Cindy Van de Velde

Gebruikersnaam Cindy Van de Velde

Teksten

De (op)donder

  Hoe langer ik er bij stil sta, hoe meer ik het onder ogen moet zien: de supermarkt is dé plaats bij uitstek waar je ze kan treffen, of toch bij uitstek van de plaatsen waar ik me geregeld vertoon en waar ik veelal helemaal opgefokt terug buiten kom. Doorgaans lopen ze – klein van gestalte maar lastpakken van formaat – me onophoudelijk voor de voeten en dwarsbomen me op alle denkbare manieren. Onwaarschijnlijk veel zin heb ik dan om hen met de koppen tegen elkaar te slaan en het kost me meer dan eens helse moeite me te bedwingen ze een ferme trap tegen hun wiebelende konten te verkopen. Keer op keer verbaas ik me over het feit dat het merendeel van deze koters hun ouders totaal in hun greep heeft en ik erger me onwaarschijnlijk aan de controle die zij kunnen afdwingen, over van alles en nog zoveel meer. Tenenkrullend hoor ik hoe zo’n vrouw met geanimeerde en infantiele stem elke potentiële aankoop uitvoerig overlegt met haar kroost, van welk  ‘vleesje’ de kleine tiran op zijn of haar boterhammetje wil tot de kleur van de nieuwe tandenborstel voor papa toe. Buitengewoon irritant vind ik dat. Luidkeels en op een gebiedend toontje uit zo’n petieterige dwingeland, al dan niet vanuit het zitje in het winkelwagentje, z’n eisen. De ouder in kwestie neemt, tot mijn grote ontsteltenis, deze ‘gesprekken’ lachwekkend serieus, zien medezeggenschap van de koter als pijler van een hedendaagse opvoeding. Alles wat zo’n uk repliceert wordt door hen als fenomenaal beschouwd en men lijkt te veronderstellen dat ook andere klanten blijmoedig worden na het aanschouwen van dergelijke tafereeltjes. Glunderend speurt men rond in de verwachting een vertederde blik van hen op te vangen maar daar komen ze bij mij niet mee weg, onder geen beding! Angstvallig ontwijk ik elk oogcontact en verbeten zet ik mijn tocht door de supermarkt verder. Liefst ben ik dan ook zo snel mogelijk terug thuis terwijl hun schelle stemmen nog lang in mijn hoofd nagalmen. Het meest ergerlijke voor mij is het moment waarop zo’n booswicht een driftbui krijgt, zich schuimbekkend op de grond werpt of z’n keel oorverdovend open zet. Met man en macht tracht ik me dan te verzetten tegen de destructieve neigingen die plots in me opkomen, terwijl mijn vuisten zich ballen en het zweet me langs alle kanten uitbreekt.   Gisteren werd het eventjes spannend: op de kledingafdeling van het grootwarenhuis had zo’n ettertje me bijna omver gelopen. Krijsend als een wilde kat, met een speelgoedfiguurtje in z’n vieze knuist. Luttele ogenblikken later kwam het, terwijl ik rustig een nieuwe regenjas stond uit te zoeken, opnieuw aandraven. De haren wapperend, een verwilderde blik en een kin vol kwijl. Zonder uit z’n doppen te kijken stormde de kleine opdonder mijn richting uit en stampte met z’n plompe voeten abrupt op mijn voet, keihard bovenop mijn ingegroeide teennagel. De scherpe pijn schoot door mijn zenuwbanen, helemaal naar boven tot in mijn oksel. Kronkelend van de pijn zocht ik steun tegen het rek met de regenjassen. Mijn hart ging sneller slaan en ik merkte dat ik knarsetandde van woede. Ondertussen stond de gemene snoodaard me met open mond en een verfoeilijke blik aan te gapen. En toen kwam het… Stoutmoedig stak het kleine rotzakje zijn tong uit, naar mij! Voor ik het goed en wel besefte was het te laat, ik verloor mijn zelfbeheersing en gaf het kleine monster een ferme kneep in de arm. Geen gewone maar een ongelooflijk venijnige kneep. Behendig gooide ik ook mijn nagels mee in de strijd en klauwde, voor wat extra smart, hard en diep in het jonge rozige vlees. Vóór het onthutste jong brullend weg spurtte, kreeg ik eventjes de kans om – niet zonder voldoening - het resultaat van mijn daad te bewonderen: een grote felrode veeg op de bovenarm en verder nog de onbetwistbare sporen van mijn nagels: opvallend roodblauwe strepen, een beetje gerafeld met een paar loshangende huidflapjes erbij. Als ik het goed gezien heb begon het zelfs een beetje te bloeden. En op de vloer de stille getuige: een minuscuul bontgekleurd speelgoedpiraatje, haastig op de grond geworpen door het panikerende duivelskind. Opeens kreeg ik het enorm benauwd. Ik hoorde hoe het jong jammerend om zijn moeder jankte en ontwaarde vanuit mijn ooghoeken een rijzige jonge vrouw die met verontruste blik kwam toesnellen. Ik moest mijn hachje redden en verdwijnen, snel! Vliegensvlug glipte ik één van de krappe pashokjes van de klerenafdeling binnen en kon nog net als de bliksem het gordijn dicht schuiven terwijl de haastige voetstappen van de vrouw steeds dichterbij kwamen, met hoorbaar in haar kielzog de trappelende en nog steeds blèrende snotneus. Opdat ze mijn voeten niet vanonder het driekwart lengte gordijn zouden zien uitsteken, was ik ijlings gaan zitten op het krukje in een hoek van het hok en had ik met behoorlijk wat moeite mijn beide voeten opgetild. Je kon niet zeker genoeg zijn. Het tweetal stond even te dralen in de omgeving van mijn schuilhok en het oplawaai bracht in horten en stoten zijn onhelder relaas van de feiten. Na een poosje hoorde ik hen tot mijn opluchting afdruipen, hun zoektocht naar de boosdoener gestaakt. Na nog een paar minuten waakzaam afwachten verliet ik mijn tijdelijk onderkomen, met opgeheven hoofd en een nauwelijks te verhullen glimlach op mijn lippen.   In de wachtzaal zit Tobias lusteloos en met een bleke snoet op de schoot van zijn moeder, een Playmobil piraat in de hand. Nu en dan staart hij gekweld naar zijn arm terwijl zijn moeder troostend haar armen om hem heen legt en hem verzekert dat de dokter hem snel zal genezen. De deur zwaait open en een kleine, gezette vrouw met blozende wangen stapt de wachtzaal in. Ze draagt een lange witte doktersjas en lijkt hiermee indruk te maken op Tobias. De dokter kijkt het duo onderzoekend aan. “Komt u maar door,” glimlacht ze minzaam. “Dag lieve kleine jongen, jij bent mijn laatste patiëntje vandaag. Gaat u beiden maar zitten en vertel het eens”. “Het is een bizar verhaal”, zegt de moeder, “maar mijn zoontje beweerde gisteren in de supermarkt dat hij werd aangevallen door een vrouw. Een zonderlinge vrouw die plotseling heel kwaad werd op hem en, zoals u ziet, zijn arm lelijk verwondde.” De mama van Tobias doet ratelend het huiveringwekkend voorval verder uit de doeken. Over hoe ze samen met Tobias nog op zoek ging naar de vrouw maar dat er niemand te bespeuren viel, dat ze de wonde zo goed mogelijk zelf verzorgde maar zich toch ongerust maakte vandaag. Hoe het een pak van haar hart is dat ze nog op consultatie kon komen vanavond. Dat het vermoedelijk een gestoorde vrouw moet zijn en dan die enge nachtmerrie van Tobias vannacht en hoe hij sindsdien erg angstig en in zichzelf gekeerd is. “Ziet u, dokter, we zijn nog maar pas in dit dorp komen wonen en kennen hier nog niemand. Tobias heeft al moeite om te wennen aan het nieuwe huis, een nieuwe peuterklas, … En nu dit…”  De dokter luistert vol aandacht naar het verhaal en knikt nu en dan. Ze maakt een paar notities en bestudeert uitvoerig de wonde. “Inderdaad, mevrouw, dit is een uiterst onbehaaglijke situatie. Wat naar voor uw zoontje. Heeft u dit voorval met de verantwoordelijke van de supermarkt besproken?” “Tuurlijk”, beaamt de moeder, “maar ze vonden het een vreemde historie en ik had de indruk dat ze het niet serieus namen of erger nog, dat ze mij veroordeelden omdat Tobias even aan mijn aandacht ontsnapt was…“ Aangedaan slikt de moeder van Tobias een paar tranen weg. “Ach mevrouw, dat is zo vervelend voor u. En hoe ongehoord van ze om dit als een akkefietje af te doen. In ieder geval schrijf ik u iets voor om de wonde goed te ontsmetten en mooi te laten helen. En praat er maar veel over met uw zoontje, dat helpt ook. Tegen de angst en zodat hij opnieuw een beetje vertrouwen krijgt. Maak hem maar duidelijk dat dit een uitzonderlijke gebeurtenis is en dat volwassenen dit niet horen te doen en doorgaans ook niet doen, hoor je dat Tobias?” Met priemende ogen kijkt ze Tobias aan. Tobias staart met sombere blik terug, omklemt met zijn kleine handje stevig de Playmobil piraat en verroert verder geen vin. “Het komt wel goed”, zegt de dokter op geruststellende toon, “hou de wonde goed in de gaten, als de roodheid en de pijn wegtrekken hoeft u niet terug te komen. En anders kom je gerust langs”. De dokter loodst hen bemoedigend naar de deur, ze geeft de moeder van Tobias een stevige handdruk, knipoogt naar de dreumes en aait hem zacht over zijn kruin. “Tot kijk hoor, kleine piraat!”.   Dokter De Donder sluit de deur, trekt haar doktersjas uit en gooit deze met veel zwier over de kapstok. Ze zucht diep en werpt verveeld een blik op haar horloge. “18u45, nog snel even naar de supermarkt”, mompelt ze tegen zichzelf. Ze schiet haar nieuwe regenjas aan en stapt - licht mankend - naar buiten. “Oh, uncus incarnata, au nom du dieu toch”, foetert ze, “Straks maak ik voorgoed korte metten met die verdomd ingegroeide teennagel!”      

Cindy Van de Velde
0 0

GRENADINE

Anna was beïnvloedbaar, impulsief en gedroeg zich buitengewoon volgzaam terwijl Martha van nature de leiding nam. Martha schiep er een zonderling genoegen in haar zus te manipuleren en voortdurend af te tasten hoe ver ze kon gaan. Dan fluisterde ze Anna allerlei kattenkwaad in, zich er goed van bewust dat deze haar listige plannetjes gewillig tot uitvoering zou brengen en ze verkneukelde zich omdat ze wist dat de stakkerd dan op haar kop zou krijgen. Ze hield zielsveel van haar tweelingzus, maar het idee dat ze Anna als geen ander kon domineren was haar even lief. De scènes, als rechtstreekse gevolgen van het kneedbare karakter van Anna, bezorgden haar een bevredigende sensatie. Zoals die avond toen ze hun vader hadden aangetroffen op de zetel, in een diepe slaap verzonken, en hoe Martha Anna toen had bevolen om diens haar te knippen. Martha had er even aan getwijfeld of Anna dit zou durven. Anna nam echter gezwind hun moeders keukenschaar, stapte op haar vader af en sneed met veel drift en overgave een aantal plukken haar weg. Eerst werd de slapende man helemaal niets van het gefrunnik gewaar en toen hij uiteindelijk wakker schrok was het te laat. Het resultaat was afschuwelijk. Of die keer toen ze buiten speelden en met behulp van een hoopje aarde en een teiltje water modderballen maakten, een bedenksel van Martha. Ze had aan Anna verteld dat mensen uit voorbijrijdende wagens het wel grappig zouden vinden om zo’n bal tegen hun ramen gegooid te krijgen. Anna had geen ogenblik geaarzeld en de eerste auto die voorbij reed kreeg een grote modderbal tegen het zijraam gekegeld. De statige wagen hield abrupt halt en een grote, gezette heer in een stijlvol tweedelig maatpak stapte briesend uit. Furieus en met grote passen beende hij naar de haag waar de meisjes achter weggedoken zaten, glurend door minuscule openingen tussen de takken. Met hevig bonzend hart zetten Martha en Anna het plots op een lopen. De man bleef nog even staan stampvoeten en maakte toen ziedend van woede en luid vloekend rechtsomkeer naar zijn besmeurde wagen.   In de zomer waarin Martha en Anna acht jaar werden, planden hun ouders een dagje uit naar zee. De meisjes waren door het dolle heen, dergelijke uitstapjes waren in het gezin een zeldzaam gegeven. Vroeg in de voormiddag hadden ze hun plekje uitgezocht op het strand, een hoekje bij de duinen dat hun vader zorgvuldig afbakende met het windzeil. Hun moeder schikte de strandzetels en –lakens, haalde emmertjes, schopjes en vormpjes tevoorschijn en wenkte de meisjes voor een stevige boterham en een koel grenadinedrankje uit de thermos. Ze had erg uitgekeken naar dit dagje zon en strand en was in haar nopjes. Na een emotioneel slopende periode, waarin ze haar beide ouders op relatief korte tijd had verloren, was ze hard toe aan wat rust en ontspanning. Martha en Anna hadden het al gauw naar hun zin op het strand. Energiek en luid taterend bouwden ze een burcht van zand met een gracht eromheen, die voortdurend van vers zeewater moest worden voorzien. Zoals gewoonlijk nam Martha het voortouw en ze gebood haar zus om emmer voor emmer te gaan vullen. Gedwee en ijverig deed Anna wat haar werd opgedragen. Frequent holden ze naar het plekje bij hun ouders en slorpten gretig van hun favoriete grenadinedrankje. Hun moeder had zich intussen met een meeslepende roman in de strandzetel genesteld en keek geregeld blijmoedig in de richting van haar dochtertjes. Hun vader had het gevecht met een wapperende krant al gauw gestaakt en besloot een uiltje te knappen. Na een half uurtje had Martha schoon genoeg van de burcht, ze kreeg de duinen in de gaten en keek gefascineerd naar het helmgras. Een perfecte plaats om je te verstoppen, vond ze en verwoed begon ze tegen de hoge duin aan te klimmen. Zo mak als een schaap ging Anna haar achterna. Een euforisch gevoel overviel hen toen ze eenmaal boven stonden, wat een fraai zicht hadden ze hier over de zee, het strand en de menigte badgasten! Het wit met groen gestreepte windzeil bij het plekje waar hun ouders zaten zag er ineens belachelijk klein uit. Plots viel Martha’s blik op een grote, felrode strandschop. Ze keek snel om zich heen maar er was niemand in de buurt aan wie deze gloednieuw ogende schop zou kunnen toebehoren en haar ogen begonnen te fonkelen. “Hé, Anna!” Nieuwsgierig snelde Anna dichterbij. “Moet je hier zien, een grote schop! Ligt hier zomaar voor ons.” “Een grote schop”, papegaaide Anna. “Maar niet van ons, Martha. Een ander kind is deze vast vergeten en komt er zo weer om.” Met een onderzoekende uitdrukking op het gelaat sjokte Martha door het zand en merkte even verder een tamelijk diepe kuil op, het anonieme kind was hier al naarstig aan het graven gegaan. Martha, een mysterieuze glimlach om de lippen, gluurde even schichtig om zich heen en met een haast duivelse blik keek ze toen in de richting van haar zus. Ze verheugde zich al op wat volgen zou. “Anna?”, fluisterde ze poeslief. “Weet je nog toen oma en opa doodgingen?” Vragend keek Anna haar zus aan. “J… ja… Martha… Ik ben er alle dagen nog een beetje verdrietig om”, zei ze zacht. “En weet je nog, op dat kerkhof, Anna? Waar oma en opa toen heen gingen, in hun kist?” Als betoverd tuurde Martha van haar zus naar de kuil. “In… in… de aarde…”, stamelde Anna. “Helemaal naar beneden in de put.” Anna staarde dromerig voor zich uit. Martha’s vingers omklemden stevig de steel van de schop. “Zou je wel eens willen weten hoe het voelt, Anna, hoe oma en opa zich toen voelden?” Haar ogen stonden duister en Anna gaapte haar zus niet begrijpend aan. Martha zuchtte diep, haar zus snapte ook nooit iets. “Wil je wel eens begrafenisje spelen, Anna? Eens voelen hoe het is om begraven te zijn, in de aarde te zitten? Of je dan nog wat hoort? Of hoe het voelt als er mensen over je graf heen lopen?” Verwachtingsvol bestudeerde ze Anna, hopend dat haar snode plan zou lukken. “Jij mag eerst, Anna. Jij mag eerst in de put, beloofd. Dan graaf ik je terug op en dan ben ik aan de beurt!” Anna liet zich meestal graag overhalen als haar zus met één of ander onstuimig spelletje kwam aanzetten, maar begrafenisje spelen, dat was toch wel erg avontuurlijk. “Maar Martha, zal ik dan nog kunnen ademen, zal ik mijn ogen nog kunnen openen?”, vroeg ze met een trillend stemmetje. “Tuurlijk, Anna. Heel even je adem inhouden, tien tellen! En dan haal ik al het zand er snel af”,  zei Martha op erg overtuigende wijze. “En daarna mag jij het laatste teugje grenadine!” Dit klonk aannemelijk en Anna stemde, tot groot jolijt van Martha, in. Ze volgde vol vertrouwen de instructies van haar zus op, ging gewillig in de kuil liggen en wachtte geboeid af. De eigenaar van de schop had echt al aardig gegraven, vanuit de kuil kon Martha enkel de blauwe hemel zien en aan de linkerkant een petieterig stukje van het lange helmgras. Hoe wondermooi, dacht ze, jammer dat oma en opa zoiets niet konden zien want ze lagen in een kist en werden begraven op een somber kerkhof. “Daar gaan we dan!”, kondigde Martha glunderend aan. Vastberaden pakte ze de schop, schepte een hoopje zand op en gooide dit over de voeten van Anna heen. Anna vond dit wel geinig, keer op keer zag ze het zand op zich af komen. Het opgegooide zand contrasteerde zo magnifiek met de helderblauwe lucht, vond ze. Ze schaterlachte telkens ze een lading over zich heen kreeg want het kriebelde een beetje en Martha grinnikte met haar mee. Martha concentreerde zich eerst op de voeten en benen van Anna, schep voor schep werden ze bedekt met zand. De meisjes vonden dit buitengewoon komisch, want op een gegeven moment leek het of Anna helemaal geen benen meer had. Eerst de benen goed begraven, maande Martha zichzelf aan, ze ging er volledig in op. Ze wou absoluut vermijden dat Anna het op een lopen zou  zetten, dit spelletje was per slot van rekening veel te vermakelijk. Anna vond het wel zwaar beginnen wegen, al dat zand op haar benen. Vervolgens ging Martha naarstig van start met het bedekken van Anna’s buik, handen en armen. Anna kreeg een merkwaardig gevoel, het leek wel alsof ze vast zat in een blok beton en Martha groef onverstoorbaar en pijlsnel door. Nu bleven enkel een deel van Anna’s bovenlichaam, haar schouders en haar hoofd onbedekt. Martha commandeerde Anna nu om roerloos te blijven liggen want nu kwam het lastigste deel. Ze verplichtte Anna om de ogen te sluiten, haar mond dicht te houden en zo lang mogelijk de adem in te houden van zodra ze zand voelde op haar gezicht. Anna kreeg het wat benauwd maar deed wat Martha vroeg, ze stelde zichzelf gerust dat het spelletje zo voorbij zou zijn en bovendien, ze kon geen kant meer uit…   Inmiddels opende op het strand de moeder van de tweeling geeuwend de ogen en bemerkte even verderop de verlaten burcht en het strandspeelgoed, de meisjes waren echter nergens te bespeuren. Geschrokken wekte ze haar echtgenoot en verwenste zichzelf, hoe stom en onverantwoord om beiden zomaar in te dommelen! Hij stelde haar gerust, de meisjes waren vast niet ver, misschien eventjes gaan pootjebaden en hij ging poolshoogte nemen aan het water. Zij bleef ontdaan zoeken op het strand, tuurde overal in het rond en schreeuwde herhaaldelijk hun namen uit. Met iedere minuut die verstreek nam haar gevoel van vertwijfeling en onmacht toe.   Martha ging aan de slag voor het finale en meest delicate stukje. Het uitputtende graafwerk liet zich voelen in haar korte, tengere armen maar ze zette verbeten door. Zand over de schouders van Anna en een stukje van haar wangen, kin en mond. Zand over haar neus, ogen en haren. Nog meer zand, kriebelend jeukend zand in haar oren. Nu en dan probeerde Anna haar ogen te openen, wat haar ongelooflijk veel moeite kostte en met als resultaat een pijnlijk schurend gevoel. Anna trachtte haar hoofd te draaien in een poging het zand uit haar ogen te schudden maar dit lukte niet, haar hoofd was al half ingegraven. Anna kreeg het nu uiterst beklemd en wou Martha dringend een halt toeroepen, ze vond dit helemaal niet fijn meer. Met alle kracht die ze in haar kleine magere lijfje had probeerde ze dit duidelijk te maken aan Martha. Verwoede pogingen om haar benen te bevrijden of haar armen op te steken kenden echter geen succes. Het zand was te zwaar, haar ledematen waren eronder bedolven en Anna stond doodsangsten uit. Het zand hoopte zich intussen ook op in haar neusgaten waardoor ademen steeds moeizamer ging. In een alles overheersend gevoel van wanhoop stootte Anna de meest akelige klanken uit, klanken die leken op neuriën of op de ‘zeg eens a’ met een spateltje in de mond in het dokterskabinet, alleen klonken ze gruwelijk en onheilspellend. Haar mond zat al onder het zand, bij iedere poging om te schreeuwen schoof er meer zand in haar keel en de kermende klank die ze nog kon uitstoten klonk futloos en had geen enkel effect op Martha. Anna kon niet geloven dat Martha niet van ophouden wist en helemaal niet scheen te beseffen dat ze in gevaar was. Maniakaal ging Martha door en na een klein poosje was er van Anna niets meer te zien. Zelfvoldaan aanschouwde Martha haar werk. Zo, dacht ze, begrafenisje gelukt. Even richtte ze zich naar de plek waar het hoofd van Anna zich bevond, concentreerde zich diep en luisterde gespannen. Heel vaag kon ze een dof, gedempt en klagend geluid onderscheiden. Martha vond dat, zolang haar zus kabaal kon maken, ze best nog wel een momentje kon wachten met het ontgraven. Ze moest er eerst maar eventjes het zwijgen toe doen. Fier en met een triomfantelijk gevoel bekeek ze het resultaat van het vele zwoegen. Dit was haar verdienste, vond ze, nog heel even genieten nu. Het geluid was intussen gestopt.   De ouders van de meisjes waren in alle staten. Ze hadden ontredderd talloze badgasten aangesproken, overstuur het strand op en neer gerend, gehuild en gebruld om Anna en Martha maar hun stem ging verloren in de wind. Ten slotte hadden ze radeloos een strandredder aangeklampt, die opperde dat de meisjes mogelijk de duinen waren ingegaan. De vader van de tweeling holde, foeterend en brullend, de duinen in en zette zijn zoektocht gejaagd verder. Ineens meende hij de lange zwarte lokken van één van de meisjes te ontwaren en klauterde puffend en hijgend tegen de duinen op. “Martha, eindelijk. Daar ben jij!” Martha schrok op uit de gelukzalige extase waarin het zo hemels toeven was en keek haar vader misprijzend aan, ze hield er niet van om gestoord te worden. “Wel, Martha, we hebben jullie overal gezocht. Zomaar verdwijnen! Waar is Anna?” Martha gaf geen reactie en keek afwezig voor zich uit. “Martha, waar is Anna? Geef antwoord alsjeblief!” Martha keek op, haar blik stond vurig en ijskoud tegelijk. Ze wees naar de plek waar Anna begraven lag. “Die is nog met ons spel bezig. Begrafenisje.”   Martha zou zich alles wat toen volgde later slechts in een waas herinneren. Er ontstond paniek en chaos, mensen snelden te hulp en trommelden in allerijl de hulpdiensten op. En haar vader, die in rode zwembroek en met rood verbrande rug, als een bezetene aan het graven ging op de plaats die Martha aanwees terwijl haar moeder maar uitzinnig bleef gillen dat ze voorzichtig moesten graven om Anna niet te kwetsen. Martha sloeg het tafereel gade, blik op oneindig en zich hullend in een ijzige stilte.   Het hoofd en bovenlichaam van Anna werden blootgelegd en al snel werd duidelijk dat het te laat was. Gestikt onder een hoop zand, begraven door haar zus. Martha aanschouwde deze dramatiek in het zand eigenaardig berustend, met een raadselachtig kille grijns op het gezicht. Martha was verschrikkelijk trots op haar zus. Nu had ze wel een verkoelend glaasje grenadine verdiend…                                                                                          

Cindy Van de Velde
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen