De Boodschap I

Anneke
23 dec 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De man neemt een slok van het glas water dat voor hem staat. Naast hem ligt een grote zak vol cadeaus, ingepakt in felgekleurd papier. Hij kijkt naar de klok die aan de groen geverfde muur hangt. De deur gaat open. Een jongen van bijna vijf jaar komt binnen, gevolgd door zijn grootmoeder. De man staat op en de vrouw geeft hem een zoen op de wang. Ze praten op zachte toon tegen elkaar. Ondertussen schuifelt de jongen naar de tafel en blijft naast zijn stoel staan. Hij kijkt naar de grond. De man knielt neer voor het kind. Ze kijken elkaar een paar tellen aan. De man grijpt de jongen vast. Hij klemt zijn armen om hem heen. De jongen hangt roerloos tegen het lichaam aan.

 

Terwijl de man de jongen op de stoel zet, neemt de vrouw plaats aan de overkant van de tafel en bladert door een tijdschrift. Haar ogen schieten af en toe naar haar kleinzoon en zijn vader, waarbij haar mondhoeken omhoog krullen, maar haar ooghoeken niet. De man heeft de jongen op de stoel gezet. Hij geeft het eerste cadeau. Het kind opent het aarzelend, met een voorzichtige glimlach op zijn gezicht. Het is een vuurrode treinlocomotief. Ze spelen samen met de trein. De trein rijdt onder de tafelpoten door, langs de muur, tussen de benen van de man.

 

‘Waar is mama?’

‘Mama is wacht thuis op jou.’

‘Waarom?’

‘Mama wil even niet met papa praten.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik stout ben geweest, lieverd.’

‘Wat heb jij dan gedaan?’

Het rechteroog van de man trekt samen. ‘Dat zal ik je later wel eens uitleggen.’ Hij kijkt naar de vrouw. De vrouw kijkt naar het tijdschrift. Hij staat op en neemt een tweede cadeau uit de zak.

 

‘Ik heb ook iets voor jou. Dit is van mama’ zegt het jongetje.

De man neemt het briefje met bevende handen aan. Het kind pakt intussen het tweede cadeau uit. Er zitten vijf knalgele knikkers in. De man leest het briefje. Zijn ogen worden groter terwijl zijn gezicht wit weg trekt. Het kind rolt de knikkers over de vloer. De man staart voor zich uit.

 

‘Wist jij hier al van?’ Hij geeft het briefje aan de vrouw. Ze leest het en haar gezicht betrekt. Voor ze kan antwoorden komt een man in uniform de kamer in.

De vader neemt de jongen in zijn armen. Hij slikt luid terwijl hij iets in het oor van het kind fluistert. De bewaker trekt de man omhoog. Ze verlaten de kamer. De jongen en de vrouw lopen met de bewaker naar links, de man loopt met een andere bewaker naar recht. Hij ademt zwaar in en uit, al zijn spieren gespannen. Net voor hij door de poort loopt, draait hij zich om. Hij kijkt naar zijn kind, voor het laatst in een waarschijnlijk lange tijd. In zijn cel slaat hij zijn handen kapot op de muur. Meer kan hij niet doen. De waarheid blijft onveranderd, hard als staal.

 

Het was april maar ijskoud. Er waren weinig mensen op straat. Hij zat in zijn auto, onder de schaduw van een eik verscholen, langs de kant van de weg. Hij veegde bruusk de zweetdruppels van zijn bovenlip. Dit was niet de eerste keer, en toch begon zijn rechterbeen weer te wiebelen. Hij legde zijn armen gekruist over het stuur en leunde er met zijn hoofd tegenaan. Zo bleef hij een paar tellen roerloos zitten.

Hij schoot recht, trok handschoenen aan en opende het portier. Hij haalde een metalen kist uit de kofferbak. Hij liep naar het huis waarvan de deur verstopt lag achter een grote vlinderstruik. Een kennis had hem over dit huis getipt. Er woonde een plastisch chirurg met zijn weelderige vrouw. Er zouden zeker waardevolle spullen te vinden zijn. Hij had het huis gedurende twee weken begluurd. Telkens tussen 16 uur en 18 uur was het huis verlaten geweest. De vrouw vertrok met haar zwarte poedel aan de hand.

 

Het was half vijf, er was geen ziel te bespeuren. Binnen komen was geen probleem meer. Hij sloot de deur en begaf zich naar de slaapkamer. Al snel vond hij de gouden juwelen van de vrouw, bezet met verschillende dure stenen. Hoewel hij haastig te werk ging, probeerde hij zo weinig mogelijk rommel te maken. Hij vond nog een I-phone en een I-pad, maar aan de juwelen had hij al een mooie buit. Tijd om te gaan. Nog geen tien minuten was hij binnen geweest. Hij stak alles in de kist. De koevoet paste er niet meer in. Die nam hij in de hand.

Hij keek door het raam. Niemand. Hij opende de voordeur. Pal voor hem stond een man die net de bel in wilde duwen. Oog in oog met de inbreker bevroor zijn hand ter hoogte van de bel en hij bleef versteend staan. De hand van de inbreker vloog samen met de koevoet de lucht in. De koevoet kwam op het hoofd van de man terecht. Hij zakte ineen.

 

Zonder aarzelen stormde hij naar zijn auto. Daarbij liep hij bijna tegen een meisje, dat hem met grote ogen aankeek. Hij sprong zijn auto in en schoot weg. Zijn handen trilden. Hij klemde zijn vingers rond het stuur waardoor zijn knokels wit werden. Hij duwde het gaspedaal volledig in. Zijn tanden knarsten en hij zag zwarte vlekken voor zijn ogen dansen. Hij moest stoppen. Hij reed een parking op. Hij parkeerde tussen twee lege auto’s in. Terwijl hij met zijn vuisten op het stuur sloeg, brulde hij zijn longen leeg.

 

Zijn proces was een catastrofe geweest. Even daarvoor had hij de brief gekregen met de melding dat zijn slachtoffer na een lange strijd het leven had gelaten. De slag had een hersenbloeding veroorzaakt, en de man met een zwakke gezondheid had weinig kans op herstel. De rechter had de inbreker vijftien jaar gegeven voor slagen en verwondingen met de dood tot gevolg en inbraak. Hij zal de kinderjaren van zijn zoon missen. Hij zal hem niet kunnen opvoeden. Nog twaalf jaar te gaan. Dan zal zijn zoon zeventien zijn. Hij zal hem niet meer herkennen.

 

Hij staart naar de bloedvlekjes die zijn knokels op de muur hebben achtergelaten. Hij moet zich op een strafvermindering concentreren, zich goed gedragen. Hij brult de hele gang bijeen. Een cipier komt naar zijn cel. Hij snauwt de cipier af. Hij gooit zijn eten door de cel waardoor hij een laatste waarschuwing krijgt. Als hij zich nu niet herpakt, steken ze hem in het cachot. Dat zou in zijn dossier terechtkomen. Hij staat met zijn rug tegen de muur.

 

De dag wordt nacht. Zijn schreeuwen en slagen nemen af in kracht. Hij neemt pen en papier en begint te schrijven. Vroeger schreef hij al naar haar. Hij is er nooit mee gestopt. Schrijven werkt beter dan de weinige therapieën die hij krijgt.

Hij steekt het briefje bij de andere, die verstopt zitten onder een losse tegel. Hij stuurt ze niet op. Elke avond neemt hij ze mee naar bed. Hij leest ze niet, dat is niet meer nodig.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Anneke
23 dec 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket