Nr.26 (Proloog deel 1)
Ergens in een dicht bos rijd er een pikzwarte wagen met verduisterde ramen over het hobbelige pad. Heel de tijd rijden ze tussen de bomen tot ze op een open plek komen waar een heel groot en goed beschermd gebouw staat. Je zou haast denken dat het een gevangenis is, zo dik zijn de muren waarop er allemaal bewaking op staat. De wagen stopt bij de bewaker die bij de reuze poort staat en het raam van de bestuurder gaat open. Er wordt een pas getoond en de bewaker geeft teken dat ze door mogen rijden. De grote poort gaat langzaam open en na een poosje verdwijnt de wagen naar binnen.
Helemaal binnen in het gebouw zijn er twee hele grote zalen waar van eentje vol zit met mannen. Je hebt er alle soorten: dik, dun, klein, groot, schuw, ruw en noem maar op. Eén van hen heet Black. Hij is vijfentwintig jaar, is vrij lang van gestalte, goed gespierd, zijn haar was bruin net als zijn ogen en op zijn linker wang heeft hij een groot litteken. Maar dat hebben bijna alle mannen daar. Iedereen die daar zit heeft iets tegen de wet in gedaan en bij iedereen stonden er opeens een groep mannen in zwarte kostuums voor de deur die hen de keus gaven om of wel met hun mee te gaan of aangegeven te worden bij de politie. Natuurlijk wou niemand naar het gevang dus de meeste kwamen dus naar hier. Wat ze daar moesten was dag in en dag uit dozen met voorwerpen in elkaar steken en dan weer inpakken. Niemand wist waar die dozen voor waren of waarom ze dat moesten doen, en niemand vroeg er ook naar.
Black zit samen met zijn vrienden in de ontspanning ruimte toen de mannen in het zwart binnen kwamen met tussen hen in… een jongen? Black geloofde zijn ogen niet. Het was nog maar een jongen, rond de vijftien a zestien jaar. De jongste waren tot nu toe al in de twintig als ze binnen kwamen. Black merkt dat ook de anderen verwonderd zijn.
“Wat brengen ze nu weer binnen,” zucht er één
“Denken ze dat het hier een kindertuin is of zo?” zegt een ander verontwaardigd. Black moet toe geven dat het veel te hard zal zijn voor zo een jongen, het is zelfs zwaar voor hem.
Dan ziet hij opeens één van de mannen hem wenken. Iedereen word stil als ze Black naar de groep toe zien stappen.
“Black, we willen dat jij deze jongen onder je hoeden neemt.” Zegt de man. Black is stom verbaasd. Meent die dat nu echt? Black had al andere nieuwe wegwijs gemaakt in hoe de dagen verliepen, maar moest hij nu echt voor dit joch gaan zorgen? Natuurlijk was hij zo slim om niets te zeggen. Hij kijkt de man aan.
“Natuurlijk kunt u op me rekenen. Hij zal alles rap door hebben.” Zegt Black zo vriendelijk mogelijk.
“Dat wist ik al. Voor we hem hier bij je laten moeten we je laten weten dat je nooit, maar dan ook nooit hem mag aanraken. Dat is strikt verboden,” de man wend zich naar de andere mannen “en dat geld ook voor jullie!”
“Wie hem aanraakt zal er spijt van krijgen, dat kan ik jullie verzekeren.” Zegt een andere met een gemene grijns. Na die woorden willen ze vertrekken maar Black heeft toch een vraag.
“Eh, mag ik vragen wat zijn naam is?”
“Noem hem maar Nr.26.” en zo blijft Black alleen achter met de jongen.
Even blijven ze daar staan. Black bekijkt de jongen, die nog geen woord gezegd heeft. Hij moest toegeven dat de jongen er niet alledaags uitzag. Voor anderen zou hij een idool kunnen zijn, met zijn witblond haar en helder blauwe ogen, maar Black ziet meer. Er zit niets van emotie in die blauwe ogen, het lijkt wel als of hij er niet is. Black kijkt nog eens naar de deur waar de mannen door waren verdwenen en zucht. “Dit is wel erg vreemd. Zo wel voor jou als voor mij.” Zegt Black dus maar en kijkt de jongen aan.
“Ik moet zeggen dat ik nooit had verwacht dat ze hier iemand zo jong als jou zouden brengen. Je zou eigenlijk haast een moord moeten begaan om hier gestoken te worden als kind.” Grinnikt hij, maar Black heeft zo het gevoel dat dat ook de reden is dat deze jongen hier zit. -Wat was zijn naam ook al weer? Oh ja, Nr.26. Wie noemt nu zijn kind Nr.26?- Black schud zijn hoofd en met grote tegenzin begint hij aan de uitleg en rondleiding.
Nr.26 volgt hem en zegt geen woord. Hij staart uitdrukkingsloos naar alles, als of het hem niet kan schelen dat hij daar is. Na een tijd begint het op Blacks zenuwen te werken maar dan klinkt er een hele luide bel. -Gered door de bel, wat ben ik voor één keer blij om hem te horen- denkt Black en wenkt Nr.26. Alle mannen staan recht en verzamelen in de tweede grote zaal. Daar staan er allemaal tafels met banken en één grote loopband. Black legt uit wat ze precies moeten doen.
“Iedereen is verdeeld in groepen en je hebt per groep één tafel. Op die loopband komen er dozen en je moet er steeds één pakken, de inhoud in elkaar steken en dan de doos dicht doen. Het klinkt misschien simpel, maar er zijn nog regels. Per groep krijg je een aantal dozen die moet gedaan hebben tegen de volgende pauze, als je te weinig dozen hebt gedaan volgt er straf. Meestal is het naar de koelingcellen, die zijn zo koud dat als je in slaap valt het kan zijn dat je nooit meer wakker word. In het slechtte geval…” Black word onderbroken door een bewaker.
“Aan het werk jullie!” roept de bewaker. Dus pakt Black een doos van de loopband en zet zich in zijn groep en ook Nr.26 pakt er eentje en zet zich neer. Black dacht dat Nr.26 niets zou doen, maar dat heeft hij mis. Nr.26 is zelfs nog sneller dan de anderen. Nog voor de bel ging zijn ze klaar met hun aantal dozen. Nr.26 staat recht en verlaat de zaal. De bewakers doen niets, dus Black vermoed dat ook die de waarschuwing hadden gekregen om Nr.26 niet aan te raken. Waarom eigenlijk? Black is wel erg nieuwsgierig naar de reden. Waarschijnlijk heeft het iets te maken met wat hij mis gedaan heeft. Maar hij wilt het toch niet zelf uitzoeken, de woorden van die tweede man in zwart houden hem tegen. Black denkt er niet verder over na en babbelt wat met de anderen in de groep.
Zo gaan de dagen voorbij. Nr.26 zit daar nu al twee weken en alles gaat prima. Sinds dat hij er is gekomen is de groep van Black altijd vroeg klaar met de dozen en dat vind de groep natuurlijk geweldig. Weer klinkt die dag de werkbel en gaat iedereen naar de werkzaal. Iedereen is aan het werk, onder toezicht van de bewakers. Drie van die bewakers staan wat te babbelen.
“Heb je het ook gemerkt? Sinds die ene er bij gekomen is is die groep altijd vroeg klaar.”zegt de eerste bewaker.
“Ja, daar voor hadden we nog wat plezier met die groep, maar nu kunnen we hen niets doen.” zegt de tweede.
“En die regel! We mogen dat joch niet aanraken, of er zal iets gebeuren. Denk je nu echt dat hij ons zal vermoorden?” lacht de derde. Zo staan ze praten over Nr.26. Op eens heeft één van hen een idee.
“Laten we eens zien of er iets gebeurd vanaf dat we hem aanraken.”
“Goed idee, maar wie raakt hem aan?” vraagt de tweede. Ze denken even na en beslissen dan om één van de mannen het te laten doen. En ze weten ook al wie. Zijn naam is Joe en omdat hij erg sterk is heeft hij een groep mannen die hem hier als baas zien. Maar ook is hij niet al te slim. De bewakers roepen hem en Joe komt bij hun staan.
“Joe, wat dacht je er van om die kleine daar eens aan te raken? In ruil mag je stoppen met werken vandaag.” Zegt de derde bewaker. Joe gaat meteen akkoord en stapt op Nr.26 af.
“Hé kleintje, hoe gaat die?” zegt Joe met een grijns op zijn gezicht. Maar Nr.26 blijft gewoon door werken en negeert Joe, die er niet tegen kan om genegeerd te worden. “Ik vroeg je iets, dan geef je normaal antwoord.” Zegt Joe weer, maar de grijns is nu verdwenen. Nr.26 staat recht, loopt naar de band en negeert Joe weer. Die is stil aan rood aan het worden van boosheid. Wanneer Nr.26 weer wil gaan zitten met zijn nieuwe doos grijpt Joe hem bij de kraag en tilt hem van de grond.
“Mensen die me negeren sla ik tot moes. Maar omdat je nog maar een joch bent geef ik je nog één kans. Geef me antwoord op mijn vorige vraag.” Sist Joe. Ondertussen was iedereen gestopt met werken en staarde nieuwsgierig naar het schouwspel. Nog steeds geeft Nr.26 geen antwoord. Dus balt Joe zijn vuisten en geeft Nr.26 zo een harde slag in het gezicht dat die zijn hoofd laat hangen. Joe laat hem los en Nr.26 blijft roerloos op de grond liggen.
“Dat gebeurd er dus met mensen die niet naar me luisteren.” Roept Joe en zijn volgelingen juichen. Joe stapt naar de bewakers toe maar stopt halverwege omdat iemand riep.
“Joe! Hij staat weer recht!” Joe draait zich verrast om. Normaal zou zijn slag Nr.26 bewusteloos hebben moeten slaan. Maar ook hij ziet hoe de jongen gewoon, zonder iets te hebben, recht gaat staan en hem recht aanstaart. Joe voelt al de blikken van de mannen op zich en word kwaad.
“Dat was nog maar een beginnetje, eens zien of je deze aan kunt.” En Joe stormt op Nr.26 af, die gewoon blijft staan. Black springt nu recht en wil Nr.26 weg duwen, maar stopt als Nr.26 zich naar hem keert en recht in zijn ogen kijkt. Heeft Black dat nu goed gezien? De ogen van Nr.26 waren niet meer blauw, maar blauw zwart. Black schud zijn hoofd, hij moet het verkeerd gezien hebben.
Joe slaat Nr.26 met al zijn macht. En die valt, met zijn gezicht, op de grond. Daar blijft hij ook weer even liggen, maar staat dan gewoon weer recht. Iedereen staart vol ongeloof naar de jongen. Joe begint er nu stil aan ook wat schrik van te krijgen en slikt. Dan opeens verschijnt er een grijns op Nr.26 zijn gezicht en staart die Joe recht aan.
“Is dat al?” zegt Nr.26. Black gelooft zijn oren niet. -Hij spreekt? Ik dacht dat hij niet kon spreken- Schiet er door zijn hoofd heen. Stil aan begint Black een slecht gevoel te krijgen. Niet door de grijns of door dat Nr.26 kan spreken, maar door iets heel anders. Ten eerste klonk de stem van Nr.26 daarnet niet als dat van een zestien jarige, maar als dat van een twintiger, en wat er nog gebeurd is dat Nr.26 stil aan begint te veranderen. Het lijkt wel als of hij langer word en tot ieders verbazing word zijn haar pikzwart, net als zijn ogen die ook pikzwart zijn geworden. Black had het dus goed gezien, de kleine, magere en mooie jongen, met witblond haar en blauwe ogen is verranderd in een even mooie lange, goed gespierde, jongeman met pikzwarte haren en ogen. Iedereen staart naar hem en schuift zo ver mogelijk van Nr.26 weg. Alleen Joe blijft voor hem staan. Nr.26 begint naar Joe toe te stappen en stopt vlak voor hem.
“Als dat alles was, is het nu mijn beurt.” Zegt Nr.26. Hij slaat in Joe’s maag en die vliegt tot iedereens verbazing door heel de zaal, tegen de muur aan de andere kant van de zaal en valt daar hij in een klein hoopje op de grond.
“Ha, dacht je nu echt dat je tegen mij zou kunnen winnen? Jij die maar een gewone sterveling bent." Nr.26 spreekt het woord 'sterveling' uit als of hij er van walgde. “Baas!” roepen verschillende mannen en ze rennen naar Joe. Twee tillen hem op en haasten zich naar de ziekenboeg. De andere mannen wenden zich naar Nr.26. “Misschien kon je hem aan, maar wij zijn met meer. Grijp hem!” en ze stormen op Nr.26 af. Maar al snel liggen ze allemaal kreunend op de grond. Nr.26 kijkt naar de andere mannen, die de grijns op zijn gezicht plaats zien maken voor een moordlustige blik in zijn ogen.
"wie zal de volgende zijn?”