Lin Jansen

Gebruikersnaam Lin Jansen

Teksten

Trein

Meer dan vijfentwintig jaar lang pendelde ik dagelijks met de trein naar Brussel en dat was heel dikwijls een echt avontuur.   Jarenlang ging het goed, af en toe eens een staking, af en toe eens een 'persoonlijk ongeval' (eufemisme voor iemand die het leven niet meer zag zitten en dus op het verkeerde spoor terecht kwam) maar al bij al heel betrouwbaar. Heen en weer in zo'n minuut of vijfenveertig.   En toen liep het mis. Een of andere nieuwe topman wou zijn stempel drukken op de goed geoliede machine en dat is de trein nooit meer te boven gekomen.   Een gewone ochtend in dat rampzalige treinjaar. Ik werd wakker gewekkerd om zes uur, zodat ik om acht uur kon punten op het werk. Alles verliep vlotjes en zelfs de trein vertrok op tijd. En dan begon het avontuur. Het was winter en ijskoud, maar in de trein was het lekker warm. Ik verdiepte me zoals gewoonlijk in een boek en keek niet op of om. Jarenlang reizen op hetzelfde traject geeft je een soort ingebouwde klok mee: 'Het geluid van het ondergrondse station in Mortsel', 'De tweelingbrug bij Duffel', 'Het station Van Mechelen' Zonder opkijken voel je waar je bent, hoor je waar de trein voorbijrijdt.   Ik voelde dat er iets niet goed zat, keek uit het raam en zag ... Antwerpen Noord. Nee, dit was niet het spoor naar Brussel. 'Ben ik op de verkeerde trein gestapt? Ben ik op weg naar Roosendaal?' Stilte in de luidsprekers. De trein stopte met knarsende remmen, het licht ging uit. De luidsprekers bleven zwijgen. Na tien minuten malende gedachten en vragende ogen naar de medereizigers 'Wat is hier aan de hand? Zijn we gekaapt?' Eindelijk gekraak in de luidsprekers 'Geachte reizigers, de trein is op het verkeerde spoor terecht gekomen. We kunnen pas weer vertrekken richting Brussel (toch de juiste trein) als we toelating krijgen van het seinhuis. Gelieve ons te verontschuldigen voor de opgelopen vertraging' Daar stond mijn trein naar Brussel op het rangeerstation Noord: richting Nederland. Dit station is nu het alom geroemde Park Spoor Noord. Zouden ze het rangeerstation in een park hebben veranderd om de treinen naar Brussel op het juiste spoor te houden?   Ondertussen was het bijna tijd om op het werk in te punten en de trein stond nog altijd in Antwerpen Noord. En het werd kouder en kouder, want samen met het licht was ook de verwarming uitgevallen. Ik deed mijn handschoenen en mijn jas weer aan en trappelde wat met mijn voeten om warm te blijven, maar veel hielp dat niet. Ik dook weer in mijn boek en probeerde te lezen in het halfduister om de kou te vergeten. Eindelijk, rond negen uur, floepte het licht weer aan, begon de verwarming weer te draaien en kwam de trein in beweging, traag maar zeker. Traag, want het duurde bijna een half uur voor de trein het station Antwerpen Oost passeerde om dan eindelijk in Berchem het spoor naar Brussel weer te vinden.   Aan het einde van de rit, om elf uur, vroeg de stem in de luidspreker nogmaals of we haar wilden verontschuldigen. Een waarom ook niet? Onvoorziene omstandigheden horen altijd een beetje bij het reizen, ver of dichtbij. Bovendien had ik me lekker lang in mijn boek kunnen verdiepen met dank aan de verstrooide machinist.  

Lin Jansen
0 0

Hoe ver moet je gaan?

  Ik, als westerse reiziger, wil ontsnappen aan de eeuwige ratrace en de betonnen muren om me heen als ik een land als Mongolië bezoek. Hoever moet je gaan om onze beschaving te ontvluchten?   Juni 2004: Ulaanbaatar, komt net tot leven als het internationale gezelschap waarmee ik naar de Gobiwoestijn afreis, met slaapogen uit het hotel aan het eind van de wereld druppelt. Minnie Ho uit Hong Kong staat op haar GSM te tokkelen terwijl wij de bagage naar buiten brengen. We reizen in een bizar grijs busje van oerdegelijke Russische makelij, hoog op de wielen, zes zitplaatsen en een kleine bagageruimte; de jerrycans met water en benzine, de tenten en al het kampeergerei moeten op het dak. Het duurt even voor alle passagiers, tolk en chauffeurs hun plaats hebben gevonden. Frisse slierten ochtendnevel zijn de voorbode van een bloedhete dag.   Eindelijk is het zover. Op weg naar de Gobi, waar Marco Polo zijn middeleeuwse avonturen beleefde, waar de zijdehandelaars doorheen trokken om het gulzige antieke Rome van luxe stoffen te voorzien, waar Dzjengis Khan en zijn horden heersten. Ik heb iets met woestijnen en de Gobi spreekt het meest tot mijn verbeelding.   Aan de rand van de stad gaat het asfalt onherroepelijk over in zand. De Mongoolse chauffeur oriënteert zich feilloos in een eindeloze vlakte die ons naar de prehistorie katapulteert. Dieren, veel dieren, de meeste ongetemd, kleine, vinnige paarden, schapen, geiten, kamelen, jaks migreren gestaag, niet beperkt door omheiningen. Dit is een land zonder grenzen, groots onder het helblauwe Gewelf, dat de Mongolen als een van hun goden beschouwen. Geen enkele moderne dissonant onderbreekt het landschap: geen gebouwen, geen telefoon- of elektriciteitspalen, geen wegen of wat ook, waar de mens de hand in gehad heeft.   Tegen de middag steekt een stevige wind op. Zand dat hier nog half bedekt wordt door het gras, stuift op in mini tornado's, die met hoge fluittonen een venijnige aanval uitvoeren op mijn ogen, mijn neus, mijn mond. In open lucht eten is onmogelijk. We stoppen bij een tent, de tolk stapt uit en praat met een vrouw. Even later kunnen we binnen eten. In deze barre contreien gebiedt de gastvrijheid dat een reiziger te allen tijde onderdak kan vragen en krijgen. Een tolk is echt geen overbodige luxe, want de nomaden kennen alleen Mongools. Stel je even voor dat in België een groepje Japanse toeristen bij je aanbelt en vraagt om in je huis te mogen lunchen. Ik voel me ongemakkelijk als de de familie plaats maakt voor ons gezelschap, terwijl wij ons installeren op de brede, comfortabele bedbanken. De steunpalen en het meubilair zijn traditioneel oranje gekleurd ter ere van de Zon. Minnie Ho tikt fanatiek op de toetsen van haar GSM en is hoogst verbaasd als het ding niet tot leven komt. Wanneer we opstappen geven we onze overgebleven boterhammen aan de vriendelijke familie. Wellicht zullen ze maandenlang over ons bezoek vertellen aan hun familie en vrienden.   Naarmate we verder naar het zuiden rijden, maakt de steppe plaats voor de echte woestijn. De meertjes worden kleiner en minder talrijk. Laat in de lente is na het afsmelten van de sneeuw, nog vocht genoeg in de bodem om heel de woestijn te bedekken met een orgie van bloemen, een korte periode van fertiliteit in een, voor de rest van het jaar, onvruchtbaar land. Zo ver het oog reikt is de woestijn paars gekleurd door de kleine inheemse versie van de iris.   Tegen zonsondergang bereiken we de kampplaats. Gelukkig hebben we iglotenten bij die zich bijna automatisch opzetten. In het halfduister bereiden we een maaltijd die de eerstvolgende dagen niet veel variatie zal vertonen, hooguit een andere combinatie van schapenvlees, wortelen, uien en aardappelen. Wat een contrast met de oneindige variatie in onze supermarkten. Ik ervaar aan den lijve het eentonige leven van de Mongool. Ze drinken airag, gefermenteerde en dus alcoholische paardenmelk, en wodka die hen helpen om de verveling en het keiharde bestaan te vergeten. Tussen ijzige poolwinden in de winter en vuurhete zandstormen in de zomer balanceert hun nomadenbestaan. Ik ervaar alleen de onweerstaanbare aantrekkingskracht van dit machtige natuurland.   Nog even plassen voor ik de tent induik. In het duister ben ik al na honderd meter uit het zicht verdwenen van de drinkende en zingende kring rond het vuur. Enkele uren vroeger, in helder daglicht, was er niets om me te verschuilen: de plantengroei hoogstens enkeldiep en rotspartijen vond ik er ook niet. Alleen afstand gaf hoop op enige privacy, tot er enkele Mongolen op hun paarden opdoken aan de horizon. Zij zagen mij hurken tussen de irissen en wijzigden hun parcours zodat ze, volgens hun etiquette, voldoende ver uit mijn buurt bleven om me onzichtbaar te kunnen verklaren. Ik zat daar, gegeneerd, tussen de bloemen, met het zakje voor het toiletpapier in een hand, de rol in de andere.   De volgende dag kondigt zich aan in zinderend coloriet: een rijzende Zon, die het Gewelf penseelt in alle kleuren van de regenboog. Voor ik met mijn slaapogen kan knipperen baadt de purperen vlakte in gouden licht, overkoepeld met egaal helder blauw. Er is geen water om me te wassen, laat staan een douche! De aanwijzingen voor het vertrek indachtig, heb ik enkele pakken vochtige doekjes voor babybilletjes meegebracht Mijn handen ontsmet ik met gel, mijn tanden poets ik met tandpasta op zoutbasis. Doekjes, toiletpapier, alle afval die na vertrek op onze aanwezigheid zou kunnen duiden, nemen we mee. Dit is een ecologische reis.   Zonder enige aanwijzing, ergens in deze eindeloze vlakte, opent zich aan onze voeten een kloof met zicht op Jurassic Park. Mijn fantasie over brontosaurussen die in kuddes door dit land trekken is niet zo gek. Hoewel ze goed verborgen waren, vonden ondernemende archeologen in deze godvergeten plaats de overblijfselen van allerlei sauriërs, die in de toen aanwezige moerassen zijn verdronken. De plaats heeft zelfs een museum. Daar vind ik naast enkele glazen kasten met plaatselijke flora en fauna, een opstelling over de dinosauriërs met versteende eieren en fragmenten van enorme skeletten. We naderen de zandduinen van de Gobi, ooit de paradijselijke stranden van een enorme binnenzee, de biotoop van de levende exemplaren uit het museum.   We racen in sneltreinvaart over de egaal gladde zandpiste recht naar ons doel, terwijl we luidkeels 'Highway to hell' zingen. Door de bestofte voorruit van het busje zie ik hoe zich in de verte een gelige streep aftekent, daar waar blauw en paars elkaar raken. De race wordt afgeremd door slome kuddes kamelen die op hun hoge poten ronddwalen in de hete leegte. Langzaam krijgt de streep meer vorm en begint ze te schitteren in de felle middagzon, tot ze wordt omgetoverd tot zandduinen van wel achthonderd meter hoog. In de plaatselijke taal heten ze de zingende duinen. Marco Polo heeft hun lied gehoord en vermeld in zijn kronieken. Wij moeten het stellen zonder de duinenmuziek omdat het zand volledig uitgedroogd moet zijn om de hoge fluittonen en lage bromgeluiden te kunnen opwekken. Zodra het busje stopt, klap ik mijn tent uit en hoop ik op het rulle zand een zachter bed te vinden dan op de keiharde verdroogde modder van de vorige kampplaats. Minnie is stilaan wanhopig zonder de communicatie met de rest van de wereld. Voor mij betekent het onthechting, omdat de beschaving in een pennentrek kan verdwenen zijn, zonder dat we het zouden weten.   Het is nog vroeg genoeg om nog even de duinen te verkennen en vooral om als een klein kind naar beneden te glijden op een van de afvalzakken, die we in ruime voorraad bij ons hebben. Het is laat in de namiddag en de wit-gele schittering van het zand lost op in roze en rood. Ik ploeter naar boven, mijn voeten zinken bij elke stap volledig weg in het duin. Het zweet gutst van mijn lijf, ik klauw met mijn handen op zoek naar steun. Ik wil daarboven staan en het zicht op het zandgebergte op me laten inwerken. De kracht van de zon begint te tanen, de schaduwen worden dieper, het klimmen wordt gemakkelijker. Eens ik boven aankom, tekent zich een onwaarschijnlijk, surrealistisch landschap voor mij af: rode bergen gescheiden door bijna zwarte dalen, erboven het Gewelf dat naar paars begint te neigen.   Ik keer me om, realiseer me dan dat ik lijd aan hoogtevrees, heel erge hoogtevrees en onder mij gaapt de leegte. De afvalzak hangt nutteloos aan mijn rugzak en ik versteen ter plaatse. Alleen de rustige stem van een medereiziger kan me naar beneden praten. Met oneindig geduld leidt ze me de lange, lange weg terug, terwijl de anderen vrolijk op hun afvalzak naar beneden suizen. Beneden wacht alweer een maaltijd van schapenvlees, uien, wortelen en aardappelen.   Als ik voor dag en dauw mijn hoofd naar buiten steek, staat een harige kamelenpoot op enkele centimeters van mijn neus. Iets verder zie ik dat een hele kudde kamelen het tentenkamp zonder slag of stoot heeft veroverd. De chauffeurs, die ondertussen ook wakker zijn, hebben weinig mededogen met de beesten en verjagen ze meteen met flink wat kabaal en wapperende handen. Stoïcijns hobbelen de kamelen weg naar rustiger oorden.   We reizen af naar Bulgan, een nederzetting in niemandsland. Zodra ik het dorp aan de horizon zie opdoemen, fladderen plastieken vlinders, wit, groen, geel, blauw tussen de irissen. De kleurrijke winkelzakjes van de lokale handelaars plaatsen een bom onder de gedachte dat dit een prehistorisch land zou zijn. Zelfs tot hier dringt onze maatschappij van plastiek door. De nederzetting bestaat uit houten huizen aan zandige landwegen met centraal gelegen enkele duistere winkeltjes en een markt. Hier vervliegt de illusie van een ongerept land. De markt is opgebouwd met muren van roestige, afgedankte containers vol tweedehandskleren, -schoenen en -gereedschap en plastiek, veel plastiek. In het midden op wankele houten kraampjes of op zeildoek op de grond: aardappelen, uien, wortelen. Vlees en zuivel vinden we in de winkels in koelkasten, al is het niet helemaal zeker dat die ook koelen. In het dorp zie ik dat de moderne techniek hier toch is doorgedrongen: verhakkelde vrachtwagens, blinkende zware motoren, zonnepanelen, schotelantennes. Minnie Ho hoopt hier, in het midden van de 'beschaving' op connectie met de buitenwereld. Even komt er leven in het toestel tot het begint te knarsen als de roestige deuren van de containers en de verbinding weer wegvalt. We brengen een bezoek aan de burgemeester, een visionair met meerdere universitaire titels. Hij heeft ervoor gekozen om terug te keren naar zijn dorp om daar verschillende ecologische teeltmethodes te testen. Hij heeft hiermee zo'n succes dat hij van de overschotten, die hij zelf niet gebruikt, conserven kan maken. Hij geeft zijn kennis over de beproefde methodes door aan familie, vrienden en buren die hierdoor grotere oogsten kunnen binnenhalen van andere groenten dan aardappelen, uien en wortelen.   De indrukken die ik tijdens deze reis heb opgedaan hebben mijn inzichten enorm verrijkt. Toch ben ik na het bezoek een illusie armer. Zelfs aan het eind van de 'beschaving' vind je nog altijd haar uitwassen. Hoe lang duurt het nog voor de oergrond ook hier met beton is overgoten?  

Lin Jansen
0 0

DROOMTIJD

  Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Gedragen door de thermiek boven de gloeiend rode kiezel, Uluru genaamd, ontketen ik het eerste volk van dit continent. Ik vlieg. Ik droom. Hete wind raast in mijn oren. Schitterend licht lokt me hoger en hoger in het blauwe. Het rood is nu ver weg. Het blauw verdonkert, wordt indigo, wordt zwart. De Melkweg leidt me naar de diepste spelonken van de ruimte, waar de dromen ontstaan die de aarde hebben gevormd. In de ruimte ben ik niets, ik weeg niets, materie verdwijnt in het zwarte gat en ik zweef in het spoor van mijn droom. Lachvogels lokken me terug naar de aarde, naar de rode kiezel. Het zwart vervaagt, wordt weer indigo, de sterren vervagen, het licht keert terug en ik duik als een arend naar zijn prooi, naar Uluru. Rond de rots staan de stammen van Australië. Uit duizend didgeridoos klinkt de oertoon van Gaia, de diepe toon die je doet zinderen in harmonie met de aarde. Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Ik ben elk element van de droomtijd. Elke breuk, elke groef, elke holte in de heilige rots is een spoor van mijn verhaal. Ik wijs de weg terwijl ik droom. Ik word wakker in een houten hut op de camping nabij Ayers Rock. Ik ben een blanke westerling, een reiziger, een gast. Voor ik hierheen kwam voedden lectuur en films mijn nieuwsgierigheid naar het oervolk dat hier tot tweehonderd jaar geleden ongestoord heeft geleefd. De droom brengt me wel heel dicht bij de aboriginal, die me zal begeleiden tijdens een wandeling rond de rots. We ontmoeten mekaar aan de voet van Uluru, waar hordes toeristen zich verdringen aan 'The Climb', het spoor dat ze tekenen terwijl ze de top proberen te bereiken. Hun prestatie wordt beloond met een glas champagne en een T-shirt met 'I climbed Ayers Rock' erop. Renita is een Anangu, lid van de clan die enkele tientallen jaren geleden de rots heeft teruggekregen van de Australische overheid. Ze zal me meenemen in het traditionele leven van haar stam. Ze draagt het uniform van een park ranger, een toegeving aan de eisen van haar functie. Haar traditionele uiterlijk met de enorme donkere ogen in haar zacht, ronde gelaat, omkranst met een warrige bos blonde haren, haar brede glimlach, stellen me meteen op mijn gemak. We verwijderen ons van het hysterische circus bij 'The Climb' en stilaan nemen de geluiden van de woestijn bezit van Renita en mij. Ze zegt niets en ook ik zwijg. Als hoogpotige reigers proberen we de staalharde naalden van het spinifex gras te vermijden. De rode muur altijd dichtbij, overheersend maar niet bedreigend. Wat maakt dat schuifelend geluid? Een slang? Een hagedis? Een vogel lacht in een eenzame boom. Een koel briesje verzacht de hitte en kietelt mijn oren. Ik imiteer Renita als ik de opdringerige, alomtegenwoordige zoemende vliegen met een lome handbeweging voor mijn mond en ogen probeer te verjagen. We gaan zitten in het rulle, rode zand, in de schaduw, vlak bij de rots. De tjukurpa, de droomtijd, draagt me naar een oeroude herinnering. Ik ben Kuniya, de slang. De afdruk van mijn slingerend lijf staat in de rots gegrift en vertelt mijn verhaal. Ik leefde heel lang geleden in tjukurpa,. Op een dag werd ik aangevallen met speren door een groep Liru, mythische vijanden van de slang. Lang duurde mijn strijd terwijl ik kronkelend de scherpe punten probeerde te ontwijken. Mijn verhaal en de ontelbare pijnscheuten staan als diepe gaten in steen gebeiteld naast de slingerende lijn van mijn doodstrijd. Renita neuriet voor mij de gezangen van het landschap, het lied van de droomtijd, die haar de weg wijzen in de woestijn. Ik leg mijn vingertoppen op de heilige rots en voel de diepe trilling van dit oeroude continent. De vogel lacht en de wind zingt een lied in de groeven en spleten van dit magisch symbool.   Ik ben Japara, de kangoeroe. Ooit leefde ik in de zee tot een krachtige wervelwind me optilde en me over het land blies. Over wouden en bergketens werd ik gedragen naar de plaats die nu Uluru wordt genoemd. Daar kon ik met mijn staart en achterpoten houvast vinden aan een boom. De wind rukte en trok aan mijn lichaam en ik voelde mijn staart en poten uitrekken tot ze leken te scheuren. Plots loste de boom zijn greep op de aarde, zijn wortels openden de bodem en vormden een bron bij de rots. Ik lag uitgeput onder de boom: poten en staart verlengd en vervormd. Zo werd ik de kangoeroe die iedereen nu kent.   Zachtjes zingend, plukt Renita een besje hier, enkele blaadjes daar. Ik luister naar haar aangename, diepe stem en ik dompel mezelf onder in de restanten van de oeroude wereld die zij vertegenwoordigt. Wat ze plukt mag ik proeven: het zuur-zoete bushtomaatje, het eucalyptusblad met de citroensmaak, de pepersmaak van een wortel. In de schaduw van een boom houden we halt.   Ik ben Linga, de hagedis. Ooit maakte ik een boemerang, een perfecte boemerang, de beste die ik ooit had gemaakt. In die tijd was Uluru nog een zandige heuvel en toen ik mijn boemerang wierp, kwam hij niet terug, maar verdween hij in het zand. Ik moest en zou die boemerang terugvinden. Ik groef diepe holen in het zand, schraapte met mijn tenen aan de rand in mijn zoektocht naar het verloren kleinood. Ik kon het niet vinden. Mettertijd versteende het zand en bleven de gaten, holen en verticale kloven het zichtbare resultaat van mijn queeste.   Het water in de bron staat enkelhoog, maar we toch laten we ons met de kleren aan in het water vallen. In de hete middagzon gooien we lachend handenvol water naar mekaar toe, als kleine kinderen, tot we afgekoeld en uitgerust verder kunnen. Een nat spoor van de druipende kleren en voeten achtervolgt ons.   Ik ben Lungkata, de dingo. Bij aboriginals bestaat een wet die verbiedt dat ze vrouwtjes en pups van de dingo doden. Lang geleden doodde de jager, Kapiri, twee dingopups en at ze op. Die daad werd wreed gewroken door de dingo's zodra ze het gehuil van de moeder hoorden. De boosdoener zag de dingo's van alle kanten komen aanlopen en klom in de dichtstbijzijnde boom. Lungkata, uitzinnig van verdriet om haar pups, moedigde de dingo's aan om wraak te nemen. De hele meute begon aan de boom te schudden tot hij werd ontworteld. Met een smak viel hij op de grond en het lichaam van Kapiri viel in duizend stukken. De dingo-pups kwamen levend tevoorschijn en huppelden keffend naar hun moeder terug. In de grond gaapt nu een groot gat. De grond er rond ligt bezaaid met rode rotsblokken: het gestolde bloed van de jager die de wet had geschonden.     Mijn gids leidt me weg van Uluru, verder de woestijn in. Het is middag en de zon staat hoog aan een zinderende hemel. De hete lucht trilt en siddert voor mijn ogen, schildert de vormen en kleuren in een waas van oranjerood en grijsgroen. Zonder dat ik het heb gemerkt, hebben we een schuilhut, een wiltja, bereikt. Die zal ons enige bescherming bieden tegen de vurige zon. Handig draait Renita een puntig stokje in een houten plank. Al vlug ontsnapt door de wrijving een rookwolkje. Enkele pluisjes op de rokende plank, een zuchtje adem erbij en er brandt een vuur. Uit het niets, lijkt het wel, komen een man en een vrouw naar ons toe. De vrouw draagt een houten schaal met eten, de man heeft enkele gietijzeren potten bij zich. Renita legt haar oogst van bessen en bladeren op de schaal. Ze geven kruiding met het aroma van peper of citroen aan het gerecht. Terwijl de man en de vrouw boven het vuur het eten klaarmaken, laat mijn gids me proeven van geroosterde stukjes boomlarve. Die zijn een heerlijk nootachtig aperitiefhapje in afwachting van de stoofpot van slang. Door de ongewone maar samen passende smaken waan ik me in een westers gastronomisch restaurant. Een brede glimlach tovert zich op het gelaat van de koks als Renita mijn opmerking vertaalt. Net zo mysterieus als ze gekomen zijn, verdwijnen ze terug in de woestijn.   Door een koele bries en een schaduw voor de zon komen we uit de wiltja. Een donkere wolk bolt op boven Uluru. Achter onze schuilplaats wordt het zonlicht verduisterd door een tweede wolk. Een derde wolk verschijnt achter de eenzame boom. De lachvogel zwijgt. De hagedis kruipt weg onder de versteende resten van de dingo. De ogen van de kangoeroe lichten op in één van de holen in de rots. Stilte voor de storm.   Een strakke wind steekt op en drijft de dreigende luchtmassa's samen boven Uluru. Van wit en lichtgrijs, verdonkeren ze naar een groenig donkergrijs. De rots verkleurt van gelig oranje naar een vuil-paarse tint. De lucht knettert van een ingehouden energie die toch nog onverwacht uitbarst in een veelarmige flits, meteen gevolgd door de knal van de eerste donder. Wij schuilen onder de takkenbossen van de wiltja, die amper boven de vlakte opbolt. De eenzame boom splijt onder de kracht van het natuurgeweld. De hevige windvlagen borstelen over de woestijnbodem en spuiten het rode zand in mini tornado's hoog in de lucht, terwijl alle losse takken en bladeren over de grond worden meegesleurd in de woeste dans der elementen. Ook in mijn lijf knettert een tomeloze energie, de kick, de opwinding bij het ondergaan van dit natuurfenomeen. Na het vuur komt het water: onstuitbaar, met de kracht van een waterval. Bliksem en donder laten mekaar los en verdwijnen in de verte. Het water blijft de dorstige woestijn laven.   Als een Siamese tweeling komen Renita en ik uit de schuilplaats, we kijken elkaar aan, staan onder dezelfde spanning, en beginnen te dansen in de nog altijd gutsende regen. De armen hoog in de lucht, de benen wijd, het bekken schommelend in een aloude ode aan de vruchtbaarheid. Onze kleren doorweekt, het hoofd in de nek, geven we ons over aan de elementen. Wij zijn Anangu, de mens. De levenbrengende stortvloed dondert door de groeven en spleten van de rots, schuurt zich dieper in de steen en schrijft opnieuw geschiedenis. De sporen van champagne slurpende blanke kolonisators worden weggewassen. Uluru wordt herboren en morgen is de woestijn een bloemenzee.  

Lin Jansen
20 0

Opleiding

Opleiding literaire creatie in Borgerhout (tweede jaar), creatief schrijven, enkele workshops tijdens de boekenbeurs in 2014.

Publicaties

Prijzen