Beer heeft een probleem.
“Loes, ik wil zo graag bij jou in bed.”
“Ik weet het Beertje,maar dat kan nog niet.”
“Waarom niet,Loes?”
“Dat weet je best,Beer, je plast nog in bed.”
“Loes?... ben je boos?”
Loes stapt uit bed, aait Beer over zijn kop en geeft hem een zoen.
“Nee, hoor Beer, ik ben niet boos. Ik houd toch van je.”
“Loes, weet jij hoe het moet?”
“Wat?”
“Droog zijn.”
“Ik weet het wel, maar het is moeilijk uit te leggen. Je houdt, denk ik, gewoon je plas op.”
“Waarom lukt het mij dan niet?”
“Ik weet het niet,Beer. Misschien ben je gewoon nog te klein.”
Beer pruilt.
“Ik ben niet klein.”
“Zo bedoel ik het niet, Beer. Misschien lukt het je morgen.”
“Ik denk het niet, Loes.”
Een grote traan rolt over Beer zijn wang.
Loes neemt Beer op schoot.
“Weet je wat, Beer. Ik zal je helpen. Ik bedenk wel iets.”
Loes gaat op pad. Zij gaat op bezoek bij de directeur van haar school. Hij is haar vriend en hij is heel slim. Hij weet zeker hoe ze Beer kan helpen.
“Het spijt me, Loes”, zegt de directeur. “Ik weet het ook niet, maar loop eens langs bij Nelleke.”
“Bij Nelleke? Ze zeggen dat Nelleke een heks is. Dat durf ik niet,hoor.”
“Ach Loes, je hoeft niet bang te zijn. Mensen praten maar wat. Zij kennen Nelleke niet. Zij heeft een goed hart en met haar kennis heeft zij al vele mensen geholpen.”
“Ik doe het!”, zegt Loes kordaat.
Een beetje bang belt Loes aan bij Nelleke. Bijna onmiddellijk gaat de deur open.
Loes kijkt Nelleke angstig aan. Zou ze durven het te vragen?
“Ik ken jou”, zegt Nelleke! “Jij bent Loes.”
“Hoe weet jij mijn naam, Nelleke?”
“Nelleke weet veel, Loes, maar vertel eens, waarom kom je tot hier?” Hier komt bijna nooit bezoek.”
“Ik heb een probleem, Nelleke.”
“Ach zo, ik luister.”
“Beer wil graag bij mij in bed slapen, maar…”, Loes fluistert:, “Hij plast nog in bed”
“Luister Loes, veel beertjes en veel kindjes doen het nog. Dat komt omdat iedereen op zijn manier groter wordt.
“Wat wil dat zeggen, Nelleke?”
“Dat wil zeggen, dat de een al wat meer tijd nodig heeft dan de ander, om dingen te leren, en af te leren.”
“Zoals bedplassen?”
“Precies.”
“Dus eigenlijk kan ik Beer niet helpen met zijn probleem en moet hij gewoon nog wat wachten?”
“Er zijn heel veel trucjes die soms helpen om het wat sneller op te lossen. De kunst is, om het juiste trucje te vinden. Beer mag zich niet teveel zorgen maken. Hij moet gezond eten en ook drinken. Bij het avondeten nog een flinke slok, maar dan is het genoeg. Hij moet een plasje doen, voor het slapen gaan. Meestal worden bedplassertjes moeilijk wakker. Ze voelen niet wanneer het moet”.
“Ken jij Maarten?” vraagt Nelleke en dan vertelt ze.
“Hij woont wat verder om de hoek. Toen hij nog een kleine jongen was wilde hij zo graag leren fietsen. Echt fietsen, zonder zijwieltjes, maar hoe hij ook probeerde, het wilde niet lukken. Hij was zo verdrietig dat hij zijn fiets wilde opbergen, maar dat vond zijn mama geen goed idee. Daarom vroeg ze of ik Maarten kon helpen. Ik gaf hem een piepklein toverwieltje dat hij diep in zijn zak kon verbergen. Niemand wist dat het wieltje hem overeind hield. Op een keer zat er een gaatje in zijn broekzak en het toverwieltje was verdwenen. Maarten fietste bergop, bergaf, straat in, straat uit en geen enkele keer was hij gevallen. Toen wist hij dat hij zonder het toverwieltje even goed overeind kon blijven.
Begrijp je wat ik bedoel?
Soms hebben we een beetje extra steun nodig. We moeten in onszelf geloven. En dat is, wat er mis is met beertje. Hij gelooft niet dat hij droog kan zijn. Ik geef je een spreuk mee. Die moet je opzeggen, voor hij gaat slapen. Die spreuk zal hem helpen, om in zichzelf te geloven.”
Nelleke pakt haar grote toverboek en bladert. “Ha, hier heb ik het”, zegt ze blij.
Pimpedie pampedie poet
Beertje ontwaakt als hij plassen moet
“Nelleke, je bent heel erg bedankt. Mag ik je af en toe bezoeken?”
“Natuurlijk, Loes.”
“Tot kijk.”
Loes vertelt beer over Nelleke. Ze vertelt over de toverspreuk, die ze heeft meegekregen. Beer is blij. Hij is heel ongeduldig.
“Het is tijd, hoor. Ik moet slapen” roept Beer.
Loes lacht en brengt Beer naar boven. Ze stopt hem warm onder de dekens en geeft hem een zoen.
“Doe jij nu je oogjes maar toe, dan zeg ik de spreuk.”
Pimpedie pampedie poet
Beertje ontwaakt als hij plassen moet.
De volgende morgen.
“Loes! Loes! Word wakker, Loes!”
Beer schudt Loes door elkaar, geeft haar een kanjer van een zoen, en springt op haar bed.
“Kijk, Loes, kijk dan toch… mijn broekje is droog, mijn bedje ook.”
“Mag ik nu bij jou slapen?”
“Ja hoor, Beer. Kom jij maar gauw hier.”