—“Aad! Joehoe, Aad!”
—“Hier!”
—“O, je zit in de schaduw.”
—“Ja, het is lekker koel hier. Waar kom jij vandaan?”
—“Ik ben een stukje gaan lopen. Gewoon een beetje de omgeving verkennen. Het is mooi hier, hè?”
—“Ja, heel mooi. Ben je naar de rivier geweest?”
—“De wat?”
—“Het water.”
—“Ja, ik heb eerst een heel eind langs de oever gelopen, en ik kwam bij een plek waar het water opeens een eind naar beneden viel”
—“Een waterval.”
—“Heet dat zo?”
—“Nu wel.”
—“O, oké. Anyway daar kon ik dus over het water lopen. Ja, over stenen die in het water lagen hoor, haha, nee, stel je voor!”
—“Nog mensen gezien?”
—“Laat me nou even vertellen.”
—“Jij hebt altijd zoveel woorden nodig.”
—“Nee, ik heb geen mensen gezien. Volgens mij zijn we echt alleen hier. Wel veel van die eh…, die zo zonder benen over de grond kronkelen?”
—“Slangen?”
—“Precies, slangen. “
—“Zeiden ze nog iets?”
—“Nee, deze keer niet. En wat heb jij eigenlijk allemaal gedaan?”
—“Niet veel. Woordspelletjes. Een beetje in het gras gelegen.”
—“Hoe hou je het uit? Ik zou sterven van verveling!”
—“Ik geniet juist zo van die rust.”
—“Aad, weet je wat ik zou willen?”
—“Ja, dat weet ik, Eef, daar hebben we het al over gehad, maar je weet dat dat niet mag. Daar was hij echt heel duidelijk over.”
—“Ja, maar ik zat te denken. Als ik er nou een lekkere taart van bak, denk je dat het dan wel mag?”
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.