Kind met duif
[Niño con una paloma (1901) — Pablo Picasso]
„Hallo? Wie hebben we hier? Dag jongedame, hoe heet jij?”
„Blanca, mevrouw.” Het meisje keek verlegen naar de grond. Ze had een bal onder haar arm geklemd en in haar kleine knuistjes hield ze heel voorzichtig een witte duif vast. De vogel leek het niet erg te vinden.
“En kan ik iets voor je doen?”
“Ik kom deze duif terugbrengen, mevrouw.”
“Ik ben Anna, de meid. Je hoeft mij geen mevrouw te noemen. Is het er eentje van de burgemeester?”
“Ja mevrouw… Anna. Hij heeft een ringetje, kijk… en daar staat een nummer in. Mijnheer Delgado van de overkant heeft ook duiven en die heeft ook een heel dik boek waar alle nummers in staan en hij zei dat daarin stond dat-ie van de burgemeester was.”
“Nou, dan zal ik onze burgervader maar even waarschuwen.” Anna wilde zich al omdraaien.”
“Kan ik hem niet aan u geven?”
“O nee, ik raak die griezels niet aan!” Om haar standpunt kracht bij te zetten hield ze haar handen wapperend naast haar hoofd en trok ze een vies gezicht. Blanca moest haast lachen om deze rare vrouw.
“Kom maar binnen. Hier, ga hier maar even zitten, dan zal ik de burgemeester laten weten dat je er bent. Bianca, zei je?”
“Blanca, mevr— Anna.”
Terwijl Anna het huis verder inliep, ging Blanca zitten op het krukje dat haar was aangewezen en keek vol bewondering de enorme keuken rond. Ze vroeg zich af of de oven groot genoeg was om in te wonen. Erboven hingen meer pannen dan haar moeder waarschijnlijk in een jaar zou gebruiken. Ze voelde haar arm moe worden door het klemmen van de bal en ze keek of ze die ergens voorzichtig neer kon leggen, toen Anna alweer terugkwam.
“De burgemeester heeft het heel druk maar hij wil je even ontvangen, kom maar.”
Ze volgde de huishoudster de keuken uit naar de grote hal. De donkere lambrisering gaf de ruimte iets plechtigs wat ze goed vond passen bij iemand die zo belangrijk was als de burgemeester. In de hoek stond een glimmend harnas dat heel echt leek. Met een zwaard. Anna wees naar een deur die op een kier stond, draaide zich om en ging terug naar de keuken. Blanca durfde niet zomaar binnen te lopen maar ze had geen hand vrij om te kloppen en dus schopte ze met haar voet heel zachtjes tegen de deur. Toen ze geen reactie hoorde, schopte ze iets harder.
“JA!” bulderde het.
Van schrik deed ze de deur verder open maar vergat de bal. Het vrolijke gestuiter van het plastic op het statige marmer leek oorverdovend en eindeloos. Het was alsof het geluid het hele huis door galmde. Het liefst was ze omgedraaid en hard naar huis gehold.
„Hallo, hier ben ik.”
Ze overwon haar angst en deed een paar pasjes naar voren.
„Ja, kom maar verder. Kom, kom, ik bijt niet.”
Blanca schuifelde voetje voor voetje de grote studeerkamer in, haar ogen op de grond gericht. Achterin het vertrek, achter een groot houten bureau, zag ze het silhouet van de burgemeester. Doordat het licht van achter het bureau door een hoog schuifraam naar binnen viel, kon ze niet zien of hij boos was. Ze dacht niet dat de burgemeester vaak werd gestoord door stuiterende ballen.
„Zo zo. Kijk aan. Wat hebben we hier. Hoe heet jij?”
„Blanca”, klonk het zachtjes, nog niet eens fluisterend.
„Kun je iets harder praten, kind, zo kan ik je niet verstaan.”
„Blanca, mijnheer,” nu iets luider.
“Wat heb je een mooie strik aan je jurk, Blanca.”
Blanca keek op, verrast door deze vriendelijke woorden. “Dank u wel, mijnheer. Heeft mijn moeder—“
“Anna zegt dat je een duif komt brengen?”
“Ja dat klopt, mijnheer. Mijnheer Delgado van de overkant heeft op het ringetje gekeken en toen zei hij dat-ie van u was.”
“Je weet dat dit soort duiven meestal uit zichzelf terug naar huis vliegen?” De burgemeester was achter zijn bureau vandaan gekomen en nu kon ze hem beter zien. Ze vond dat hij er eigenlijk best vriendelijk uit zag.
“Ik denk dat hij was verdwaald, mijnheer.”
“Verdwaald? Het is een postduif?”
“Daarom, misschien.”
“Hoe bedoel je.” De burgemeester leunde nu voorover en keek Blanca aan over zijn kleine brilletje.
“De meeste duiven gaan nergens naar toe, mijnheer. En als je niet ergens naar toe gaat, kun je ook niet verdwalen.”
De burgemeester keek haar verbaasd aan, vouwde zijn brilletje op en stak dat in een zakje van zijn overhemd.
“Mmm, misschien heb je wel gelijk. Je bent een slim meisje, Blanca. Maar hoe kun je zien of een postduif verdwaald is?”
“Ik weet het niet, mijnheer, maar hij kwam bij ons en wij krijgen nooit post. Behalve één keer per jaar, dan krijgen papa en mama een brief van tante Esmeralda, dat is een zus van mama, die naar Amerika is verhuisd. Maar die wordt nooit door een duif gebracht, altijd door —“
“Laat eens zien.” De burgemeester strekte zijn handen uit om de duif van Blanca over te nemen. De vogel fladderde wat en Blanca voelde even de warme zachte handen van de burgemeester toen ze hem de duif gaf. Zulke warme handen, dat zal hij vast fijn vinden, dacht ze. De burgemeester pakte een vleugel van de duif en spreidde deze helemaal uit. Hij wilde hetzelfde doen met de andere vleugel maar toen begon het dier heftig te protesteren.
“Aha, daar zit het probleem.” Hij haalde zijn brilletje weer tevoorschijn, zette het op zijn neus en bestudeerde de linkervleugel van de witte duif.
“Heeft-ie pijn, mijnheer?”
“Ja, dat denk ik wel, Blanca. Ik denk dat een kat naar hem heeft uitgehaald. Of misschien een roofvogel. Ik ben heel erg blij dat je hem hebt teruggebracht, ik denk dat ik hem anders kwijt was geweest. En weet je, ik denk niet dat hij was verdwaald.”
“Niet?” Nu was het Blanca’s beurt om verbaasd te kijken.
“Ik denk dat deze duif, toen hij wist dat hij niet meer naar huis kon vliegen, snel op zoek is gegaan naar iemand die slim genoeg en lief genoeg was om voor hem te zorgen en hem terug te brengen.”
Blanca kreeg een kleur. Hij bedoelde haar!
De burgemeester trok aan een lang koord dat naast zijn bureau aan de muur hing en nog geen tien seconden later stond Anna op de drempel van de studeerkamer.
“U had gebeld, mijnheer?”, vroeg ze vanuit de deuropening.
“Anna, wil jij deze jongedame een glas limonade geven? Mét ijsblokjes. Ze heeft mijn duif gered.” En tegen haar: “Vanaf nu zijn wij vrienden, Blanca,” hij stak zijn hand uit, “Ik ben je erg dankbaar.” Blanca bloosde nog steeds toen ze zijn grote warme hand schudde en een kniebuiginkje maakte. Toen pakte ze haar bal die bij een boekenkast tot stilstand was gekomen en huppelde achter Anna aan naar de keuken.
Toen ze later die middag thuiskwam wachtte haar een verrassing. Een grijze duif zat haar op te wachtten op het gammele tuinhekje dat het moestuintje van haar ouders afscheidde van het zandpad langs de boerderijen. Ze zag al snel dat ook dit een postduif was. Het briefje dat in het kokertje zat dat de duif om zijn nek droeg, was van de burgemeester, die haar nogmaals hartelijk bedankte. Het was ondertekend met: ‘uw vriend, de burgemeester’.