Lezen

depressie

We lagen er vroeg in gisterenavond. Om half tien verdween Tine al naar boven, zonder iets te zeggen. Nadat de kinderen zo rond half acht in hun bed gestoken waren, was er sowieso weinig of niets gezegd. Tine had allerlei filmpjes op de SD-kaarten van de tablets van de kinderen aan het zetten geweest. “Overmorgen vertrekken we met de bus naar Spanje en de kinderen moeten genoeg filmpjes hebben om ze stil te kunnen houden,” zei Tine. Tijdens het overzetten van de gegevens had ze door haar socials gescrold. Ikzelf gaf me over aan mijn akelige depressie en mijn angsten, vooral of het wel een goed idee was om naar Spanje te gaan in mijn mentale toestand, en lag in de zetel. Ik keek uitgesteld naar het journaal. Terwijl het nieuws zijn verontrustende inhouden spuide, deed ik mijn ogen toe en concentreerde me op de stemmen. Daarna het weerbericht. Daarna nog een klein stukje ‘Thuis’ en wat zappen. Een beetje voetbal en ‘Digging for Brittain’ op BBC. Ik wachtte tot Tine nog even bij me in de zetel zou komen zitten. Wat ze niet deed. Ze rommelde wat in de badkamer en verdween dus naar boven. Ik schakelde de tv uit, wilde de tafel voor morgenvroeg al dekken, maar deed dat uiteindelijk niet. Ik doofde de lichten. In de badkamer lag mijn tandenborstel klaar met de tandpaste er al op aangebracht. Het was kwart voor tien als ik de trap op ging. Tine lag in bed te lezen. Ik ging kijken naar de kinderen, gaf ze een zoen en keek naar hun slapende gezichtjes. Ik installeerde me op mijn plaats in het bed naast Tine met mijn boek, maar hield al snel op met lezen en kroop dicht tegen Tine aan. Kuste haar schouder en zei dat ik van haar hield. Heel veel. Er kwam geen antwoord. Ik had nochtans graag gehad dat ze ‘ik ook van jou’ zou gezegd hebben. Even later deed ze haar nachtlampje uit en ik hoopte dat de nacht me met slaap zou verwelkomen. Dat deed ze verrassend snel. De ochtend kwam veel te vroeg met draaien en keren. Tine stond als eerste op en ik wou dat de dag nooit begonnen was.

Hans Van Ham
16 0

EEN WOLLEN WERKELIJKHEID

Vanmorgen besloot ik de radio aan te zetten uit nostalgie. Aan de ontbijttafel in mijn ouderlijk huis op ‘t Zuid pleegde mijn vader dat elke ochtend te doen. Met een slaapkop kwam ik toen beneden, ik had net genoeg energie om een portie Smacks of Rice Crispies en melk in mijn kom te gieten. Ik ben nooit een ochtendmens geweest. Ook wanneer we de auto in kropen, stond StuBru te draaien. De stemmen van Jan Hautekiet en Tomas De Soete vormden een zachte bedding waarop ik wakker kon worden, zeker in de winter. Terwijl mijn vader de aangevroren ruiten afkrabde, zaten wij met drie op de achterbank. Het was ijskoud in de paarse Ford Mondeo Clipper, maar met de radio aan was het iets warmer, alsof de presentatoren die eindeloos doorgingen over files in Stroombeek, Jette en Vilvoorde ook aanwezig waren en met hun radiostem de auto verwarmden. Nostalgie is soms echter een venijnige vriend. Het is nooit zoals je je herinnert. In plaats van warmte surfte er iets heel anders op de radiogolven: verdriet, slecht nieuws, stress, oorlog. Zoals elke ochtend warmde ik havermout op voor vrouw en kind (mijn zoon eet liever boterhammen) en wachtte op het verhoopte gevoel van troost van weleer. Maar het ging alleen maar over ingestorte gebouwen en doden in Gaza, de spanningen tussen Noord-Korea en hun zuiderburen, hoe Amerika knuppels blijft gooien in het Chinese hoenderhok, de mobilisatie van Rusland en de verliezen van Oekraïne. Zelfs de verkeersinformatie werd snel en amechtig afgehaspeld, met een irritant muziekje eronder. Toen al die gruwel gepasseerd was – ik had op verschillende momenten de radio bijna het zwijgen opgelegd – volgde er een soort nieuws special. Eindelijk, dacht ik, misschien een positievere noot. De hap hete havermout bleef echter steken in mijn keelgat toen ik de schoten hoorde galmen die vorig jaar werden afgevuurd in Brussel, tijdens de wedstrijd tussen Zweden en België. De special was een ‘herdenking’. Is het echt nodig om die schoten te laten horen? Bij een herdenking denk ik eerder aan een moment van stilte of eerbied. Het is pure paniekzaaierij. Mijn kinderen hadden het uiteraard ook gehoord. ‘Was dat een echt geweer papa?’ Ik herinner me dat ik als kind ook nieuws hoorde over oorlog in Joegoslavië en Kosovo, maar het werd altijd met respect behandeld. Ook al speelde het zich af in de achtertuin van Europa, de nadruk lag op de sereniteit van het nieuws. Er was een zekere afstand, bijna een geborgenheid. Natuurlijk voelde ik als kleine jongen dat het een serieuze situatie was en dat er mensen vochten en sneuvelden, maar nooit werd het zo plastisch als nu in onze strot geramd. Zijn je kinderjaren echt gehuld in een wolk van onschuld? Of is alles scherper, harder en sneller geworden – en dat in een wereld van woke.

Lennart Vanstaen
6 2

Een kale reis.

In de laatste sigaret op Spaanse bodem proefde ze de ontgoocheling van een reis die voorbij was en niet had gebracht wat ervan te verwachten viel. ‘Een kouwe kermis’, dacht ze terwijl ze naar de homp vlees keek die onhandig in een rieten hotelstoeltje gepakt zat en haar ex was. Zijn ogen diep in z’n kassen, zoekend bijna, naar het laatste beetje ziel, aangetast door drank en het leven zelf. Hologig staarde hij naar de luttele druppeltjes bier in zijn glas. Hij mompelde iets als ‘in schoonheid afsluiten’, maar kwam niet uit zijn woorden en koos voor turen in de verte in plaats van moeite. De reis was geboekt toen ze nog geen exen waren. Het was misschien allemaal een beetje te snel gegaan, achteraf gezien. Maar achteraf is het zicht altijd beter dus dat telt niet. De luchthaventaxi’s kwamen bij bosjes aangereden en verzamelden zich voor de ingang van het hotel. Mannen met hemden, uit hun broeken, hielden zich in stilte bezig. Toeristen sjokten hun valies achter zich aan, de vakantie was gedaan en de frons in het voorhoofd kneedde zich weer als vanouds. Waar was het fout gelopen? Waar tegen was de relatie niet bestand geweest? Kon hij nog zeggen waar de schoen wrong? Zei hij maar waar het gekneld zat, dan kon ze daar iets aan doen, maar hij zei niets. Nooit echt gedaan. Was ze toch in de val getrapt. De val van blijvend polonaise springen terwijl het feest over was, willens wetens melden dat alles prima was terwijl de duisternis haar intrede deed. De val, die ontzettend venijnige val, dat leven passeert zonder grip op de teugels. ‘Ik mis je en ik wil een knuffel’, hoopvol keek ze zijn kant op terwijl ze deze zin schoorvoetend en verlegen mompelde. Hij zag haar mond buigen en tuiten. Dat er woorden te horen waren wist hij al verstond hij ze niet. Hij dacht aan die keer met dat feest, dat er Duvel was en dat hij met drie anderen om ter hardst had gelachen om niets. Een lach die vanuit de onderbuik resoneerde, verder opzwol in de keelholte en vervolgens los liet in de met vlaggetjes en flauwe spots beklede feestzaal waar het betrekkelijk warm maar dus tamelijk donker was geweest. Het geluid klokte. Zo bleven ze bezig tot ze uitgeteld waren. Gek toch dat ik daar nu aan denk, op een terras in Benidorm. Hij greep zijn pint vast en proefde het genot van een goudgele rakker die zijn mond fris spoelde. Ze was gestopt met praten, dat kon hij zien. De taxichauffeurs, die eerder rustig stonden te wachten, maakten nu meer lawaai en begonnen actief mensen te ronselen. Ook voor hen was het tijd om te gaan. Dus dat deden ze. Er gebeurde niets en dat was goed zo. Straks, na de vlucht, was er weer bier. Doordoen dus. Onzeker waggelend naar een zeker einde. Lachen, vast en zeker. 

Thomas De Mulder
11 0

Het muurtje

De radio zegt dat er actie gevoerd wordt tegen eenzaamheid. Of dat een goede zaak is? Natuurlijk. Of ik het ken? Ik ben er alleszins de persoon niet naar om zomaar en voortdurend bij iedereen binnen te vallen. Als kind al niet. Bij ons achter stond een muurtje en als ik daar op klom, kon ik tot bij een vriend van twee huizen verder kijken. Het klimmen ging gemakkelijk want het was een muurtje met ruitvormige gaten. Je zag ze in die dagen overal. Dan wachtte ik op dat muurtje tot hij buiten kwam en dan riep ik. Het was wel ooit lang wachten. Een keer zat ik er een tijdje en toen hij eindelijk buiten kwam waren mijn benen aan het slapen. Met die slapende benen en van blijdschap omdat hij buiten was viel ik van het muurtje. Met als gevolg een verzwikte enkel waarmee niet te spelen viel.  Of als ik naar het voetbalveld fietste in de hoop daar iemand aan te treffen om mee te voetballen. Daar trof ik enkel de voorzitter aan die het gras maaide. “Je zal thuis moeten voetballen”, zei hij. “Tegen een muurtje shotten of zo.” Dan moest ik onverrichter zake naar huis met mijn voetbal die nog niet onder de snelbinder van mijn fiets was geraakt. Al ging shotten tegen dat muurtje met die ruitvormige gaten niet zoals het moest. De bal sprong alle kanten op. Er was wel een vlakke muur maar daar stond een raam in en dat hadden we al eens ingetrapt.  De vraag is natuurlijk of dat gevoel van vroeger hetzelfde was als eenzaamheid. Tja, het was wellicht een combinatie van verveling en ietwat eenzaamheid. En de volgende dag was het gras gemaaid en waren er wel vrienden om mee te voetballen.  Maar het muurtje, dat werkte wel.  

Rudi Lavreysen
11 0