hij een illusie was sloeg me om het hart. Mijn oren werden gevuld met een akelig gebrom en wild gesnuif.Met een rukje van mijn hoofd keek ik regel recht in woeste gele ogen. Gevolgd door smaragd rooie ogen. Slijm droop als kaars vet uit de monden van de honden. Ik zweerde dat alle tinten uit mijn gezicht wegtrokken.Mijn verwachting kwam toch uit. Hun tanden zouden hun vormen in mijn schedel zetten. Mijn bloed zou met hun slijm vermengen. Mijn belofte zou gebroken worden. Opnieuw. De honden sloten me in, zodat ze nog langer van de geur van angst konden geniet.Een speelse stem viel tussen de spanning in.‘Hè bah, ik ben vergeten wat informatie mee te geven.’ Zijn haakse neus kwam soepeltjes door de gespierde lijven van de honden heen. Zijn wolk vinger veegde de slijm uit een van de bekken als of het stof was. Hij knipte met diezelfde vingers. De honden verdwenen als sneeuw voor de zon. ‘De honden zullen je nooit op eten. Ze houden alleen enorm van de geur van angst.’ hij klakte met zijn tong. Had hij dat niet eerder kunnen zeggen? Ik voelde mijn nagels halve maan vormpjes graveren in de palm van mijn hand. Meteor’s vinger gleed bedachtzaam over zijn opvallende kin. Net zo opvallend als de neus van een neusaap.‘Volgens mij was dat de informatie die ik je verschuldigd was.’ Zijn duim en wijsvinger die als mageneten langzaam naar elkaar toe bewogen, gaven me kippen vel. ‘Ik hoef nog niet weg te gaan,’ Begon hij. ‘We kunnen je angst ook verzachten voor ik ga.’ Zijn Haviks ogen keken me hongerig aan.Wel krijg je hulp van een geest die je tegen het winnen van spelletjes extra tools wil geven.De stem van de vrouw die ik ontmoete toen ik mijn ogen opende, herinnerde ik nog vaag. ‘Welk spel spelen we? En wat krijg ik er voor terug?’ ‘Godzijdank. Ik dacht even dat ik die vrijwilligers net zo goed kon terugsturen, maar ze hebben je toch iets uitgelegd.’ Een lach trok aan zijn volle lippen. ‘Kom laten we spelen.’ zei hij, zonder antwoord te geven op mijn vraag     Hoofdstuk 11 het messen spel.   Een zaklamp lag tussen verfrommelde bladeren half verstopt. De hand vat lag aan mijn voeten waardoor het licht op Meteor scheen.In het licht leek zijn wolken lichaam minder gevuld, als of iemand een deel wolk pluimen met de hand had weg gewuifd. Meteor keek met een amuserende blik naar het vlees mes dat met een touw over een tak hing.Het mes weerkaatste smaragd paars licht. Het scheen treiterend in mijn ogen. Ik probeerde te focussen op het touw dat achter de tak verdween en weer tevoorschijn kwam aan de andere kant. Alleen kwam er niet een touw aan de andere kant tevoorschijn, maar meerdere. Alle uit eindes waren met een spijker in de grond geslagen. Meteor liep zwaaiend met een heggen schaar naar de touwen die vast genageld waren door spijkers in de grond. ‘Wil je dat ik de regels nog eens uit leg?’ vroeg hij en hij boog voor over met een open schaar. In mijn ogen leek die open schaar op de bekken van de honden. ‘Nee, dank je.’ Als hij dacht dat ik dit verknipte spel was vergeten had hij dat goed mis. ‘Jij legt je vinger onder het hangende mes. Ik knip een van de touwen door. Als je geluk heb knip ik een touw door die als misleiding heeft gediend. Als je pech hebt, hakt het je vinger eraf.’ Zijn regels stroomde als een woeste zee door mijn lichaam, net als de sluwe glimlach. ‘En als het op jouw vinger valt, win ik de zaklamp?’ vroeg ik voor de zekerheid. Het had gekund dat mijn oren verstop zaten door de na galmende worden: ‘We spelen een messen spel.’ wie weet had ik de regels niet goed verstaan.‘Ja,’beantwoorde hij. Ik legde mijn vinger pressies op het kruisje dat in het modder was getekend.Ik huiverde toen ik het afscheurende geluid hoorde, alsof de heggenschaar moeite had met het doorknippen van de draden. Niets. Schokkend kwam ik over eind. Mijn gedachten waren leeg. Als was het voor korte duur. Ik wenste zelfs niet dat het mes op zijn wolken vingers hakte. Ik wenste…ik wenste… Dat ik dit niet hoefde te doen. ‘Tik tik tik. Je hebt niet veel tijd over Zelda.’ In zijn stem school een onderliggende toon dat verdacht veel leek op medelijden. Met zichzelf of met mij, het maakte het schuld gevoel niet minder. ‘Kies er een uit.’Het middelste touw trok mijn aandacht. Ik zette de schaar er in. Duwde tegen de hand vaten.Een scherp geluid vulde het donkere bos. Niets anders. Ook niet de plotselinge plof van het mes dat door de wolken vinger van Meteor viel.‘Jouw beurt.’ De speelsheid uit zijn stem was verdwenen. Op een of andere manier vond hij dit niet leuk, maar ik kon niet ontcijferen waarom hij dit spel dan had uit gekozen. We knipten de touwen een voor een door tot dat Meteor tegen over het laatste touw stond. Mijn vinger op kruis jeukten. ‘Wil je dat ik je vast hou zo dat je je vinger niet terug kan trekken of lukt het zo ook?’ ‘Zo lukt het ook,’ zei ik langzaam omdat ik het niet zeker wist.Een ding was zeker, ik had verloren. Meteor knipte het touw door met de snelheid van een slak. Langzaam scheurde het touw af onder de messen van de schaar.In de slow motion van mijn schreeuw zag ik het mes vallen.En vallen.En vallen.En vallen.Om me heen leek de hemel een donker groene kleur aan te nemen. Of viel ik nu bijna flauw?Ik had mijn vinger God zij dank stil gehouden. Het mes viel met luid geklepper voor mijn vinger top. ‘Ik wist wel dat ik een juiste berekening had gemaakt.’ Met een ruk keek ik op van mijn bijna in stukken gehakte vinger. ‘U wist het?’ Ik had meteen spijt van mijn toon. ‘Nou natuurlijk laat mijn brein me wel eens in de steek na al die jaren.’ hij hield zijn schouders op als of het niets was. Ik onderdrukte de dwang om hem een schopje tegen zijn enkels te geven. Ik had hem er op kunnen wijzen dat ik al genoeg stress had. Dat gevoel vaarde al snel weg. ‘Deze heb je verdient, omdat je de confrontatie bent aan gegaan.’ De lamp in zijn hand leek op een kostbare ring in zijn wolken vingers.‘Echt? Maar dat was niet de afspraak…’ De vreemde knip oog bezorgde me een machteloos gevoel. Het was een grapje, natuurlijk waren…‘Het zijn mijn regels. Ik mag ze veranderen.’ Als hij nu een stok in zijn handen had, zou hij er trammelant mee zwaaien als een directeur. ‘Dank je wel.’ verzuchte ik. De lamp voelde aan als een geschenk dat miljoenen waard zou zijn als we in het levenderijk waren. ‘Ik heb nog een cadeautje voor je,’ zei Meteor. Hij knipte met zijn vingers. Dit keer verdween hij niet, maar ontstond er uit de modder een draaikolk aan zwarte rook. Het leek wel een rok die rond draaide. Plots begon ik ledematen te zien. Hoe meer de rook weg zakte, hoe meer onder delen ik kon tellen.Haren.Een gezicht. Vingers tasten over een op reizende en dalen de gespierde borst. Benen die een beetje wankelde van de enorme kracht.Zijn gouden honing haren lagen verward over zijn voorhoofd. Zijn wenkbrauwen die al dicht op elkaar stonden schoven nog dichter naar elkaar toe. Nio.     Hoofdstuk 12 hij is terug.   ‘What is going on?’ Zijn wimpers sloten het licht van mijn zaklamp buiten. Ooh nee! Ik maakte hem nog blind. Mijn vingers taste vlug over de zaklamp, op zoek naar het knopje. Precies op dat moment besloten mijn vingers om te gaan zweten. Plop. Met een smak viel de zaklamp uit op de grond. Nio zijn gezicht verloor niets van zijn schoonheid in het donker. Zijn kaak lijn werd scherp afgetekend. Zijn spieren straalde nog meer beschermingskracht uit in het donker.Plots begonnen de edelstenen mysterieus te flakkeren als een lamp die moeite had met aan gaan. Ik werd afgeleid van al mijn vragen door de plotseling verandering van licht door Nio.Waar Nio zich ook bevond, in het licht of in het donker, overal werd hem een gunst verleend.Op zijn hoge jukbeenderen glansde een lila paarse high light. Zijn ogen namen de zachte kleur van vriendelijkheid aan. ‘Als ik in God had geloofd had ik hem bedank. Jemig, wat was het saai alleen hier in dit bos. Ik ben ondertussen heel vaak uit het dodenrijk geweest. Effe een luchtje scheppen, maar zo kom ik nooit aan mijn stenen.’ Hij nam eindelijk een pauze van zijn verhaal en nam me in in zich op. Een glans trok kort door zijn ogen. Haast te kort om op te merken. ‘Die geest weet wel aan wie hij me koppelt. Zelda was het toch?’ ‘Ja.’ Ik voelde me een verffles dat open spatte in alle mogelijke kleuren. Ik wilde hem vragen wat zijn naam ook al weer was, maar ik wist pressies wat zijn naam was.Zijn naam stond in de kronkels van mijn hersenen getatoeëerd. Ik wilde hem vragen wat voor spel hij had gespeeld met de geest, maar er kwam enkel een woord uit. ‘Wat…’ Het kostte me zo veel moeite dat mijn kaak spieren er pijn van gingen doen, als of ik al eeuwig op een kauwgom had gekauwd. ‘Wat wilde je zeggen?’ vroeg Nio teder.Ik had niet door gehad dat ik naar beneden was gaan kijken en toch moest ik me zelf dwingen om mijn hoofd weer in men nek te leggen. ‘Laat maar,’zei ik zacht, terwijl ik in het achterste van mijn hersenen zocht naar instructies: ‘Hoe kom ik over mijn verlegenheid heen.’Ik had nog nooit zo sterk de drang gevoeld om met iemand te communiceren. Ik had het ook nooit echt gewild. Mama en Selena waren prima geweest. Maar hij..Nio kantelde zijn hoofd opzij. pressies zoals een golden retriever dat zou doen. ‘Ik weet haast zeker dat je wat wilde zeggen.’ Hij trok zijn wenkbrauw op, zijn kin schuin op de borst als of hij elk moment een koprol ging maken. Zijn smalle jukbeenderen leken nog smaller in deze positie waar door ik even twijfelde of hij geen vissen gezicht probeerde te maken. Er glipte een onderdrukte, schater lach tussen mijn lippen door. ‘Sorry,’ Zei ik met een iel stemmetje. ‘Ik heb liever dat je verteld wat je wilde zeggen.’ Kaatste hij terug. Vlinders fladderde wild tegen mijn borst kast.Dit gevoel, het was zo onbekend dat mijn handen er van gingen jeuken. ‘Ik wilde je vragen wat voor spel je gespeeld hebt met de geest?’ Was hier ook een fysio therapeute? Want die zin kostte me te veel spier kracht. ‘Het was echt oer saai! Ik had verwacht dat we gekke stunts moesten doen. Ik bedoel je geeft toch niet zomaar een gunst weg? Maar nee, het was een simpel kaarten spelletje! Ik begon me zo erg te vervelen, dat ik het bijna verloor ook! Maar ik won. Je had zijn gezicht moeten zien. Ik wed dat hij dacht dat ik het niet door had, maar de kleur uit zijn al bijna kleur losse gezicht vervaagde. Het was maar een tintje verschil. Bijna niet op merkbaar.’ Hij lachte spottend. ‘Maar toch, toch merkte ik het op.’ ‘Fijn dat je heb gewonnen.’ ‘Het is supper om van hem te winnen, maar ik zou wel graag mijn eerste stenen willen winnen.’ Als de kleur in men gezicht al terug was gekomen, dan verloor ik het nogmaals in een oog wenk. Op de tast zocht ik in mijn jurk naar zakken, maar die had het niet. De platte grond en de eerste aanwijzing was ook niet in mijn hand. Nee, nee nee..Ik trok met mijn vingers aan het vel van mijn pols.‘Zelda? Wat is er aan de hand? Je lijkt wel op die geest toen ik van hem won.’Zijn oceaan ogen raakte me als een bliksemschicht. Hij had me gezien. Met uilen ogen keek ik hem strak aan, hopen dat ik hem kon hypnotiseren, zodat hij deze ene minuut vergat. Maar mijn ogen schoten over al heen zoals dat van een hert, op zoek naar een uitweg. ‘Sorry, ik had je niet moeten vergelijken met de geest. Dat was grappig, maar ik vind het niet grappig om iemand zo gestrest te zien.’ Uit reflex deinsde ik weg van zijn hand die naar me toe bewoog. ‘Kom, laten we de stenen zoeken,’ Zei Nio, mijn afwijzing negerend. ‘Ik heb geen aanwijzing. Ik ben ze verloren.’ Ik zag achter Nio’s ogen lampjes flakkeren, maar voor ze duidelijk aan gingen vulde  de ruimte tussen ons met mist. Zijn havik ogen leken ondeugend als een zakenman die zijn neus in anders mans zaken stopte. ‘Hoorde ik nu dat je je aanwijzingen bent verloren?’ Mijn ogen verwijde zich, verbaast over de snelheid van zijn verschijning ‘Ja.’ ‘We kunnen nog een spel spelen zodat je ze terug kunt verdienen.’ Een kinderachtige grijns trok aan Meteo's lippen, maar die werd al net zo snel verpest.‘Dat zou kunnen, ja.’ Nio viel ons gesprek binnen. ‘Maar jouw spelletjes zijn veel te saai en te langdurig. Ik stel voor dat we samen naar je aanwijzing gaan zoeken.’ Hij zei het niet. Hij fluisterde het ook niet.Toch waren er worden op de grijzende lippen van Nio te lezen. : ‘2-0 voor mij!’     hoofdstuk 13 ‘Ik denk niet dat ik meer weet van welke kant ik kwam. Het was veel te donker.’ Ik legde men hoofd in men nek en bewonderde zijn prachtige gelaatstrekken toen hij begon met praten. De lijnen op zijn gezicht waren perfect in harmonie. Er waren zachte ronde lijnen zoals zijn volle lippen en zijn amandelvormige ogen waarbij de buitenste hoekjes iets omhoog krulden. Er waren ook strakkere lijnen. Zijn dikke wenkbrauwen die zijn oceaan ogen perfect omlijsten en zijn hoge jukbeenderen. Ik moest mijn ogen van hem afrukken, wilde ik de concentratie her vinden om naar hem te luisteren.‘Ik loop denk ik al een tijdje door dit bos, maar ben nog nooit op donkere stukken geweest. Dat wordt dus lastig om het te vinden. Heb je echt geen herkenings punt?’ Ik wilde niet met de voor de hand liggende antwoord komen, dus dacht ik langer na. Ik zweerde dat ik het kraken van mijn hersens hoorde. Het begon me bijna te duizelen voor ik het antwoord gaf: ‘Ik kwam mijn kat tegen.’ ‘Je kat?’ Zijn ogen vloog me aan. De medeleven droop van zijn gezicht af.‘Ja…storm… hij…’ Ik slikte hard. Hopend dat ik de steeds groter wordende brok in mijn keel kon wegslikken. Driftig knipperde ik met mijn ogen. Alsof ik de herinnering die in een beeld voor mijn ogen begon te vormen, weg kon knipperen. Maar het verdween niet, de bol aan haren werd alleen maar scherper. Alleen zijn haren waren niet doordrongen met bloed.Hij was hier.Levend echt.‘Ik had die muis bijna! Bijna! Vertel me alsjeblieft dat het dringend was.’ Hij trok een pootje om hoog en keek er naar als of hij de muis tussen zijn klauwen verbeelde zo dat de pijn weg zou varen. Ik dook op hem af, als of het het laatste Limited Edition van een boek was. Ik kon me net op tijd in houden. Net op tijd voor dat Nio zag hoe hopeloos ik me voelde nu ik die aanwijzing niet had. ‘Storm, we zoeken mijn aanwijzing zo dat ik verder kan spelen,’Legde ik snel uit. ‘Welke aanwijzing?’ Hij krulde zijn staart om mijn enkel.‘De aanwijzing die me verwijst naar een deel van de steen. Heb jij hem gezien toen we bij elkaar waren?’‘Dat ligt er aan.’Mijn hersens begonnen nog harder te kraken, maar hoe hart ze ook begonnen te werken, ik kon het kaartje niet voor ogen houden. ‘Als goed is de aanwijzing op een licht paars kaartje geschreven,’ Schoot Nio te hulp. ‘De randen zijn omlijnd met donkere paarse krullen.’ Hij keek storm met samen geknepen ogen aan. ‘Die heb ik gezien ja.’ ‘Waar? Kun je ons er heen leiden?’ vroeg Nio met een veel te snelle tong. ‘Als je het echt wil vinden, dan mag je mij volgen.’‘Top. Laten we hem dan maar volgen.’ Nio nam een strakke houding aan, als of Storm zijn Coronel was die hij moest opvolgen.Ik zag een hulpvaardige glans door Storm ogen gaan, en ik hopte dat het hem zou verblinden van zijn ondeugd. Maar het duurde te kort. Hij leek het al weer te vergeten, of hij vond het leuk om spelletjes te spelen.‘Wie volgen we?’ ‘Jouw,’ Zei nio die er net zo hard in trapte als ik. ‘Mij? Maar waarom?’ ‘Omdat je zei dat je wist waar de aanwijzing van Zelda was.’ Nio Moest de rimpels van irritatie achter zijn warrige blonde lokken hebben verscholen, of hij had veel geduld.‘Wist je dat ik een gratis tatoeage heb gekregen sinds ik hier ben?’ De trots in storm zijn ogen voegde samen met de ondeugende glans. Nio hief zijn hand koninklijk op en snoerde daar mee mijn poging om iets te zeggen. ‘Waar,’ Hij hield een pauze. ‘Liggen,’ weer een pauze. ‘Zelda… haar… aanwijzingen?’ ‘Als ik zocht naar aanwijzingen..’ Hij draaide zijn pootje als of het de stok van een goohelaar was. ‘Zou ik kijken waar het donker is.’ zijn klauw wees in een gekke bocht. Het zou net zo goed op zichzelf kunnen wijzen, maar ik ging ervan uit dat hij achter zich bedoelde. Nio pakte me vast en dwong me van storm weg te lopen. ‘We hebben niet veel tijd.’ ‘Maar Natuurlijk wordt het overal licht waar hij gaat.’ Zei Storm op zingende toon. ‘Hij trekt het licht aan als een magneet.’ Zijn gezang was het soort gezang dat lokte. Ik kon het niet laten om om te kijken. En daar zag ik het, in de plooien van zijn staart. Hij zwiepte het heen-en-weer als of het een bank biljard was van 100 euro. Het was precies zoals Nio verteld had. Een licht paarse onder grond met sierlijke letters dat het me deed denken aan een zwanen dans. Donkerdere paarse lijnen krulde om de randen. ‘Zou je me los kunnen laten?’ Nio zijn gezicht verharde een fractie van een seconde, voor dat zijn mond open viel en, ‘What is going on????’ uit zijn mond rolde. Hij liet me los als of hij zich aan me had gebrand. ‘Snel.’Het kon me niet schelen dat hij er van uit ging dat storm weg zou rennen. Hij kende men kat niet. ‘Dondersteen dat je bent,’ Fluisterde ik zo zacht dat alleen zijn katten oren het opvingen. Storm draaide zich naar me om en grijnsde zo breed dat zijn tanden op een halve maan leken. Glimmend door het paarse licht dat feller was dan zo-even. Ik plukte de kaart met aanwijzing uit de vinger van zijn staart. Ik verwachte dat hij weg zou heupwiegen, maar dat deed hij niet. Nog niet.In plaats daar van verscheen de hulpvaardige glas weer in zijn ogen, als een reflectie van de smarachtpaarse lichten. Dit keer verdween het niet.‘Vergeet niet wie je bent, Zelda. Want als je je zelf verliest, zul je anderen ook verliezen.’ Het was simpel. Toch drukte het gewicht van zijn worden op mijn hart.   Hoofdstuk 14  voor mij  ‘What is going on? Waarom hebben we dezelfde aanwijzing?’ Nio Keek nog eens van de ene naar de ander kaart. Precies dezelfde krullen. Precies dezelfde tinten paars. Precies dezelfde zin. : ‘Vind de plaats waar het meeste lucht wordt uitgeademd.’          

Thaisha
0 1

Groeisteen

Haast en spoed zelden. Geduld een zeldzaam. Goed, door alle technische vooruitgang vinden we snelheid vanzelfsprekend. We zijn er immuun voor geworden. Razendsnel internet, bluetoothverbindingen, snelkeuzetoetsen, webwinkelen … Bijna alles gaat snel en automatisch. Traagheid voelt aan als een fout in het systeem, een situatie die niet onder controle is, een bijna akelige afhankelijkheid van anderen. Woede is niet veraf. Ik hoef mij dit gewacht niet te laten welgevallen, lijkt de ongeduldige mens te denken, want ik verdien beter. Ik kan naar betere plaatsen en heb betere dingen te doen! Klinkt zo arrogant, zo … uit de hoogte. Wist je trouwens dat het aantal verdiepingen van een wolkenkrabber mede wordt bepaald door de wachttijd die mensen kunnen opbrengen om op de lift te wachten? Vijftien seconden is aanvaardbaar, veertig ondraaglijk. Tijd is geld. Veel meer nog dan vroeger.  Handelaars zijn geen wandelaars, eerder topsprinters. Gisteren las ik langzaam, zomaar ergens, op een bijna tijdrovende manier, dat er fastfoodrestaurants bestaan die beloven dat je je eten binnen de anderhalve minuut geserveerd krijgt, anders krijg je je geld terug. In Tokio is er een all you can eat-restaurant waar je afrekent per minuut. Hoe sneller je eet, hoe minder je betaalt. Kan het nog gekker? Of halfgaarder? Volgens mij ben je als mens van nature geduldig en hoe meer je die deugd behoudt, hoe gelukkiger je bent. Weet je wat ik denk? Dat de (commerciële) wereld en de gemaksmaatschappij ons zo ongeduldig maakt. Wachten behoort allang niet meer tot de kern van ons bestaan. We zijn het bijna verleerd, het wachten op goed weer om te kunnen planten of op het einde van een plaag. Ongeduld maakt gespannen, overambitieus, competitief en vijandig. Denk even terug aan de voorbije coronatijd met de lockdowns, de enorme toename van het huiselijk geweld en de doodsbedreigingen aan het adres van epidemiologen … Geduld heb je van nature, maar ‘geduld oefenen’ is geen loze uitdrukking. Ben je het verleerd, dan kan je geduld gemakkelijk trainen. Hoe? Door aan een drukke kassa even te dagdromen over Honolulu of te kijken wat anderen in hun karretje hebben liggen. Door je horloge een dag niet te dragen. In winkels vind je bijna nooit klokken, zodat mensen meer op hun gemak zijn en langer binnen blijven. Door met aandacht te eten, je bestek neer te leggen tussen de happen door en goed te kauwen. Door meer te kijken naar wat je al hebt gedaan dan naar wat je nog moet doen. Die benadering van het halfvolle glas doet geduld gestaag groeien.  Je kan ook eens een klein steentje in je broekzak steken. Zodra je irritatie voelt opkomen, verplaats je het van de ene naar de andere zak. Op die manier kan je woedeopbouw doorbreken. Of je keilt het tegen het hoofd van een toevallige passant, dan weet je dat je nog groeimarge hebt. Rome werd ook niet op een dag gebouwd, wel met massa’s stenen. En geduld. 

Danny Vandenberk
1 0

Senna

1 mei 1994 was een zondag. Ook een feestdag maar dat voordeel viel dus weg. Op zondag was iedereen sowieso vrij. Ik speelde buiten, een beetje doelloos. De tuin stond pril in bloei. De kleur van de dennen viel mij toen nog niet zo op, later zou dat veranderen. Verderop joeg iemand vuur in z’n barbecue, kool en kruid mengde zich tot een smakelijke geheel. Wij hadden thuis geen talent voor gezelligheid dus wij barbecueden nooit. Wel aten we friet, altijd op zondag, het is vrij aannemelijk dat we die zondag ook frieten aten. Omdat het een feestdag was waarschijnlijk met vol au vent. Ik hield en houd nog steeds van vol au vent. Mijn moeder, geen keukenprinses nochtans, verstond de kunst om net te veel te maken. Ik weet niet of we “Renni“ hadden, dat hielp ‘snel en effectief’ deed de sterreclame ons geloven. De vrouw van de reclame was een stewardess, wij vlogen nooit. Ik droomde vaak over vliegen maar we hielden het bij varen, dat was nog heldhaftiger. Op en af naar Canterburry…Londen als onbereikbaar bastion iets verderop. Op 1 mei 1994 speelde de radio. Het geluid kraakte de keuken uit en had tot halfweg de tuin een fijn bereik. Wie verder zat moest af en toe naar binnen om te luisteren. Om de zoveel tijd werden we bijgepraat door een, wat saaie, radiostem met updates over diverse sportmanifestaties. Er zal wel ergens een koers geweest zijn, een eindeseizoenswedstrijd. Ik hoorde verhakkelde consternatie. Liep dichter naar de radio toe. Ik wist niet goed wat of hoe maar er was een ongeluk gebeurd. Senna was van de baan geraakt. Ik gaf en geef nog steeds niks om formule 1. Wel had ik posters op mijn kamer van Thierry Boutsen en van Ayrton Senna. Die hingen daar al altijd. Misschien waren ze van mijn pa of heeft iemand die daar gehangen omdat ik een jongen was en vond dat dit moest. Ik herinner me vaag dat er op de poster bij Boutsen ook reclame stond voor ton ton tapis. Op de poster van Senna herinner ik mij de Marlboro bolide. Dat zag er goed uit, die man zelf ook. Een poster met ergens een verwijzing naar Marlboro zou nu waarschijnlijk niet meer opgehangen worden in een kamer van een kind. Ik had ook een foto van een rallywagen (uit het Rijk der vrouw) met Camel op. Die vond ik nog gaver. Ik heb altijd meer Camel dan Marlboro gerookt. Roken was nog net in toen ik er aan begon. Wij moesten soms sigaretten halen voor onze ouders in de krantenwinkel. Mijn vader kwam ook luisteren, we stamelden wat. Later kwam het nieuws toch als een schok: Senna was dood. Icoon uit mijn jeugd, omdat zijn foto aan mijn muur hing. Krullenbol net als ik. Nu dertig jaar later leer ik pas wat de impact van zijn overlijden is geweest. Een natie in rouw. Een land op de rand van een depressie. 1 mei 1994, een dag die geen geschiedenis verdiendemaar zich toch in ons geheugen wist te griffen.

Thomas De Mulder
13 0