FrederiekVerb

Gebruikersnaam FrederiekVerb

Teksten

Agnes. 

‘Waarom neem je in hemelsnaam vijf kuikens mee naar binnen?’ Ik keek mijn moeder aan. Het broekpak dat ze aan had stonk naar zweet. ‘Het is droog,’ zei ik. ‘Ze mogen drinken.’ Ik zette de piepende diertjes in de wasbak, gevuld met wat water.  ‘OK, ik zet ze straks wel weer terug, anders slaap ik niet.’ Mijn moeder tikte ongeduldig tegen het aanrechtblad. Het was vijf voor drie. Bijna mocht ik gaan. Iedere vrijdagmiddag ontvluchtte ik het huis. Het huis dat vol kakelende en miauwende dieren nooit rustig was, het huis dat naar paardenmest rook, waar ’s nachts uilen langs vlogen en waar alleen op zaterdagen gewassen mocht worden. Het huis waar de bliksem ooit binnenrolde, waarvan het gat nog steeds zichtbaar was en waar soms ’s nachts water doorheen lekte. Het huis dat aan een flinke schoonmaakbeurt toe was. Of aan een open raampje, al wilde mijn moeder dat niet omdat onze vogel weg zou vliegen. Het hok van Kanariegrietje moest en zou openblijven. ‘Ik ga naar Tuur,’ zei ik. Mijn moeders oogleden begonnen al te zakken. We woonden al vijftien jaar met zijn tweetjes in dit grote huis in het bos. Iedere week liet mijn moeder me alleen naar de stad fietsen. Als het aan mij lag verhuisde ik naar mijn oom. Helaas was ik nog niet oud genoeg. Nog drie jaar moest ik het in ons konijnenhol volhouden.   Alleen vrijdag was voor de stad en mocht ik naar de plek gaan waar ik het liefste was, waar ik veel kon zien. Met mijn grote ronde bril op dan, want zonder bril zag ik alsof iemand een sloot water op zijn cameralens had gekregen. ‘Jammer dat je bij Tuur zijn leuker vindt dan hier met mij,’ Mijn moeder deed haar armen over elkaar en keek bezorgd. ‘Of met een vriendin.’ ‘Dat zeg ik toch niet?’ zuchtte ik. Ik dacht er wel zo over. Vriendinnen had ik niet. En als ik thuisbleef moest ik naar operamuziek luisteren en werkten we in de moestuin. Mijn moeder gaf me uitleg over hoe je tomatenplanten kon dieven, hoe je wilde slierten uit de rododendrons kon halen en hoe giftig bepaalde paddenstoelen konden zijn. Ik luisterde altijd maar half.  ‘Veel plezier dan maar,’ hoorde ik achter me, terwijl ik maar mijn oude meisjesfiets liep. Die stond met slierten aan het stuur klaar tegen de schuur.   ‘Zo kan ik je goed zien aan komen wapperen,’ had Tuur tegen me gezegd toen hij jaren geleden de fiets cadeau gaf. ‘Doei mam,’ riep ik toen ik ons pad affietste.   Dennenappels plopten onder mijn fietsbanden vandaan en helikopterblaadjes dwarrelden langs mijn oren. Van het eenzame bospad kwam ik snel op het asfalt, waar auto’s me voorbij scheurden. Eén ervan had een bak op het dak met stickers van wel twintig pretparken. Het was gewoontjes voor anderen, het was mijn wilde vrijdag.   ‘Moontje!’   In de verte zag ik zijn halflange haar al uit het raam waaien. Ik duwde de metalen deur open om mijn fiets te parkeren.   ‘Dag nichtje van me,’ zei Tuur toen ik binnenkwam. Nog hijgend van de fietstocht en de zes trappen gaf ik hem een omhelzing. ‘Is er weer een tapijt bij gekomen?’ vroeg ik hem. Tuur knikte naar de Pers op de muur. De tapijten die hij op de muur hing waren tegen het geluid van de buren. ‘Dat vormde ruzies om tot doffe gesprekken en maakte hun gekletter met servies tot kleine triangelconcerten,’ zei Tuur een keer. Mijn moeder vond het abnormaal. Ik vond Tuur ook abnormaal, en ook de meest creatieve, leukste persoon op de wereld. Hij was tekenaar en maakte gekke portretten van mensen uit de stad. Alsof iemand lucht in hun mond blies en ze opzwollen. Hij verkocht ze boven op de langste brug van de stad, meestal aan langslopende toeristen. Af en toe ging ik op zaterdagochtend mee, soms bleef ik thuis en mocht ik pianospelen. ‘Muntthee, Moon?’   Ik knikte en keek naar de muren. ‘Portretten hangen daar niet. Die mensen kijken me eng aan. Ik maak liever mijn eigen behang,’ had Tuur me uitgelegd.   Ik liep door het huis, naar de slaapkamer. Ik mocht overal komen behalve in zijn kledingkast. Sinds hij het me verbood wilde ik niets liever dan een kijkje nemen. Ik stond voor de goud geverfde deuren. Er waren bloemen opgetekend en bovenaan hingen gelukspoppetjes. Midden op het hout hingen leren hendels. Ik greep er eentje.   ‘Daar mag je niet komen!’ had Tuur me ooit gewaarschuwd. Dat er alleen saaie pakken inzaten, geloofde ik niet. Net toen ik me om wilde draaien zag ik dat de kastdeur op een kier stond. Mijn neus kon ik precies door het smalle gat drukken. Ik slikte moeizaam en mijn handen werden warm.   Toch bleef ik staan. Ik kneep één oog dicht zodat ik met het andere beter zag. Het was een ruime inloopkast en in het midden stond een etalagepop zonder benen of hoofd. De pop droeg een groene jurk met rode bloemen en een strik aan de zijkant. Ik zocht een reden waarom hij daar hing. De jurk was wel tien maten te groot voor mij en Tuur had het nooit over vriendinnen. ‘Een hazelnootkoekje?’ Tuur zijn stem kwam dichterbij.   ‘O, eh, lekker.’ Snel liep ik naar de bank in de woonkamer. De kussens hadden een kuil aan de linkerkant waar ik inzakte. In mijn borstkas klopte mijn hart zo hard dat ik hem bijna hoorde bonzen en ik wist dat mijn nek vol rode vlekken zat. ‘Spook gezien, Moon?’ Tuur kwam grijnzend de kamer binnen en gooide een koekje in mijn schoot. ‘Geen spook nee,’ stamelde ik.     Die middag zei ik er niets over, al bleef de jurk door mijn hoofd spoken. We fietsten naar een kunstgalerie waar we standbeelden bekeken en na een ijsje liepen we een winkel in. Eentje met een ontelbaar aantal etalagepoppen. Met schoenen, tweedehands kleren en muren vol leren tassen. Veel tassen waren lelijk, vond ik. Op de schoenenafdeling paste ik schoenen, zwarte met glitters. Alsof je door een zonnebril naar de sterrenhemel keek. ‘Dit mag ik nooit van mijn moeder.’ Twijfelend hield ik de schoenen omhoog.  ‘Dan laat je ze toch gewoon bij mij?’ Tuurs ogen glinsterden. ‘Dit zijn gewoon je stadschoenen!’   ‘Je mag ze aanhouden,’ zei de verkoopster. Ik stopte verbaasd mijn versleten gympen in Tuurs rugtas.   Terwijl ik mijn nieuwe veters strikte, zag ik dat mijn oom bij de kassa afrekende en ook grote oorbellen kocht. Even voelde ik aan mijn oor, alsof ik even niet meer wist dat ik nooit gaatjes had gemogen van mijn moeder. Misschien waren ze voor de vrouw die de jurk ging dragen, bedacht ik me. Mijn wangen werden heet.   Die avond keken we een film en mocht ik met een maag vol popcorn in het stapelbed op de logeerkamer slapen. Toen mijn ogen bijna dichtvielen hoorde ik Tuur praten. Was hij aan het bellen?   Ik probeerde te slapen, maar van alle cola die we die avond dronken moest ik plassen. Terwijl ik van het trappetje afging, hoorde ik Tuur weer praten. ‘Je bent een sterke vrouw,’ hoorde ik hem zeggen. Ik liep naar het toilet op de gang en zag hem voor de spiegel staan, al wilde ik eigenlijk niet kijken.   In zijn haar had Tuur een hoge knot en eronder hingen de gouden oorbellen. Hij droeg de jurk en gleed met zijn handen over de plooien van de rok. Ik zag hoe zijn voeten in hakken waren gedrukt, met achterop in zwarte letters Prada geschilderd. Mijn hoofd bonkte van nieuwsgierigheid.   Ik moest van mezelf weer in mijn bed gaan liggen. Net toen ik me omdraaide, kraakte de vloer onder me. Shit! ‘Moon? Oh nee…’, zuchtte Tuur. ‘Kom maar binnen, je hebt me vast gezien.’ Ik duwde de deur open. Mijn oom ging met een somber gezicht op de bank zitten. Tegenover hem stond zijn fluwelen kuipstoel, waar ik in ging zitten. ‘Ik had het willen vertellen, maar ik dacht dat je het gek vond,’ zei Tuur met zijn handen gevouwen op zijn schoot, ze waren rood van het knijpen.   ‘Dat je soms jurken draagt?’   ‘Ben je niet nieuwsgierig? Je bent boos,’ ratelde Tuur. ‘Of je wilt vast naar huis.’  Hij wreef in zijn ogen. De oranje oogschaduw werd naar zijn slapen gewreven. Hij leek wel een superheld. Ik grinnikte. ‘Nee hoor. En ik draag zelf geen jurken, maar als jij dat mooi vindt...’. Ik haalde mijn schouders op. ‘Ga je er ook mee naar buiten?’ ‘Dat nooit,’ antwoordde hij en toen keek hij trots. ‘Ik heb wel een naam. Voor mezelf. Agnes!’ Ik stak mijn hand uit. ‘Leuk je te leren kennen, Agnes.’ ‘Dank je wel, Moon.’ We zeiden elkaar welterusten en de ochtend erna racete ik terug. Was het maar vast volgende week. ‘Ik heb een nieuwe vriendin in de stad, mam,’ zei ik. ‘Wat fijn,’ zei ze. Haar ogen glinsterden. ‘Kun je dan voortaan bij haar blijven slapen?’ ‘Ik denk van wel.’ ‘Dan ben ik blij.’ Mijn moeder gaf me een stevige knuffel. ‘Ze heet Agnes trouwens.’

FrederiekVerb
4 0

Na het leven

‘Je mag nu niet verzwikken, stom ding,’ stammelde Marten. Zijn enkel wankelde licht terwijl hij door de woonkamer liep. Na drie rondes greep hij snel de deurpost voor een pauze. Genoeg geoefend. Hij deed zijn pols in de lucht en de linnen mouw schoof naar beneden.  ‘Nog negen minuten!’ riep hij.  Er viel een stilte.  ‘Bijna klaar,’ zei de persoon die vanuit de gangspiegel tegen hem sprak. Hij keek omlaag naar de hakschoenen. De blauwe lak zat er nog prachtig op. Moest hij zich over het type schoen laten informeren? Voor als buurvrouw Bep moeilijke vragen ging stellen, waar hij dan met rood geblonken kaken geen antwoord op zou weten. Bij welke winkel de hakschoenen vandaan waren bijvoorbeeld? ‘Online zeg ik dan wel,’ zei Marten, terwijl hij de laatste spullen bij de kapstok pakte: de beige regenjas en de handtas. Dat lukte, dat was slechts een stap van een meter. Hij wilde zijn jas aandoen, tot hij het post-it briefje op het tasje zag. Het gele vel plakte niet goed meer en dwarrelde op de grond. Samen met de vijf uitroeptekens lag het daar maar, op de zachte vloerbedekking. Wachtend om opgepakt te worden, eenzaam bijna. Hij liet het liggen, bukken lukte nu zeker niet.  Hij kneep zijn ogen halfdicht om te kunnen lezen. De tas is van leer, mag niet nat worden, niet nat!!!!!  ‘Shit, de tas moet eerst, de tas moet eerst,’ gromde hij zacht.  Onhandig zocht hij met het handtaskoord naar zijn schouder en probeerde de jas eroverheen aan te doen. De linnen mouw bleef rond zijn elleboog haken. Hij herhaalde mopperend de poging. Het lukte, al struikelde hij bijna. Marten gniffelde toen hij weer recht stond en keek hoopvol om zich heen. Niemand grinnikte mee. Met een donker gezicht deed hij de acht knoopjes van de jas dicht. Hij had de wandeling van dertig meter gered zonder te vallen. Alleen was er een nieuw probleem ontstaan: de sterke wind had de grijze lokken voor zijn oren gewaaid. Snel duwde hij met trillende vingers de losgeschoten haren terug in de speld en keek om zich heen of iemand hem al had gezien. Op straat liepen wat voetgangers, alleen geen bekenden.  En naast de bakkersvrouw – hij kon zich herinneren dat zijn vrouw haar Miesje noemde - was hij de enige voor de kraam.  Neuriënd stond Miesje met haar rug naar hem toe gedraaid. Hij kuchte kort. Ze draaide zich met een ruk om en trok wit weg, alsof ze ontdekte dat een muis zich door al haar versgebakken speltbrood heen had geknaagd. ‘Maa, ma, maar… His, Hiske? Wat, hoe…,’ begon de vrouw stamelend. Miesje was klein en het merendeel van haar lichaam stond verscholen achter de stapel krentenbroden, pistoletjes en chocoladecroissants. Hij zag de vlekken in haar nek. Die kropen op tot vlak onder haar kin. Hij had het met haar te doen, maar hij moest volhouden. Dat had hij zo beloofd. Trillend pakte Miesje haar bakkersmuts. ‘Bent u het echt, Hi… Hoe…?’  Ze legde haar hand op haar voorhoofd in de hoop een koortsdroom te ontdekken. ‘Geen zorgen mevrouw,’ zei hij met een hoge stem. Hij kuchte, de hele ochtend had hij nog niets gezegd en de woorden kwamen nog rauw uit zijn mond. ‘U bent niet in een droom beland.’ ‘Oké, eh, wilt u hetgeen u altijd neemt, His...’. Even leek Miesje als een standbeeld zo stijf. Marten hield zijn lippen stijf op elkaar. Ze vervolgde haar gestotter: ‘me…, mevrouw Abbink?’  ‘Ja, dat is goed,’ antwoordde Marten zacht. Zijn stem was opgewarmd. ‘Hiske voor u.’ ‘Ja, Hiske dus. Neemt u mij niet kwalijk. Hiske.’ Even was ze stil. Haar onderlip trilde.  Hij knikte, legde het briefje van vijf op de verzameling broden en liep door naar een paar kraam verderop. De kerkklokken, die ieder kwartier pingelden, overstemde het gejammer van Miesje helaas niet. Hij keek niet om, dat leek hem beter.  ‘Hiske, mevrouwtje, gezellig dat u er weer bent. Tijd niet gezien! Bent u ziek geweest of zo?’ ratelde de jongeman een paar kramen verder. Hij stond zonnebloemen stond te sorteren. Hoe de jongen heette wist hij niet. Al was het wel altijd dezelfde Turkse jongen die luid over het plein riep dat er nog wat frisanten of toverbollen voor de helft van de prijs waren. Toen boog hij zich over de bossen heen en fluisterde: ‘Er zelfs gezegd dat u onder de grond lag, zonder kloppend hart en zo hè. Maar u bent hier, springlevend! Wat kan ik voor u doen?’ ‘Ja, even weggeweest inderdaad,’ antwoordde Marten. ‘Lelies alsjeblieft.’  Eenmaal thuis ontdeed Marten zich uit alle overbodige kleren en plofte hij neer in zijn leren hangstoel. Hij aaide de leuningen.  ‘Martens schoot noemde je deze stoel altijd,’ zei hij in zichzelf. Hij glimlachte en dacht terug aan hoe zijn vrouw precies hier zat toen ze haar plan op een briefje aan hem presenteerde. Hij moest en zou het dorp de stuipen op het lijf jagen.  ‘Anders ga ik bij je spoken,’ zei ze giechelend.  ‘Spoken mag altijd.’ ‘Niet leuk spoken dan. Dan ga ik de radio steeds op een andere zender zetten, of je sloffen laten verdwijnen.  ‘Ik beloof je lieverd, dat ik liever andere mensen bang maak dan mezelf,’ had Marten haar gezegd. ‘Wat is je plan?'

FrederiekVerb
6 0

Rode pepers - uit Hand in hand in hand

Ik had er te veel rode pepers ingedaan. De binnenkant van mijn mond stond in brand door de saus waar ik een likje van probeerde. Ik keek met spijt naar mijn vinger die ik door de saus had geroerd. Het eten was verpest. Pittig eten kon in de melk komen, had ik in een dik babyboek gelezen, vol streng wijzende wijsvingers en professionele opvoedblikken. Zeker in de derde week na je bevalling kon dit voor roerige nachten zorgen. Ik goot wat extra kokosmelk in de pan. Zou dat werken?  ‘Hoe laat is Nola hier?’ Ik haalde mijn schouders op. Sil sjorde zacht aan mijn mouw. ‘Wil je nog even?’ zei hij zacht. Wat wilde ik nog even? Ik trok mijn mouw terug en keek geïrriteerd naast me, tot ik zijn gezicht zag. Sil stond met zijn armen geleund op het aanrecht en tilde zijn mondhoek op. Niet zijn blik, maar zijn mond zei alles. Zijn ogen stonden stil in de tijd, in ruststand. Zijn mond en tong konden me alles zeggen. Door het kleine kiertje tussen zijn lippen zag ik dat hij met nog even iets seksueels bedoelde, dat hij met zijn tong op een fijne plek wilde komen. Op die plek waar hij al een tijd niet was geweest, een plek die sinds de bevalling geen aandacht had gekregen, ook niet van mezelf trouwens. Een zachte plek waar hij met zijn tong overheen of langs zou gaan, dacht ik terwijl ik al roerend naar de pan bleef kijken. Een tinteling ging door mijn onderbuik. Heel lang was alles van de baby. Er was een heel hoofd uit me gekomen, een lichaam. En Sil had ernaar mogen kijken. Mijn intieme delen waren niet zo intiem meer. Dat vond ik tenminste. Betasting was niet aan de orde. Ze hadden een andere identiteit aangenomen. Het was zoiets als volwassen worden. Sil leek er geen problemen mee te hebben en had de associatie met de bevalling losgelaten. Hij legde zijn hand op mijn billen en ik drukte mijn onderlichaam steviger tegen het aanrechtblad.  ‘Eigenlijk kan het niet,’ siste ik. ‘Nol is er over een paar minuten.’ Sil zijn hand lag op mijn billen. Ik was al helemaal schoon en gedoucht, mijmerde ik met mijn gedachten. Al kon ik dat nog wel een keer doen. ‘Ik kan heel snel zijn,’ zei Sil zacht in mijn oor. ‘Jij vast ook na zo lang.’ Mijn wang duwde ik in het kuiltje van zijn glimlach. Ik draaide mezelf een kwartslag om hem te zoenen. Onze lichamen verzoenden zich. De stevige gulp van zijn spijkerbroek drukte zich tegen me aan. Soms op precies de goede plek en soms er net naast, wat misschien nog wel perfecter was.  Ik liet de spatel los en deed mijn hand door zijn stroeve haren. Korrelige gel maakte me eerder nooit zo opgewonden. De randen van mijn lippen raakten de zijne, tot een schattige kerm in de woonkamer ons uit onze verleiding trok.  ‘Ga jij naar Ollie? Ik roer wel.’

FrederiekVerb
4 0