Al van toen dat ik klein was wist ik het. Ooit zou ik schrijver worden. Ik denk omdat ik door boeken een andere wereld leerde kennen. Ik kon daar dingen in lezen waar er thuis niet eens over gesproken werk en dat vond ik chick, dat wilde ik ook kunnen. Ervoor zorgen dat de mensen hun misère eventjes konden vergeten. Dat is toch een nobele gedachte, niet? Zo iemand dat wilde ik ook zijn. Iemand waarvan men zei: 'Zie daar, daar loopt ze, de schrijver van dat fabelachtige boek.'
Als ze aan mij vroegen: 'Wat gaat ge later eigenlijk doen?' Ik twijfelde geen minuut. 'Ik, ik word ik schrijver.'
In mijn jaren van jeugdbobbeltjes was dat voor mij de enige juiste vorm van bestaan. Ik had daar niks aan om naar goedkope plaatjes te luisteren of van de ene dag in de andere te slenteren. Ik wou schrijven, werken aan een oeuvre, dat wou ik.
Als kleine snotneus al, wist ik dat ik iets speciaal wou doen, anders zou mijn leven niet veel voorstellen. Trouwens, op dat moment zag het er voor mij nogal ingewikkeld uit. Ik moest ik in die verkruimelde toestand eindelijk eens orde scheppen. Daarbij, juist gelijk elk ander meisje had ik een heel grote behoefte om wereldberoemd te worden. En als ik nu alleen maar al in België bekend zou zijn, dan zou ik mij al een stuk gelukkiger voelen. Ik was op dat moment eigenlijk een niemandalleke, een meeloperke, iemand waar niet over gesproken werd en dat is niet plezant.
Nu kwam ik op een bepaald moment een Hollandse schrijver tegen. Nico heette hij. Ik zag mijn kans schoon, om aan die mens eens een vraag te stellen.
'Wat moet ge nu eigenlijk doen om schrijver te worden,' vroeg ik. Ik verwachtte natuurlijk dat hij iets zou zeggen in de zin van: 'Ge moet uwe stijl vinden, in de leer gaan bij grootmeesters, maar nee... Weet ge wat die slimmerik antwoordde, zonder ook maar één oog te verpinken?
'U moet schrijven.'
'U moet schrijven.' Allée, kom nu. Niks anders, geen truckjes, geen dure lessen. Die zot zei gewoon: 'Ge moet schrijven.' En het ergste van al was dat hij het precies nog meende ook. Dus vroeg ik het nog maar eens. Kwestie van zeker te zijn.
'Wat zegt u.'
Hij zuchtte en hij keek naar mij, met zo een blik, precies of dat ik de grootste stommerik was die er op de aardbol rondliep.
'Nou, ik zeg het je toch. Schrijven. Om schrijver te worden moet je schrijven.' Hij kon het wel schoon zeggen, dat geef ik toe, maar dat een schrijver schrijft, dat wist ik zelf ook wel en daarom dat die woorden zo onthutsend waren. Hoe zat het dan met de kwaliteit van u werk, met de unieke kijk die ge op bepaalde zaken hebt, met de beelden die ge met woorden schept. Allé komaan, dat kon nu toch niet zijn dat die niet meer te vertellen had dan dat. Zestien jaar was ik en het enige dat die grootmeester mij te vertellen had was... dat ik moest schrijven. Alsof dat nu de boost was voor mijn carrière. Het zal waarschijnlijk heel eigenaardig klinken, maar toen is er iets in mij geknakt. Het was precies of dat het schrijversbestaan van zijn pluimen was verloren.
'Wat gaat u later worden,' vroeg die Nico aan mij. Nog wat zout op de wonde strooien, ja.
'Ik, geen flauw idee.'
'Ik dacht dat u misschien ook schrijver wilde worden.'
'Och, dat is een vak voor onnozelèren.
Ik ben gaan studeren. Ik ben nooit schrijver geworden en dat knaagt nog altijd. Ik ben nu de vijftig gepasseerd en dan is het tijd dat een mens eens op zijn leven terugblikt. Ge beseft dan ineens dat ge op de terugweg zijt. Bergaf. Dan wilt ge toch nog alle graantjes meepikken die er te pikken vallen. Dan moet een mens doordachte keuzes maken, voor dat het te laat is. Dat heeft mij doen beslissen om naar de kunstacademie te gaan. Om lessen Literaire Creatie te volgen, want tegenwoordig kunt ge dat dus blijkbaar toch leren. En weet ge wat mijn docent tegen mij zei: 'Om schrijver te worden moet ge schrijven, alle dagen.' Nu gij.