De (op)donder

26 jul 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

 

Hoe langer ik er bij stil sta, hoe meer ik het onder ogen moet zien: de supermarkt is dé plaats bij uitstek waar je ze kan treffen, of toch bij uitstek van de plaatsen waar ik me geregeld vertoon en waar ik veelal helemaal opgefokt terug buiten kom. Doorgaans lopen ze – klein van gestalte maar lastpakken van formaat – me onophoudelijk voor de voeten en dwarsbomen me op alle denkbare manieren. Onwaarschijnlijk veel zin heb ik dan om hen met de koppen tegen elkaar te slaan en het kost me meer dan eens helse moeite me te bedwingen ze een ferme trap tegen hun wiebelende konten te verkopen.

Keer op keer verbaas ik me over het feit dat het merendeel van deze koters hun ouders totaal in hun greep heeft en ik erger me onwaarschijnlijk aan de controle die zij kunnen afdwingen, over van alles en nog zoveel meer. Tenenkrullend hoor ik hoe zo’n vrouw met geanimeerde en infantiele stem elke potentiële aankoop uitvoerig overlegt met haar kroost, van welk  ‘vleesje’ de kleine tiran op zijn of haar boterhammetje wil tot de kleur van de nieuwe tandenborstel voor papa toe. Buitengewoon irritant vind ik dat. Luidkeels en op een gebiedend toontje uit zo’n petieterige dwingeland, al dan niet vanuit het zitje in het winkelwagentje, z’n eisen. De ouder in kwestie neemt, tot mijn grote ontsteltenis, deze ‘gesprekken’ lachwekkend serieus, zien medezeggenschap van de koter als pijler van een hedendaagse opvoeding. Alles wat zo’n uk repliceert wordt door hen als fenomenaal beschouwd en men lijkt te veronderstellen dat ook andere klanten blijmoedig worden na het aanschouwen van dergelijke tafereeltjes. Glunderend speurt men rond in de verwachting een vertederde blik van hen op te vangen maar daar komen ze bij mij niet mee weg, onder geen beding! Angstvallig ontwijk ik elk oogcontact en verbeten zet ik mijn tocht door de supermarkt verder. Liefst ben ik dan ook zo snel mogelijk terug thuis terwijl hun schelle stemmen nog lang in mijn hoofd nagalmen. Het meest ergerlijke voor mij is het moment waarop zo’n booswicht een driftbui krijgt, zich schuimbekkend op de grond werpt of z’n keel oorverdovend open zet. Met man en macht tracht ik me dan te verzetten tegen de destructieve neigingen die plots in me opkomen, terwijl mijn vuisten zich ballen en het zweet me langs alle kanten uitbreekt.

 

Gisteren werd het eventjes spannend: op de kledingafdeling van het grootwarenhuis had zo’n ettertje me bijna omver gelopen. Krijsend als een wilde kat, met een speelgoedfiguurtje in z’n vieze knuist. Luttele ogenblikken later kwam het, terwijl ik rustig een nieuwe regenjas stond uit te zoeken, opnieuw aandraven. De haren wapperend, een verwilderde blik en een kin vol kwijl. Zonder uit z’n doppen te kijken stormde de kleine opdonder mijn richting uit en stampte met z’n plompe voeten abrupt op mijn voet, keihard bovenop mijn ingegroeide teennagel. De scherpe pijn schoot door mijn zenuwbanen, helemaal naar boven tot in mijn oksel. Kronkelend van de pijn zocht ik steun tegen het rek met de regenjassen. Mijn hart ging sneller slaan en ik merkte dat ik knarsetandde van woede. Ondertussen stond de gemene snoodaard me met open mond en een verfoeilijke blik aan te gapen. En toen kwam het… Stoutmoedig stak het kleine rotzakje zijn tong uit, naar mij! Voor ik het goed en wel besefte was het te laat, ik verloor mijn zelfbeheersing en gaf het kleine monster een ferme kneep in de arm. Geen gewone maar een ongelooflijk venijnige kneep. Behendig gooide ik ook mijn nagels mee in de strijd en klauwde, voor wat extra smart, hard en diep in het jonge rozige vlees. Vóór het onthutste jong brullend weg spurtte, kreeg ik eventjes de kans om – niet zonder voldoening - het resultaat van mijn daad te bewonderen: een grote felrode veeg op de bovenarm en verder nog de onbetwistbare sporen van mijn nagels: opvallend roodblauwe strepen, een beetje gerafeld met een paar loshangende huidflapjes erbij. Als ik het goed gezien heb begon het zelfs een beetje te bloeden. En op de vloer de stille getuige: een minuscuul bontgekleurd speelgoedpiraatje, haastig op de grond geworpen door het panikerende duivelskind. Opeens kreeg ik het enorm benauwd. Ik hoorde hoe het jong jammerend om zijn moeder jankte en ontwaarde vanuit mijn ooghoeken een rijzige jonge vrouw die met verontruste blik kwam toesnellen. Ik moest mijn hachje redden en verdwijnen, snel! Vliegensvlug glipte ik één van de krappe pashokjes van de klerenafdeling binnen en kon nog net als de bliksem het gordijn dicht schuiven terwijl de haastige voetstappen van de vrouw steeds dichterbij kwamen, met hoorbaar in haar kielzog de trappelende en nog steeds blèrende snotneus. Opdat ze mijn voeten niet vanonder het driekwart lengte gordijn zouden zien uitsteken, was ik ijlings gaan zitten op het krukje in een hoek van het hok en had ik met behoorlijk wat moeite mijn beide voeten opgetild. Je kon niet zeker genoeg zijn. Het tweetal stond even te dralen in de omgeving van mijn schuilhok en het oplawaai bracht in horten en stoten zijn onhelder relaas van de feiten. Na een poosje hoorde ik hen tot mijn opluchting afdruipen, hun zoektocht naar de boosdoener gestaakt. Na nog een paar minuten waakzaam afwachten verliet ik mijn tijdelijk onderkomen, met opgeheven hoofd en een nauwelijks te verhullen glimlach op mijn lippen.

 

In de wachtzaal zit Tobias lusteloos en met een bleke snoet op de schoot van zijn moeder, een Playmobil piraat in de hand. Nu en dan staart hij gekweld naar zijn arm terwijl zijn moeder troostend haar armen om hem heen legt en hem verzekert dat de dokter hem snel zal genezen. De deur zwaait open en een kleine, gezette vrouw met blozende wangen stapt de wachtzaal in. Ze draagt een lange witte doktersjas en lijkt hiermee indruk te maken op Tobias. De dokter kijkt het duo onderzoekend aan. “Komt u maar door,” glimlacht ze minzaam. “Dag lieve kleine jongen, jij bent mijn laatste patiëntje vandaag. Gaat u beiden maar zitten en vertel het eens”. “Het is een bizar verhaal”, zegt de moeder, “maar mijn zoontje beweerde gisteren in de supermarkt dat hij werd aangevallen door een vrouw. Een zonderlinge vrouw die plotseling heel kwaad werd op hem en, zoals u ziet, zijn arm lelijk verwondde.” De mama van Tobias doet ratelend het huiveringwekkend voorval verder uit de doeken. Over hoe ze samen met Tobias nog op zoek ging naar de vrouw maar dat er niemand te bespeuren viel, dat ze de wonde zo goed mogelijk zelf verzorgde maar zich toch ongerust maakte vandaag. Hoe het een pak van haar hart is dat ze nog op consultatie kon komen vanavond. Dat het vermoedelijk een gestoorde vrouw moet zijn en dan die enge nachtmerrie van Tobias vannacht en hoe hij sindsdien erg angstig en in zichzelf gekeerd is. “Ziet u, dokter, we zijn nog maar pas in dit dorp komen wonen en kennen hier nog niemand. Tobias heeft al moeite om te wennen aan het nieuwe huis, een nieuwe peuterklas, … En nu dit…”  De dokter luistert vol aandacht naar het verhaal en knikt nu en dan. Ze maakt een paar notities en bestudeert uitvoerig de wonde. “Inderdaad, mevrouw, dit is een uiterst onbehaaglijke situatie. Wat naar voor uw zoontje. Heeft u dit voorval met de verantwoordelijke van de supermarkt besproken?” “Tuurlijk”, beaamt de moeder, “maar ze vonden het een vreemde historie en ik had de indruk dat ze het niet serieus namen of erger nog, dat ze mij veroordeelden omdat Tobias even aan mijn aandacht ontsnapt was…“ Aangedaan slikt de moeder van Tobias een paar tranen weg. “Ach mevrouw, dat is zo vervelend voor u. En hoe ongehoord van ze om dit als een akkefietje af te doen. In ieder geval schrijf ik u iets voor om de wonde goed te ontsmetten en mooi te laten helen. En praat er maar veel over met uw zoontje, dat helpt ook. Tegen de angst en zodat hij opnieuw een beetje vertrouwen krijgt. Maak hem maar duidelijk dat dit een uitzonderlijke gebeurtenis is en dat volwassenen dit niet horen te doen en doorgaans ook niet doen, hoor je dat Tobias?” Met priemende ogen kijkt ze Tobias aan. Tobias staart met sombere blik terug, omklemt met zijn kleine handje stevig de Playmobil piraat en verroert verder geen vin. “Het komt wel goed”, zegt de dokter op geruststellende toon, “hou de wonde goed in de gaten, als de roodheid en de pijn wegtrekken hoeft u niet terug te komen. En anders kom je gerust langs”. De dokter loodst hen bemoedigend naar de deur, ze geeft de moeder van Tobias een stevige handdruk, knipoogt naar de dreumes en aait hem zacht over zijn kruin. “Tot kijk hoor, kleine piraat!”.

 

Dokter De Donder sluit de deur, trekt haar doktersjas uit en gooit deze met veel zwier over de kapstok. Ze zucht diep en werpt verveeld een blik op haar horloge. “18u45, nog snel even naar de supermarkt”, mompelt ze tegen zichzelf. Ze schiet haar nieuwe regenjas aan en stapt - licht mankend - naar buiten. “Oh, uncus incarnata, au nom du dieu toch”, foetert ze, “Straks maak ik voorgoed korte metten met die verdomd ingegroeide teennagel!”

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

26 jul 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket