Lisbeth Donker

Gebruikersnaam Lisbeth Donker

Teksten

Nr.26 (proloog deel 3)

De mensen buiten zien Nr.26 opeens te voorschijn komen. Black staat er haast naast, zo ver is hij al geraakt. De bewakers laten hem met rust en lopen zo snel mogelijk weg van Nr.26. Die heeft alleen maar oog voor Black. “Ah, jij. Jij bent geen gewone sterveling.” zegt Nr.26 ijskoud. Black rilt even, maar blijft toch staan. “Wat bedoel je daarmee?” vraagt hij. “Ik heb jou soort al eerder tegen gekomen en ook al uitgeschakeld. Bij de RedWolfs kwamen er al om me weg te drijven. Als of een sterveling tegen mijn krachten kan.” Nr.26 kijkt rond, en Black weet al waarvoor. Hij is op zoek naar de drie bewakers, maar dat ging Black niet laten gebeuren. “Oké, ik twijfelde eerst. Maar nu weet ik het zeker dat jij deze jongen niet bent. Wie ben je?” vraagt Black en Nr.26 lacht. “Een normale sterveling zou eerst vragen wat ik ben.” “Ik weet maar al te goed dat je een echt demon bent. Je hebt deze jongen zijn lichaam in genomen om verwoesting te brengen en vanaf dat iemand hem pijn doet kom jij naar boven om je woonplaats te beschermen. ” Nr.26 kijkt Black even aan, richt zich weer naar iedereen buiten.   “Jou soort zal het nooit begrijpen. Wat als ik zeg dat ik niets wil verwoesten?” Black geloofd hem niet en Nr.26 ziet het. “Zo als ik al dacht. Deze jongen is niet er niet meer, zijn geest is al twaalf jaar geleden uitgedoofd. Al wat hem nog recht houd ben ik.” “Dan houd niets me tegen om jou volledig uit te drijven.” Zegt Black en hij begint een tekst met vreemde klanken uit te spreken. Black kijkt naar Nr.26 of er verschil is, maar die kijkt hem met een hatelijke blik aan. “Dat is waarom ik jullie monks haat! Altijd die woorden en die uitspraken van ‘demonen zijn slecht’ wel ik zal je eens laten zien hoe slecht een kwade demon kan zijn!” Nr.26 wil op Black af gaan maar krimpt opeens in elkaar. “Wat gebeurd er? Wat ben jij aan het doen?” roept Nr.26 kwaad. Weer krimpt hij in elkaar en valt op zijn knieën. “Dit kan niet! Hij was al lang weg! Hoe kan hij er dan nog zijn?” Nr.26 grijpt zijn hoofd vast en slaakt een vreselijke kreet. Tot iedereen zijn verbazing veranderd Nr.26 weer in de echte jongen. De kreet verstomt en dan kijkt Nr.26 Black aan. “Wie ben jij?” vraagt hij verbaasd en valt bewusteloos op de grond.   Iedereen is opgelucht, het gevaar is geweken. de mannen in het zwart proberen de dingen weer onder controle te krijgen. De mannen, die niet weg waren gelopen, werden weer terug naar binnen gebracht. Maar Black is niet één van hen, want hij is al lang ergens anders. Nadat Nr.26 bewusteloos was gevallen had Black hem op zijn rug genomen en was in één van de wagens gestapt. Niemand hield hem tegen, want tot Blacks verbazing was Slim voor de anderen gaan staan en had hen laten weg rijden. Toen ze onderweg waren was Black nog verbaasder omdat op de stoel naast hem een bruine map lag met al de gegevens van de jongen. Zo komt het dat ze nu voor de deur van het huis waar Nr.26 ouders wonen staan. Black belt aan en een vrouw doet open. Wanneer ze Nr.26 ziet begint ze te wenen en roept ze haar man. Die komt aangerend en even staart hij alleen maar naar de jongen. "Dat is hem, na al die jaren." jammert de vrouw. Na een poosje laat de man Black binnen. Nadat ze Nr.26 in bed gestopt hebben moet Black heel het verhaal doen en dat doet hij ook. Na het verhaal staat Black recht en wil naar de voordeur stappen, maar de vrouw houd hem tegen. “Waar gaat u naar toe?” vraagt de vrouw. “Geen idee.” Zucht Black. De vrouw kijkt naar haar man. “Wat dacht u er van om als onze zoons bodyguard te komen werken? We kunnen u genoeg betalen.” Eerst aarzelt Black, maar hij neemt het toch aan. Hij is ergens wel benieuwd naar hou het nu verder zou gaan met Nr.26, of beter gezegd Rick de Vaart.

Lisbeth Donker
0 0

Nr.26 (proloog deel 2)

Zonder nog maar iets te zeggen rennen alle mannen de werkzaal uit. De bewakers proberen ze tegen te houden maar niemand luistert. “Laten we hier weg gaan, straks komt hij achter ons aan,” zegt de eerste bewaker met een bevende stem. “Jij ook met je ideeën altijd,” zegt de derde boos. “Ik denk dat we beter om versterking zullen vragen.” “Ja, vraag om Slim.” De twee anderen kijken de derde bewaker aan. “Slim is alleen voor noodgevallen.” antwoordt de derde. “Noem je dit dan geen nood geval?” Even kijken ze elkaar aan en moeten dan toch toegeven dat dit een noodgeval is. Dus neemt de eerste bewaker zijn gsm en vraagt versterking. Op dat moment zit Slim in de bewakerszaal. Slim is een man rond de dertig en is langer dan twee meter en heel erg gespierd. Opeens gaat zijn gsm. “Met Slim.” “Met de bewaker van de werkzaal, we hebben een noodgeval.” “Wat is het probleem?” “Er is er eentje op hol geslagen en valt iedereen aan. De andere mannen zijn naar de ontspannings zaal gevlucht.” Slim gelooft zijn oren niet. Al die mannen gevlucht? Daar wil hij het fijne van weten. “Waar is die ene nu en wat is er precies gebeurd?” Vraagt hij snel. “Hij staat nog bij zijn tafel in de werkzaal en…” “Hé? Waar is hij nu naar toe?” Hoort Slim een andere bewaker vragen. “Ik zei dat jullie hem in het oog moesten houden!” roept de eerste angstig. “Ja maar hij is zomaar opeens verdwenen,” zegt de andere weer. Dan hoort Slim opeens een vreemde stem. “Dus het was jullie idee geweest? Ik zal jullie eens laten voelen hoe het is om in elkaar geslagen te worden.” “Slim, Hij zit achter ons aan! Kom… Aaaah!” De verbinding is verbroken. Snel roept Slim de anderen op en haast zich naar de ontspannings zaal.   Wanneer Slim daar aankomt ziet hij alle mannen tegen de muur, die het verst van de werkzaal is, staan. Mannen die normaal met elkaar zouden vechten als de ander nog maar naar hen zou kijken, stonden nu op elkaar gepropt. “Kan iemand me uitleggen wat er hier in gods naam gebeurd is?” vraagt Slim met een donderende stem. Iedereen kijkt naar de persoon naast zich, maar niemand durft zelf naar voren te gaan. Wat als Slim te weten komt dat Joe de regel had gebroken? Dan zwaait er wat voor iedereen. Maar iedereen weet dat Slim niet tevrede gaat zijn als niemand wil antwoorden. En dat is maar al te juist, Slim geeft opdracht om één van de mannen uit de groep naar hem toe te brengen. Aan die man stelt hij nog eens de vraag en na een poosje weet Slim alles. Tot iedereen zijn verbazing word Slim niet kwaad, integendeel. Hij begint te lachen. “Hahaha, geen wonder dat jullie bang zijn. Die jongen zijn misdaden zijn niets vergeleken met die van jullie.” Legt Slim uit. Black stapt naar voren en richt zich tot Slim. “Hoe bedoelt u? Wat heeft hij dan zo al uitgespookt?” vraagt hij, maar op dat moment roepen een paar mannen iets en ze wijzen naar de doorgang die naar de werkzaal gaat. Iedereen kijkt en ze zien de drie bewakers zo snel als ze kunnen naar hun toe lopen. Een paar mannen beginnen hun aan te moedigen en al snel roept iedereen. Black doet niet mee, hij stelt nog eens de vraag aan Slim. “Als je het toch wil weten, ooit al eens van de RedWolfs gehoord?” Black knikt. “Deze jongen was de rechterhand waar iedereen zo een schrik van had. Hoe de bazen hem te pakken hebben kunnen krijgen is ook voor mij een vraag. Als ik dit voorval vergelijk met al de verhalen die rond gaan, zou ik haast ze nog geloven. Hoe bizar of onnatuurlijk zo ook zijn.” Na die woorden stapt Slim op de drie bewakers af. “Vlug vlug! Iedereen klaar staan, hij komt er aan!” roept één van de drie overstuur. Slim begint bevelen te geven en na een poos staat iedereen klaar.   Het is muisstil, bijna niemand durft adem te halen. Black denkt vlug terug aan de verhalen van de RedWolfs. Nog voor hij hier werd opgesloten waren ze al wereld nieuws. Wat zeiden ze ook al weer over die rechterhand van hen? Blacks gedachten verdwijnen als hij de man naast hem naar adem hoort happen. Dan ziet hij het ook. In de doorgang staat de zwart harige Nr.26 gewoon naar hen te staren. Slim stapt naar voren. “Jongen, we weten dat de regel is overtreden en je hebt wraak kunnen nemen op de boosdoeners. Stop nu voor je ook de anderen iets doet. Anders moet ik harde maatregelen nemen.” Iedereen is verbaasd. Nog nooit hebben ze Slim iemand iets zo vriendelijk horen vragen, laat staan dat hij over de anderen hun veiligheid bezorgd is. Even is het stil, maar dan begint Nr.26 te lachen. Maar het is een koude lach, zo één waarvan je koude rillingen krijgt. “Ben jij me nu aan het bedreigen mens? Dan moet je nog dommer zijn dan die drie daar.” en weer galmt zijn lach door de zaal. Dan is hij weer dood serieus. “Hm, eigenlijk vind ik het niet echt om te lachen. En trouwens, nu dat ik er toch ben, waarom zou ik weer weg gaan?Ik heb veel te veel plezier.” zegt Nr.26 en hij begint naar hen toe te stappen. “Dan moet je eerst voorbij mij komen.” Zegt Slim en hij neemt een bokshouding aan. De mannen beginnen Slim aan te moedigen. “Aan de kant mens, al wat ik zal nemen zijn die drie stommelingen.” De stem van Nr.26 begint geïrriteerd te klinken. Maar Slim blijft gewoon staan. “Goed, je vraagt er om mens.” zegt Nr.26 ijskoud. En van het ene moment op het ander is hij van halverwege de zaal opeens vlakvoor Slim. Die kijkt Nr.26 met grote ogen aan. “Dan schakel ik jou eerst uit.”   Nr.26 strekt zijn armen uit, polsen tegen elkaar en richt op Slim. Die ziet vol ongeloof hoe er in de handen van Nr.26 een grote vuur bal tevoorschijn komt en die word recht op hem af gevuurd. Slim duikt weg en de vuurbal vliegt vlak langs hem heen richting de muur waar al de mannen tegen staan. Iedereen probeert te vluchten. Er wordt geduwd, getrokken, mannen vallen op de grond en worden overlopen. De bal raakt de muur en maakt er een groot gat in. De mannen die hun kans zien rennen door het gat naar buiten, waar ze op gewacht worden door allemaal mannen in het zwart gekleed met schilden.   Ook Black staat er tussen en is kwaad op zich zelf. -Dom kop! Waarom vergeet ik nu net het belangrijkste?- denkt hij. Maar dan zegt de man naast hem iets waardoor hij het zich weer herinnerd. Black grijpt de man vast. “Wat zei je nu net? Kun je dat nog eens herhalen?” vraagt Black snel. De man kijkt hem even verrast aan maar ziet dat Black serieus is. “Wel, ik zei gewoon dat dat joch wel een demon moest zijn.” “Dat is het!” roept Black. De man snapt er niets van en doet teken naar zijn vrienden dat Black wel gek moest zijn. –De demon met een engelengelaat, dat was het. Dat ik dat kon vergeten.- Black schud zijn hoofd en kijkt weer naar het gat in de muur. -Als wat Slim zei waar is, dan is deze jongen niet een gewonen jongen. En ik weet precies wat ik moet doen.- denkt Black en rent uit de groep richting de muur. Daar wordt hij tegen gehouden door de bewakers. “Niemand mag naar binnen, Slim is die jongen aan het proberen tegen te houden,” zegt één van de bewakers. “Laat me door! Ik weet een manier om Nr.26 te laten stoppen.” Maar de bewakers willen hem niet door laten. “Dan maar met geweld!” en Black vecht zijn weg naar Nr.26.   Ondertussen staat Slim weer recht. “Wel wel wel, dat was me wat. Maar nu is het voor echt.” Slim haalt uit naar Nr.26, maar die ontwijkt met gemak de slag. In plaats van terug te slaan laat hij Slim zich zelf moe maken. Na een poos begint Slim zwaarder te ademen en dan ziet Nr.26 zijn kans. Met één slag in Slims maag ligt die neer. “wat zeggen jullie mensen ook al weer? Hoe groter ze zijn, hoe harder ze vallen?” zegt Nr.26 en kijkt naar Slim. Die probeert recht te staan, maar het lukt niet. “geef het op, mijn krachten zijn boven die van jullie stervelingen. Normaal zou ik je hebben kunnen doden met die ene slag, maar ik heb al te veel kracht op gemaakt. En ik wil graag die drie het betaald zetten. Dus blijf jij hier maar liggen terwijl ik daarbuiten de zaak oplos.” En weg is Nr.26.  

Lisbeth Donker
0 0

Nr.26 (Proloog deel 1)

Ergens in een dicht bos rijd er een pikzwarte wagen met verduisterde ramen over het hobbelige pad. Heel de tijd rijden ze tussen de bomen tot ze op een open plek komen waar een heel groot en goed beschermd gebouw staat. Je zou haast denken dat het een gevangenis is, zo dik zijn de muren waarop er allemaal bewaking op staat. De wagen stopt bij de bewaker die bij de reuze poort staat en het raam van de bestuurder gaat open. Er wordt een pas getoond en de bewaker geeft teken dat ze door mogen rijden. De grote poort gaat langzaam open en na een poosje verdwijnt de wagen naar binnen.   Helemaal binnen in het gebouw zijn er twee hele grote zalen waar van eentje vol zit met mannen. Je hebt er alle soorten: dik, dun, klein, groot, schuw, ruw en noem maar op. Eén van hen heet Black. Hij is vijfentwintig jaar, is vrij lang van gestalte, goed gespierd, zijn haar was bruin net als zijn ogen en op zijn linker wang heeft hij een groot litteken. Maar dat hebben bijna alle mannen daar. Iedereen die daar zit heeft iets tegen de wet in gedaan en bij iedereen stonden er opeens een groep mannen in zwarte kostuums voor de deur die hen de keus gaven om of wel met hun mee te gaan of aangegeven te worden bij de politie. Natuurlijk wou niemand naar het gevang dus de meeste kwamen dus naar hier. Wat ze daar moesten was dag in en dag uit dozen met voorwerpen in elkaar steken en dan weer inpakken. Niemand wist waar die dozen voor waren of waarom ze dat moesten doen, en niemand vroeg er ook naar.   Black zit samen met zijn vrienden in de ontspanning ruimte toen de mannen in het zwart binnen kwamen met tussen hen in… een jongen? Black geloofde zijn ogen niet. Het was nog maar een jongen, rond de vijftien a zestien jaar. De jongste waren tot nu toe al in de twintig als ze binnen kwamen. Black merkt dat ook de anderen verwonderd zijn. “Wat brengen ze nu weer binnen,” zucht er één “Denken ze dat het hier een kindertuin is of zo?” zegt een ander verontwaardigd. Black moet toe geven dat het veel te hard zal zijn voor zo een jongen, het is zelfs zwaar voor hem.   Dan ziet hij opeens één van de mannen hem wenken. Iedereen word stil als ze Black naar de groep toe zien stappen. “Black, we willen dat jij deze jongen onder je hoeden neemt.” Zegt de man. Black is stom verbaasd. Meent die dat nu echt? Black had al andere nieuwe wegwijs gemaakt in hoe de dagen verliepen, maar moest hij nu echt voor dit joch gaan zorgen? Natuurlijk was hij zo slim om niets te zeggen. Hij kijkt de man aan. “Natuurlijk kunt u op me rekenen. Hij zal alles rap door hebben.” Zegt Black zo vriendelijk mogelijk. “Dat wist ik al. Voor we hem hier bij je laten moeten we je laten weten dat je nooit, maar dan ook nooit hem mag aanraken. Dat is strikt verboden,” de man wend zich naar de andere mannen “en dat geld ook voor jullie!” “Wie hem aanraakt zal er spijt van krijgen, dat kan ik jullie verzekeren.” Zegt een andere met een gemene grijns. Na die woorden willen ze vertrekken maar Black heeft toch een vraag. “Eh, mag ik vragen wat zijn naam is?” “Noem hem maar Nr.26.” en zo blijft Black alleen achter met de jongen.   Even blijven ze daar staan. Black bekijkt de jongen, die nog geen woord gezegd heeft. Hij moest toegeven dat de jongen er niet alledaags uitzag. Voor anderen zou hij een idool kunnen zijn, met zijn witblond haar en helder blauwe ogen, maar Black ziet meer. Er zit niets van emotie in die blauwe ogen, het lijkt wel als of hij er niet is. Black kijkt nog eens naar de deur waar de mannen door waren verdwenen en zucht. “Dit is wel erg vreemd. Zo wel voor jou als voor mij.” Zegt Black dus maar en kijkt de jongen aan. “Ik moet zeggen dat ik nooit had verwacht dat ze hier iemand zo jong als jou zouden brengen. Je zou eigenlijk haast een moord moeten begaan om hier gestoken te worden als kind.” Grinnikt hij, maar Black heeft zo het gevoel dat dat ook de reden is dat deze jongen hier zit. -Wat was zijn naam ook al weer? Oh ja, Nr.26. Wie noemt nu zijn kind Nr.26?- Black schud zijn hoofd en met grote tegenzin begint hij aan de uitleg en rondleiding.   Nr.26 volgt hem en zegt geen woord. Hij staart uitdrukkingsloos naar alles, als of het hem niet kan schelen dat hij daar is. Na een tijd begint het op Blacks zenuwen te werken maar dan klinkt er een hele luide bel. -Gered door de bel, wat ben ik voor één keer blij om hem te horen- denkt Black en wenkt Nr.26. Alle mannen staan recht en verzamelen in de tweede grote zaal. Daar staan er allemaal tafels met banken en één grote loopband. Black legt uit wat ze precies moeten doen. “Iedereen is verdeeld in groepen en je hebt per groep één tafel. Op die loopband komen er dozen en je moet er steeds één pakken, de inhoud in elkaar steken en dan de doos dicht doen. Het klinkt misschien simpel, maar er zijn nog regels. Per groep krijg je een aantal dozen die moet gedaan hebben tegen de volgende pauze, als je te weinig dozen hebt gedaan volgt er straf. Meestal is het naar de koelingcellen, die zijn zo koud dat als je in slaap valt het kan zijn dat je nooit meer wakker word. In het slechtte geval…” Black word onderbroken door een bewaker. “Aan het werk jullie!” roept de bewaker. Dus pakt Black een doos van de loopband en zet zich in zijn groep en ook Nr.26 pakt er eentje en zet zich neer. Black dacht dat Nr.26 niets zou doen, maar dat heeft hij mis. Nr.26 is zelfs nog sneller dan de anderen. Nog voor de bel ging zijn ze klaar met hun aantal dozen. Nr.26 staat recht en verlaat de zaal. De bewakers doen niets, dus Black vermoed dat ook die de waarschuwing hadden gekregen om Nr.26 niet aan te raken. Waarom eigenlijk? Black is wel erg nieuwsgierig naar de reden. Waarschijnlijk heeft het iets te maken met wat hij mis gedaan heeft. Maar hij wilt het toch niet zelf uitzoeken, de woorden van die tweede man in zwart houden hem tegen. Black denkt er niet verder over na en babbelt wat met de anderen in de groep.   Zo gaan de dagen voorbij. Nr.26 zit daar nu al twee weken en alles gaat prima. Sinds dat hij er is gekomen is de groep van Black altijd vroeg klaar met de dozen en dat vind de groep natuurlijk geweldig. Weer klinkt die dag de werkbel en gaat iedereen naar de werkzaal. Iedereen is aan het werk, onder toezicht van de bewakers. Drie van die bewakers staan wat te babbelen. “Heb je het ook gemerkt? Sinds die ene er bij gekomen is is die groep altijd vroeg klaar.”zegt de eerste bewaker. “Ja, daar voor hadden we nog wat plezier met die groep, maar nu kunnen we hen niets doen.” zegt de tweede. “En die regel! We mogen dat joch niet aanraken, of er zal iets gebeuren. Denk je nu echt dat hij ons zal vermoorden?” lacht de derde. Zo staan ze praten over Nr.26. Op eens heeft één van hen een idee. “Laten we eens zien of er iets gebeurd vanaf dat we hem aanraken.” “Goed idee, maar wie raakt hem aan?” vraagt de tweede. Ze denken even na en beslissen dan om één van de mannen het te laten doen. En ze weten ook al wie. Zijn naam is Joe en omdat hij erg sterk is heeft hij een groep mannen die hem hier als baas zien. Maar ook is hij niet al te slim. De bewakers roepen hem en Joe komt bij hun staan. “Joe, wat dacht je er van om die kleine daar eens aan te raken? In ruil mag je stoppen met werken vandaag.” Zegt de derde bewaker. Joe gaat meteen akkoord en stapt op Nr.26 af. “Hé kleintje, hoe gaat die?” zegt Joe met een grijns op zijn gezicht. Maar Nr.26 blijft gewoon door werken en negeert Joe, die er niet tegen kan om genegeerd te worden. “Ik vroeg je iets, dan geef je normaal antwoord.” Zegt Joe weer, maar de grijns is nu verdwenen. Nr.26 staat recht, loopt naar de band en negeert Joe weer. Die is stil aan rood aan het worden van boosheid. Wanneer Nr.26 weer wil gaan zitten met zijn nieuwe doos grijpt Joe hem bij de kraag en tilt hem van de grond. “Mensen die me negeren sla ik tot moes. Maar omdat je nog maar een joch bent geef ik je nog één kans. Geef me antwoord op mijn vorige vraag.” Sist Joe. Ondertussen was iedereen gestopt met werken en staarde nieuwsgierig naar het schouwspel. Nog steeds geeft Nr.26 geen antwoord. Dus balt Joe zijn vuisten en geeft Nr.26 zo een harde slag in het gezicht dat die zijn hoofd laat hangen. Joe laat hem los en Nr.26 blijft roerloos op de grond liggen. “Dat gebeurd er dus met mensen die niet naar me luisteren.” Roept Joe en zijn volgelingen juichen. Joe stapt naar de bewakers toe maar stopt halverwege omdat iemand riep. “Joe! Hij staat weer recht!” Joe draait zich verrast om. Normaal zou zijn slag Nr.26 bewusteloos hebben moeten slaan. Maar ook hij ziet hoe de jongen gewoon, zonder iets te hebben, recht gaat staan en hem recht aanstaart. Joe voelt al de blikken van de mannen op zich en word kwaad. “Dat was nog maar een beginnetje, eens zien of je deze aan kunt.” En Joe stormt op Nr.26 af, die gewoon blijft staan. Black springt nu recht en wil Nr.26 weg duwen, maar stopt als Nr.26 zich naar hem keert en recht in zijn ogen kijkt. Heeft Black dat nu goed gezien? De ogen van Nr.26 waren niet meer blauw, maar blauw zwart. Black schud zijn hoofd, hij moet het verkeerd gezien hebben.   Joe slaat Nr.26 met al zijn macht. En die valt, met zijn gezicht, op de grond. Daar blijft hij ook weer even liggen, maar staat dan gewoon weer recht. Iedereen staart vol ongeloof naar de jongen. Joe begint er nu stil aan ook wat schrik van te krijgen en slikt. Dan opeens verschijnt er een grijns op Nr.26 zijn gezicht en staart die Joe recht aan. “Is dat al?” zegt Nr.26. Black gelooft zijn oren niet. -Hij spreekt? Ik dacht dat hij niet kon spreken- Schiet er door zijn hoofd heen. Stil aan begint Black een slecht gevoel te krijgen. Niet door de grijns of door dat Nr.26 kan spreken, maar door iets heel anders. Ten eerste klonk de stem van Nr.26 daarnet niet als dat van een zestien jarige, maar als dat van een twintiger, en wat er nog gebeurd is dat Nr.26 stil aan begint te veranderen. Het lijkt wel als of hij langer word en tot ieders verbazing word zijn haar pikzwart, net als zijn ogen die ook pikzwart zijn geworden. Black had het dus goed gezien, de kleine, magere en mooie jongen, met witblond haar en blauwe ogen is verranderd in een even mooie lange, goed gespierde, jongeman met pikzwarte haren en ogen. Iedereen staart naar hem en schuift zo ver mogelijk van Nr.26 weg. Alleen Joe blijft voor hem staan. Nr.26 begint naar Joe toe te stappen en stopt vlak voor hem. “Als dat alles was, is het nu mijn beurt.” Zegt Nr.26. Hij slaat in Joe’s maag en die vliegt tot iedereens verbazing door heel de zaal, tegen de muur aan de andere kant van de zaal en valt daar hij in een klein hoopje op de grond. “Ha, dacht je nu echt dat je tegen mij zou kunnen winnen? Jij die maar een gewone sterveling bent." Nr.26 spreekt het woord 'sterveling' uit als of hij er van walgde. “Baas!” roepen verschillende mannen en ze rennen naar Joe. Twee tillen hem op en haasten zich naar de ziekenboeg. De andere mannen wenden zich naar Nr.26. “Misschien kon je hem aan, maar wij zijn met meer. Grijp hem!” en ze stormen op Nr.26 af. Maar al snel liggen ze allemaal kreunend op de grond. Nr.26 kijkt naar de andere mannen, die de grijns op zijn gezicht plaats zien maken voor een moordlustige blik in zijn ogen. "wie zal de volgende zijn?” 

Lisbeth Donker
0 0