Anneke

Gebruikersnaam Anneke

Teksten

De Boodschap II

Een auto stopt voor een huis en tegelijkertijd gaat de voordeur open. De vrouw loopt uit het huis naar de auto. Het kind stapt uit. De vrouw strekt haar hand uit om de deur langs de bestuurderskant te openen, maar de auto rijdt al weg. Ze schrikt op en kijkt de auto fronsend na. Dan wendt ze zich tot haar zoon.   ‘Hoe was het?’ Ze knielt voor haar zoon neer en kijkt in zijn ogen. ‘Kijk, wat ik allemaal gekregen heb!’ roept hij. Hij wijst naar een zak vol cadeaus. ‘Wauw, wat mooi!’ zegt ze snel. ‘Maar hoe was het met hem?’ ‘Je moet niet boos op hem zijn, mama.’ Ze slaat haar ogen neer en aait hem door zijn haar. ‘Kom. Het vliegtuig mag niet zonder ons vertrekken hoor. Vanavond slapen we in ons nieuwe huis. Spannend he!’ Ze probeert enthousiast te klinken. ‘Mag ik dan een heel pakje kauwgom tegelijk in mijn mond steken?’ Zucht. ‘Ik denk dat dat vandaag wel kan, ja.’   In het vliegtuig valt haar zoon in slaap. Hij schokt twee keer voor hij inslaapt, net als zijn vader deed toen hij nog naast haar in bed sliep. Weer denkt ze aan die dag.   Die ochtend in april, de ijsbloemen kleefden op het raam, stond ze op met hoofdpijn. Ze had geen oog dichtgedaan. Hij was al vroeg vertrokken en zou laat terugkomen. Om een paar dingen te regelen, had hij gezegd. Ze stond in de badkamer en keek in de spiegel, die in de linkerhoek gebarsten was en door zwarte schimmelpunten werd omringd. Ze zag blauwe lijnen onder haar ogen. Nog in pyjama liep ze naar de keuken. Ze maakte ontbijt voor haar zoon en voor zichzelf. Ze sneed het fruit snel en zonder te kijken sneed ze in haar vingertop. Ze vloekte. Haar zoon had blijkbaar geen last van slapeloosheid deze nacht dus liet ze hem liggen. Ze zat aan tafel, bladerde door reclamefolders zonder ernaar te kijken. Het eten bleef onaangeroerd. Haar zoon liet van zich horen. Ze haalde hem uit zijn bed, knuffelde en kuste hem. Ze zette hem op het potje en prees hem omdat zijn luier weer droog was gebleven.   De rest van de dag was als in een waas aan haar voorbij gegaan, als een video die wordt doorgespoeld. Ze poetste de benedenverdieping, hoewel dat nog niet lang geleden was. Ze werkte de hele dag door, maar haar ogen dwaalden steeds af. Dan staarde ze door het raam. Terwijl ze met haar zoon speelde, keek ze te pas en te onpas op haar telefoon.   Toen ze rond zes uur stond te koken, rinkelde haar telefoon. Ze ademde diep in voor ze opnam. ‘Hallo?’ Haar ademhaling versnelde. Ze zakte neer op de keukenvloer. Ze sloot haar ogen terwijl ze haar hand voor haar gezicht hield. Ze kon niets uitbrengen. Uiteindelijk fluisterde ze: ‘Waarom?’ Haar ogen schoten naar de stapel onbetaalde facturen, hoog op de kast. Daar had zij ze gelegd, uit het zicht. Ze beet op haar lip, tot bloedens toe.   ‘Wanneer zie ik je?’   Een dag later liep ze gehaast door de straat. In de verte, aan haar rechterkant zag ze het arresthuis. Ze vertraagde. Toen ze aankwam, stopte ze. Het was er rustig. Ze keek naar de rode toegangsdeur terwijl ze haar rechteroorlel met haar vingers masseerde. Dat deed ze altijd als ze nerveus was. Zo bleef ze een poosje staan. Toen keerde ze bruusk om en wandelde haastig terug. Sindsdien is ze nooit meer in de buurt van de gevangenis gekomen.   Toen ze thuiskwam, haar zoon was bij haar moeder, liep ze naar de kast en nam een vel papier en een pen. Ze plofte neer aan de keukentafel. Haar ellenbogen leunden op tafel, haar hoofd op haar handen. Toen begon ze te schrijven. De woorden kwamen snel op het papier terecht.   Liefste, Ik wilde je vandaag bezoeken. Ik was het echt van plan. Ik stond voor de poort, op misschien enkele meters bij je vandaan. Maar ik kon het niet. Jij begrijpt waarschijnlijk beter dan ikzelf waarom niet. Ik wil je niet zien in de gevangenis. Ik wil me je herinneren als de goede vader die je bent, die zijn zoon een bad geeft. Als de man die me troost. Als de man die me met een oogopslag kan opwinden. Ons bed was deze morgen zo groot, zo koud. Het bed mist je ook. Je zoon heeft al minstens twintig keer naar je gevraagd. Hoe moet ik hem troosten? Dat was altijd al meer jouw ding. Het lijkt of ik alles opnieuw moet leren, maar dan alleen. Ik wacht op jou. Ik bid voor jou. Maar in de gevangenis zal je me niet zien. Veel liefs   Dit was de eerste brief. Ondertussen heeft ze 814 brieven voor hem geschreven. Een voor elke dag. Ze stuurt ze niet op.   Eindelijk landen ze. Buiten staat haar nieuwe vriend hen op te wachten. Hij lacht terwijl hij naar hen wuift. Ze beantwoordt hem met een korte glimlach. Haar zoon loopt naar hem toe en vliegt in zijn armen. Zij zoent hem.   In de auto vertelt hij over zijn job, die hem goed bevalt. Ze komen aan in hun nieuwe huis. In het echt lijkt het nog groter dan op de foto’s. Haar zoon loopt met grote ogen door de kamers. Na de rondleiding steekt ze een paar pizza’s in de oven. Ondertussen kijkt ze naar haar zoon en haar vriend die samen de gigantische palm in de hoek van het salon bewonderen. Ze glimlacht.     ’s Avonds pakt ze haar spullen uit. Ze legt haar kleren in de kast, en vindt onderaan in haar valies de stapel brieven. Ze neemt de papieren in haar hand. Ze loopt naar de vuilbak en opent hem. Ze houdt de brieven erboven. Ze laat ze niet vallen, sluit de vuilbak weer. Ze opent een schuif en legt de brieven erin, helemaal achteraan.    

Anneke
0 0

De Boodschap I

De man neemt een slok van het glas water dat voor hem staat. Naast hem ligt een grote zak vol cadeaus, ingepakt in felgekleurd papier. Hij kijkt naar de klok die aan de groen geverfde muur hangt. De deur gaat open. Een jongen van bijna vijf jaar komt binnen, gevolgd door zijn grootmoeder. De man staat op en de vrouw geeft hem een zoen op de wang. Ze praten op zachte toon tegen elkaar. Ondertussen schuifelt de jongen naar de tafel en blijft naast zijn stoel staan. Hij kijkt naar de grond. De man knielt neer voor het kind. Ze kijken elkaar een paar tellen aan. De man grijpt de jongen vast. Hij klemt zijn armen om hem heen. De jongen hangt roerloos tegen het lichaam aan.   Terwijl de man de jongen op de stoel zet, neemt de vrouw plaats aan de overkant van de tafel en bladert door een tijdschrift. Haar ogen schieten af en toe naar haar kleinzoon en zijn vader, waarbij haar mondhoeken omhoog krullen, maar haar ooghoeken niet. De man heeft de jongen op de stoel gezet. Hij geeft het eerste cadeau. Het kind opent het aarzelend, met een voorzichtige glimlach op zijn gezicht. Het is een vuurrode treinlocomotief. Ze spelen samen met de trein. De trein rijdt onder de tafelpoten door, langs de muur, tussen de benen van de man.   ‘Waar is mama?’ ‘Mama is wacht thuis op jou.’ ‘Waarom?’ ‘Mama wil even niet met papa praten.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat ik stout ben geweest, lieverd.’ ‘Wat heb jij dan gedaan?’ Het rechteroog van de man trekt samen. ‘Dat zal ik je later wel eens uitleggen.’ Hij kijkt naar de vrouw. De vrouw kijkt naar het tijdschrift. Hij staat op en neemt een tweede cadeau uit de zak.   ‘Ik heb ook iets voor jou. Dit is van mama’ zegt het jongetje. De man neemt het briefje met bevende handen aan. Het kind pakt intussen het tweede cadeau uit. Er zitten vijf knalgele knikkers in. De man leest het briefje. Zijn ogen worden groter terwijl zijn gezicht wit weg trekt. Het kind rolt de knikkers over de vloer. De man staart voor zich uit.   ‘Wist jij hier al van?’ Hij geeft het briefje aan de vrouw. Ze leest het en haar gezicht betrekt. Voor ze kan antwoorden komt een man in uniform de kamer in. De vader neemt de jongen in zijn armen. Hij slikt luid terwijl hij iets in het oor van het kind fluistert. De bewaker trekt de man omhoog. Ze verlaten de kamer. De jongen en de vrouw lopen met de bewaker naar links, de man loopt met een andere bewaker naar recht. Hij ademt zwaar in en uit, al zijn spieren gespannen. Net voor hij door de poort loopt, draait hij zich om. Hij kijkt naar zijn kind, voor het laatst in een waarschijnlijk lange tijd. In zijn cel slaat hij zijn handen kapot op de muur. Meer kan hij niet doen. De waarheid blijft onveranderd, hard als staal.   Het was april maar ijskoud. Er waren weinig mensen op straat. Hij zat in zijn auto, onder de schaduw van een eik verscholen, langs de kant van de weg. Hij veegde bruusk de zweetdruppels van zijn bovenlip. Dit was niet de eerste keer, en toch begon zijn rechterbeen weer te wiebelen. Hij legde zijn armen gekruist over het stuur en leunde er met zijn hoofd tegenaan. Zo bleef hij een paar tellen roerloos zitten. Hij schoot recht, trok handschoenen aan en opende het portier. Hij haalde een metalen kist uit de kofferbak. Hij liep naar het huis waarvan de deur verstopt lag achter een grote vlinderstruik. Een kennis had hem over dit huis getipt. Er woonde een plastisch chirurg met zijn weelderige vrouw. Er zouden zeker waardevolle spullen te vinden zijn. Hij had het huis gedurende twee weken begluurd. Telkens tussen 16 uur en 18 uur was het huis verlaten geweest. De vrouw vertrok met haar zwarte poedel aan de hand.   Het was half vijf, er was geen ziel te bespeuren. Binnen komen was geen probleem meer. Hij sloot de deur en begaf zich naar de slaapkamer. Al snel vond hij de gouden juwelen van de vrouw, bezet met verschillende dure stenen. Hoewel hij haastig te werk ging, probeerde hij zo weinig mogelijk rommel te maken. Hij vond nog een I-phone en een I-pad, maar aan de juwelen had hij al een mooie buit. Tijd om te gaan. Nog geen tien minuten was hij binnen geweest. Hij stak alles in de kist. De koevoet paste er niet meer in. Die nam hij in de hand. Hij keek door het raam. Niemand. Hij opende de voordeur. Pal voor hem stond een man die net de bel in wilde duwen. Oog in oog met de inbreker bevroor zijn hand ter hoogte van de bel en hij bleef versteend staan. De hand van de inbreker vloog samen met de koevoet de lucht in. De koevoet kwam op het hoofd van de man terecht. Hij zakte ineen.   Zonder aarzelen stormde hij naar zijn auto. Daarbij liep hij bijna tegen een meisje, dat hem met grote ogen aankeek. Hij sprong zijn auto in en schoot weg. Zijn handen trilden. Hij klemde zijn vingers rond het stuur waardoor zijn knokels wit werden. Hij duwde het gaspedaal volledig in. Zijn tanden knarsten en hij zag zwarte vlekken voor zijn ogen dansen. Hij moest stoppen. Hij reed een parking op. Hij parkeerde tussen twee lege auto’s in. Terwijl hij met zijn vuisten op het stuur sloeg, brulde hij zijn longen leeg.   Zijn proces was een catastrofe geweest. Even daarvoor had hij de brief gekregen met de melding dat zijn slachtoffer na een lange strijd het leven had gelaten. De slag had een hersenbloeding veroorzaakt, en de man met een zwakke gezondheid had weinig kans op herstel. De rechter had de inbreker vijftien jaar gegeven voor slagen en verwondingen met de dood tot gevolg en inbraak. Hij zal de kinderjaren van zijn zoon missen. Hij zal hem niet kunnen opvoeden. Nog twaalf jaar te gaan. Dan zal zijn zoon zeventien zijn. Hij zal hem niet meer herkennen.   Hij staart naar de bloedvlekjes die zijn knokels op de muur hebben achtergelaten. Hij moet zich op een strafvermindering concentreren, zich goed gedragen. Hij brult de hele gang bijeen. Een cipier komt naar zijn cel. Hij snauwt de cipier af. Hij gooit zijn eten door de cel waardoor hij een laatste waarschuwing krijgt. Als hij zich nu niet herpakt, steken ze hem in het cachot. Dat zou in zijn dossier terechtkomen. Hij staat met zijn rug tegen de muur.   De dag wordt nacht. Zijn schreeuwen en slagen nemen af in kracht. Hij neemt pen en papier en begint te schrijven. Vroeger schreef hij al naar haar. Hij is er nooit mee gestopt. Schrijven werkt beter dan de weinige therapieën die hij krijgt. Hij steekt het briefje bij de andere, die verstopt zitten onder een losse tegel. Hij stuurt ze niet op. Elke avond neemt hij ze mee naar bed. Hij leest ze niet, dat is niet meer nodig.

Anneke
0 0