Ludo Herwijn

Gebruikersnaam Ludo Herwijn

Teksten

Ontspoord

Nacht. Een treinstation. Stilte. Enkel het geluid van een kapotte tl-lamp die aan en uit flikkert als een leven dat niet vooruit kan gaan. Vier personen wachten op een trein. Onbekend voor elkaar. Een student markeert in zijn cursus. Hij probeert de nota’s rond Ecce homo van Friedrich Nietzsche te vatten. Geeuwend draait hij de pagina’s om. Sluiks kijkt hij naar een jonge vrouw, overdreven geschminkt, zeer kort gekleed. Haar borsten nauwelijks bedekt. Haar benen overeen geslagen wiebelt zij constant met haar rechtervoet op de maat van haar kauwende mond. Een hoertje, amper negentien, ontvangt de blik van de student, die onmiddellijk terug in zijn cursus duikt. Op haar gezicht verschijnt een glimlach. Een man met de gebroken neus mijmert voor zich uit, denkend aan vroegere overwinningen in de boksring. Nu verlaten door vriend en vijand, ouder geworden, maar nog krachtig, hopend op een comeback. Hij tuurt in de verte zonder echt iets te zien, alleen met zijn gedachten. Wat afgezonderd zit een ontslagen directeur, met zijn handen om zijn hoofd, voorovergebogen. Hij haalt de ontslagbrief uit zijn aktentas en leest nogmaals tekst alsof hij het niet wil geloven. Na een geslaagde carrière van vijfentwintig jaar heeft een drankprobleem hem de das omgedaan. Aan de basis hiervan ligt zijn vrouw, die eruit getrokken is met een jonge minnaar. De student, het hoertje, de ex-bokser en de directeur wachten elk in hun eigen wereldje op de trein. Geen van hen heeft zin om een gesprek aan te knopen. Plots buldert een stem in de verte. “Eindelijk heb ik je gevonden!” Het hoertje krimpt ineen. De stem komt dichterbij. “Wat dacht je? Ik kan in stilte vertrekken. Verdomme, ik heb nog geld van jou te goed.” Het hoertje, starend naar de grond, beschermt zich tegen haar pooier met de armen gekruist. Deze is echter zo kwaad dat hij haar bij de haren vastgrijpt en haar hoofd naar zich toe draait. Hij heft zijn andere hand op en wil haar in het gezicht slaan. De toegesnelde student probeert dit te verhinderen. De pooier keert zich nu tegen de student. Een rake vuistslag legt de jongen tegen de grond. “Sukkel,” tiert de pooier. Nu is het de beurt aan de directeur die met zijn aktentas het hoofd probeert te raken. Een zijdelingse trap van de pooier op de borst is het antwoord. De directeur valt achterover op de grond. De pooier heeft het hoertje bij de keel. “Vuile hoer! Niemand ontsnapt bij mij! Je blijft je lichaam verkopen. Ik ga je plaatsen in een keet waar de klanten iets extremer willen.” Hij sleurt haar recht en sleept haar mee. De ex-bokser verspert hem de weg. “Wat is er, ouwe? Stoer doen?”, tiert de pooier. De ex-bokser haalt uit met zijn linkse, recht op de kin. De pooier laat het meisje los en wankelt. Na een nieuwe vuistslag op zijn rechterwang valt hij met zijn hoofd tegen de betonnen bank. Nog een stuiptrekking en de pooier is dood. De student, de directeur, de ex-bokser en het hoertje kijken elkaar aan. De directeur neemt als eerste het woord: “We moeten het lichaam laten verdwijnen.” “We kunnen hem daar leggen,” roept de student en wijst naar het spoor. Met zijn vieren nemen zij het lijk op en gooien het op de rails, in de nacht onzichtbaar voor de machinisten. In stilte gaan ze terug op hun plaatsen zitten. De tijd verstrijkt en ze horen in de verte de trein naderen. Als de trein stilstaat, stappen de vier personen op, elk naar hun bestemming. Onbekend voor elkaar, maar met een gezamenlijk verleden.

Ludo Herwijn
30 0

Het fototoestel

Lode was een verwoed amateurfotograaf. De laatste tijd had hij problemen met zijn toestel. Tijd voor een nieuw, dacht hij. Op weg naar het shoppingcenter zag hij in een zijstraat een antiekwinkeltje waar in de etalage een aantal digitale fototoestellen te koop werden aangeboden. Hij vond dit nogal eigenaardig en stapte de winkel binnen. Te midden van allerlei snuisterijen verscheen de verkoper. Hij leek even oud als sommige van zijn antiquiteiten. Hij lachte vriendelijk naar Lode. “Wat kan ik voor je doen?” “Ik zoek een digitaal toestel, maar ik had het niet verwacht om moderne toestellen te vinden in een antiekwinkel.” Er verscheen een glinstering in de ogen van de uitbater. “Soms vind je het onverwachte op een plaats waar je het niet verwacht. Ik had je vandaag verwacht. Dat is mijn zesde zintuig.” Lode keek verwonderd en begon het allemaal wat bizar te vinden. Hij was echter zo gefascineerd door de oude man dat hij bleef. Hij nam een fototoestel, bekeek het vluchtig en vroeg naar de prijs. “Dat toestel past niet bij jou, maar ik heb er één dat uiterst geschikt is.” De verkoper toverde een apparaat vanuit de toonbank. Lode keek vol bewondering naar het toestel. Kon hij zich dit wel veroorloven? 75 euro wilde hij wel hieraan besteden, dacht hij. “Voor 75 euro is het de uwe,” zei de verkoper. Lode was verbaasd omdat dit de prijs was die hij in zijn hoofd had. Hij twijfelde toch nog. “Werkt het nog optimaal?” “Het is een bijzonder toestel. Niet iedereen kan en mag ermee fotograferen. Ik wist dat u vandaag zou komen en dat u 75 euro ervoor zou betalen.” Lode keek zeer wantrouwig en dacht de oude man ze niet meer op een rijtje had. Aan de andere kant was hij wel gefascineerd door de overtuigende stem van de verkoper. Hij wilde er toch het fijne van weten. “Hoe wist u dat ik vandaag zou komen en dat ik er 75 euro voor wou geven?” “Van een foto die ik vorige week genomen heb.” Dit kan niet meer, dacht Lode, die man is gek. De verkoper zag de blik in de ogen van Lode. Hij nam het fototoestel, zette de instellingsdatum op 1 februari 1996. “Het is vandaag 10 maart 2016,” zei Lode. Maar de oude man luisterde niet, gaf het toestel aan Lode en vroeg een foto van hem te nemen achter zijn toonbank. Lode legde aan en nam een foto. De verkoper duwde op de display en toonde de foto. Lode zag de man achter de toonbank, maar hij leek twintig jaar jonger. De dagkalender tegen de muur wees de datum aan: 1 februari 1996. Lode keek naar de dagkalender achter de verkoper. Het was 10 maart 2016. “Overtuigd van het toestel?” vroeg de oude man. “Ik heb verleden week op verschillende data foto’s genomen van mijn winkel. Enkel jij stond op 10 maart 2016 aan mijn toonbank.” “Het apparaat ziet niet enkel beelden uit het verleden, ook uit de toekomst,” stamelde Lode. “Ik heb destijds ook het fototoestel gekocht. De verkoper van toen beweerde dat het toestel zijn fotograaf kiest en niet andersom. Waarom? Dat weet niemand, maar jij komt vandaag in het bezit van dit wonderding.” Lode wist nog niet goed waarom, maar toch kocht hij het toestel. “Nog een laatste goede raad. Wees voorzichtig met de beelden uit de toekomst en gebruik het toestel niet voor je eigen voordeel,” zei de verkoper nog voor Lode de winkel verliet. In gedachten verzonken wandelde Lode terug naar huis. Wat kon hij allemaal met het toestel doen? De uitslag van de lotto bekijken, zodat hij eindelijk zijn fotostudio kon uitbouwen. Gewoon het toestel op een week later zetten en een foto nemen van de krant. Hij kon dan zo de winnende cijfers invullen. Maar dan herinnerde hij de raad van de oude man. Dit kon hij niet doen. Hij wilde het toestel eens testen. Hij veranderde de datum in 29 maart 2016. Hij focuste op de straat en drukte af. Toch wat bevend toetste hij het display aan. Een beeld van een begrafenisstoet verscheen. Nieuwsgierig zoomde hij in en zag zijn kinderen wenend achter de lijkwagen. Verschrikt duwde hij het beeld weg. Na enkele minuten wilde hij terugkijken, maar het beeld was verdwenen. Een beangstigd gevoel overviel hem. Lode kwam aan zijn huis. Hij opende de deur. Zijn kinderen en zijn vrouw waren nog niet thuis. Stilletjes ging hij in de zetel zitten. Met het toestel in zijn handen sloot hij zijn ogen. Even later vloog zijn vrouw binnen. Enthousiast gaf zij hem een kus. “Ik heb een verrassing voor jou. We gaan op reis.” Zijn vrouw toonde hem de vliegtickets. “We vertrekken binnen tien dagen. Op 22 maart 2016 moeten we om acht uur ‘s morgens op Zaventem inchecken.”

Ludo Herwijn
14 0

Laurent

Moeizaam schuifelde hij de krantenwinkel binnen met zijn onafscheidelijke vriend, zijn wollige hondje. Hij diepte zijn portefeuille op en gaf de krantenman een verfrommeld lottobriefje. Twee vrouwen stopten hun zinloos gesprek en bekeken heel het tafereel met een laatdunkende blik. “Goedemorgen, Laurent, ik zal het formuliertje eerst eens wat gladstrijken,” grapte de krantenman. “Zijn kledij kan ook wat strijk en zeker een wasbeurt gebruiken,” mompelde de ene vrouw tegen de andere. “Dank u vriendelijk, Thomas,” zei Laurent. In zijn ooghoek zag Laurent hoe de vrouwen hun neus dichtknepen. De hond gromde naar de vrouwen. “Pluisje, stil, de dames willen je geen kwaad doen. Geef de dames eens een pootje,” reageerde Laurent. Maar zij doken in de vrouwenbladen en hadden plots heel veel interesse in de laatste escapades van het koningshuis. “Weer niets gewonnen, Laurent,” meldde Thomas. “Ik speel al heel lang en nog nooit heb ik wat gewonnen,” probeerde Laurent een gesprek te voeren tegen de vrouwen. Zij negeerden hem compleet en keken ostentatief de andere kant op. Laurent was wat bedroefd omdat hij ook hier geen gehoor kreeg. Alleen zijn trouwe viervoeter gunde hem een blik en kwispelde verlangend. Laurent aaide zijn Pluisje.  “Ik probeer nog maar eens.” Hij legde wat muntstukken op de toog. Thomas valideerde het formulier en gaf het aan Laurent. Het geld stopte hij in zijn kassa. Laurent slenterde naar buiten. Het leek of de hond zijn baasje leidde. “Tot ziens,” riep Thomas. “Tot ziens,” antwoordde Laurent en sloot onhandig de deur. “Hij zoekt vriendschap!” zei Thomas tegen de vrouwen. “Hij is al even vuil als zijn hond. Zo’n armoezaaier wil ik niet in mijn vriendenkring. De dames van de kunstkring zouden nogal ogen opzetten,” reageerde de ene vrouw. De andere vrouw knikte schaapachtig en onderdrukte een grimlach. “Mevrouw Robijns, u bent wel voorzitster van de kunstkring ‘Ars Universalis’, maar dat geeft u niet het recht om op die manier te praten over mensen die uw geluk niet gevonden hebben,” strufte Thomas. “Meneer Thomas Elst, je ziet mij hier niet meer. Ik spreek over… dat gepeupel zoals ik dat wil. In mijn vriendenkring zitten meer notabelen dan dat jij hier boektitels hebt. Eén woord en je kan dit winkeltje sluiten. Kom, mevrouw Esmarald, we zijn weg,” riep mevrouw Robijns vuurrood. Met de neus in de wind verlieten zij de winkel en sloegen de deur zo hard dicht dat de bel eraf donderde. Beduusd keek Thomas naar de deur. “Ben ik te ver gegaan?” sprak hij tegen zichzelf. Een zware stem vanachter het tijdschriftenrek doorbrak de stilte. “Goed gezegd en vrees niets. Veel geblaat en weinig wol, deze wolven in schapenvacht.” Thomas herkende de stem en was dankbaar dat deze bezoeker het hele verhaal gehoord had.   In de vroege morgen zongen vogeltjes een vrolijk liedje. De zon gaf al warmte. Het zou een mooie dag worden. Een straalblauwe hemel met enkele wolkjes lachte Laurent tegemoet toen hij de gordijnen van zijn sjofele slaapkamer opende. “We gaan een flinke wandeling maken,” zei hij tegen zijn hond terwijl hij zich aankleedde. Pluisje kwispelde ongeduldig en streek met zijn hoofd tegen het been van Laurent. Een lieftallige aai was het antwoord. Als een onafscheidelijk duo gingen zij naar de keuken. Laurent trok de kast open en strooide wat hondenbrokken in Pluisjes bakje. Hij vulde tevens het drinkbakje met wat fris water. Pluisje begon gretig te eten en lonkte dankbaar naar zijn baasje. “Flinke jongen!” glimlachte de eenzaat. Plots kreeg Laurent een pijnscheut in zijn hoofd. Hij hield de tafel vast en strompelde naar de zetel. Hij plofte zich neer en greep met beide handen naar zijn hoofd. “Ai, wat een pijn. Ik heb anders nooit hoofdpijn,” jammerde Laurent. Pluisje wist niet wat er gebeurde en kwam tot bij zijn baasje. Vertederd legde hij het hoofd op het been van Laurent, die roerloos in de zetel lag. De hond begon zachtjes te huilen. Laurent reageerde niet. Pluisje blafte en ijsbeerde van de zetel naar de deur. “Het is niets, jongen. De pijn is voorbij,” zei Laurent na een tijdje. Hij stond op, wankelde nog wat, maar ging dan naar de keuken. Pluisje volgde hem. Laurent zette wat water op en haalde een paar sneetjes brood uit de trommel. Rechtstaand smeerde hij wat confituur op de boterhammen. Krakend gleed het mes over het oude brood. Het water was warm en Laurent schonk thee op. Suiker en een wolkje melk vervolledigde het ochtendritueel.  Als hij klaar was met zijn ontbijt, tuurde hij vanaf de tafel naar buiten.  “Zo’n mooie dag laat ik niet verpesten door wat hoofdpijn,” zei hij vastberaden. Hij voegde meteen de daad bij het woord, stond recht en ging naar buiten. Pluisje liep in zijn voetsporen het huis uit. Het dorp lag er nog wat verlaten bij. De kerkklokken luidden negen uur. “Oh ja, het is zondag vandaag,” zei Laurent tegen Pluisje. Voor de bakker stond een lange rij wachtenden. Klanten verlieten haastig de winkel volgeladen met broodzakken en gebakdoosjes. Lachende kinderen verwelkomden hun vader of moeder in de auto’s, kriskras geparkeerd in de straat. De wagens vertrokken snel en Laurent kon nog net Pluisje opzij trekken.  Drie lummeljongens wezen zittend vanop een tuinhek naar het tweetal. Eén gooide een steentje naar Pluisje, die kermde. De anderen lachten om deze heldendaad. Laurent gebaarde boos naar hen, maar een opgestoken middelvinger was het antwoord. Ze sprongen van het hek, passeerden Laurent en keken hem minachtend in de ogen. Eén trapte nog naar Pluisje, de andere spuwde een fluim voor de voeten van Laurent. Voor het kerkportaal wenkte hun vader en devoot gingen zij het gebouw binnen. Klanken van het orgel vloeiden de straat in. Laurent luisterde naar de muziek. “Johan Sebastian Bach,” zei hij tegen Pluisje terwijl hij naar de kerk wandelde.  Even leek het of de hond zijn oren spitste voor deze muziek, maar het was voor de poort die scheurend gesloten werd door de koster.  “Geen honden in de kerk,” riep deze tegen Laurent. Laurent vlijde zich neer op de trappen voor de kerk. Hij luisterde naar de muziek die uit de ramen ontsnapte. Hij droomde weg en dacht aan de tijd dat hij het symfonisch orkest dirigeerde, met het jaarlijks paasconcert in deze kerk.   Na enige tijd kondigde klokkengelui het einde van de kerkdienst aan. De poort vloog open en de koster verscheen. “Ga weg, geen bedelaars aan de kerk!” brieste de koster. Pluisje gromde, maar Laurent stelde hem gerust. “Het is niets, Pluisje.” Laurent stond recht en verliet het portaal. De kerkgangers kwamen buiten en de pastoor aan de zware deur staand, wenste hen een gezellige zondag. Familieleden en vrienden hielden nog een praatje voor de kerk alvorens naar hun wagens te hollen en zich over te geven aan een leuke familiale namiddag. “Wij hebben toch elkaar, hé Pluisje,” zei Laurent. Hij veegde een traan uit zijn ogen. “Lastig die wind.”   Het was woensdag. Laurent en Pluisje wandelden over de markt. Laurent hield halt aan het groentekraam. Hij keurde vooral het fruit. De sinaasappelen leken hem heerlijk. “We brengen de Spaanse zon in huis,” zei hij tegen Pluisje. De hond keek verlekkerd naar de kraam aan de overkant. Smakelijke worstjes lokten naar hem. Laurent volgde de blik van zijn vriend. “Ik zal wat worstjes voor je kopen. We zullen ze straks samen opeten.” De groenteboer kwam tot bij hem en Laurent bestelde het fruit. Hij nam zijn geldbeugel. Net voor hij het briefje wilde overhandigen, werd het zwart voor zijn ogen. Hij hoorde flarden van gesprekken, gegil en dan niets meer.   “Hij komt bij,” hoorde Laurent in de verte. Hij opende zijn ogen. Hij vroeg zich af waar hij was. Naast hem stonden een man en een vrouw. Zijn rechterarm werd opgetild. Hij voelde iets raars rond zijn bovenarm dat aanspande. In zijn linkerarm stak een infuus. Stilaan besefte hij dat hij in een ziekenhuis lag. “Twaalf over negen.  Dat is goed,” zei de verpleegster tegen de arts. “Meneer Dhosse, goedendag, ik ben dokter Verburgt. U bent vorige week opgenomen hier in het UZA. We hebben u onderzocht en hebben helaas geen goed nieuws.” “Waar is Pluisje?” vroeg Laurent aan de arts. “Meneer Dhosse, wie is Pluisje?” “Dat is mijn hond. Waar is hij?” “Toen we bij u aankwamen op de markt, hebben we geen hond gezien. Er stond heel wat volk rond u. Ik zal de sociale dienst eens navraag laten doen.” “Dank u wel, dokter,” zei Laurent. “Meneer Dhosse, we hebben een kwaadaardige tumor bij u gevonden. We kunnen u niet meer opereren, maar met de nodige medicatie kunnen wij het leed verzachten.” Laurent slikte en tuurde opzij door het raam. Het was een stralende lucht. Hij dacht aan de dag dat hij ging wandelen met Pluisje. “Hoe lang heb ik nog? Geen gedoe, gewoon de waarheid,” gebood Laurent. De arts kuchte en zuchtte: “Hooguit twee maanden.” “En wat moet er Pluisje gebeuren?” jammerde Laurent, “Hij is al heel zijn leven bij mij. Waar is hij nu? Ik moet hem zoeken. Wanneer mag ik naar huis?” “Meneer Dhosse, ik hou je nog een paar dagen hier voor observatie. Daarna mag je naar huis, maar je moet je medicatie nemen.” “Oké, maar zorg alsjeblieft snel voor Pluisje. Wie weet wat er met hem is gebeurd?” “Yanthi, schakel zo snel mogelijk de sociale dienst in!’ zei Verburgt tegen de verpleegkundige. Zij begroetten Laurent en verlieten de kamer. Laurent sloot de ogen en weende.   Na enkele dagen vroeg Yanthi aan Laurent of hij geen familie of kennissen had. Zij verwonderde zich dat hij nooit bezoek kreeg. Hij heeft zelfs het aanbod van de aalmoezenier afgewimpeld.  “Ik wil alleen maar naar huis om mijn Pluisje te zoeken,” was zijn antwoord. Verburgt kwam de kamer binnen. “Meneer Dhosse, ik zie geen reden om je hier langer te houden. Je mag naar huis, maar ik heb de sociale dienst verwittigd. Zij zullen u opvolgen.” “Ik heb geen babysit nodig,” antwoordde hij bitsig. Yanthi wilde hem helpen, maar Laurent was haar te vlug af. Vlug kleedde hij zich aan en scharrelde zijn weinige bezittingen bij elkaar.  Hij kreeg zijn ontslagpapieren van de verpleegkundige, toen iemand van de sociale dienst binnenkwam. “Meneer Dhosse, ik ben Arne. Ik zal u naar huis brengen en daar het een en ander in orde brengen. Ik kom je bezoeken wanneer het nodig is.” “Dankjewel, maar dat hoeft niet. Ik kan perfect voor mezelf zorgen.” “Maar je naar huis brengen, dat doe ik zeker,” was het kordate antwoord van Arne.   De ogen van Laurent begonnen te glinsteren toe de wagen zijn straat inreed. Voor het woonhuis wachtte geduldig zijn trouwe viervoeter. De auto stopte en Laurent stapte uit.  Pluisje stormde tegen hem aan en sprong op zijn achterste pootjes. Arne was ook uitgestapt en bleef op de achtergrond om deze hartelijke begroeting niet te storen. Na een tijdje kuchte Arne: “Kom, meneer Dhosse, laat ons naar binnengaan.” Laurent nam de sleutel en samen met Arne traden zij de woning binnen. Pluisje bleef maar  springen en kwispelen. Hij was wel vermagerd. Arne hielp mee met uitpakken, schikte wat in de keuken en keek de kasten na. “Ik zal wat aankopen doen,” zei hij. Laurent gaf wat geld en Arne verliet het huis. “Eindelijk terug samen!” zuchtte Laurent, maar dacht aan de uitslag van zijn onderzoek. Bedroefd ging hij in de zetel zitten en onmiddellijk legde Pluisje zijn hoofd in de schoot van Laurent. Het hondje snapte het plotse verdriet niet.    De deurbel schrikte Laurent op die ingedut was. Pluisje gromde en liep naar de deur. Laurent volgde en opende. Arne bracht de boodschappen. “Ik heb een krant meegebracht,” zei hij. “Dankjewel, Arne.” Laurent nam alles over. Arne begroette hem, aaide Pluisje en ging weg. Pluisje keek wantrouwig. “Ik zal wel telefoneren als ik je nodig heb,” riep Laurent hem na. “Ik kom morgen terug!” was het antwoord. “Morgen, morgen, wat een gedoe!” morde Laurent. Hij zette alles op tafel, nam de krant en vleide zich neer in de zetel. Zijn oog viel op een artikel: “Enige winnaar Euromillions maakte zich nog niet bekend.” Hij grabbelde in zijn portefeuille en diepte het lottoformulier op. “Verdorie, ik heb de juiste combinatie! Ik ben die winnaar!” jubelde hij. Pluisje kwispelde omdat zijn baasje zo vrolijk was.  “We zijn rijk!” Maar dan sloeg zijn vreugde om toen hij zich de uitslag van het ziekenhuis herinnerde. “Geld genoeg, maar leven dat is wat anders.” Pluisje sloeg alles gade, maar begreep de plotse stemmingswissel niet. Laurent staarde voor zich. “Wat moet ik nu doen?” vroeg hij zich af, “Ik heb geen familie of vrienden. Ik heb alleen Pluisje. Bovendien heb ik niet lang meer te leven. Wat moet ik met die miljoenen?” De hond week geen ogenblik van de zijde van zijn baasje.  De hand van Laurent streelde over het hoofd van Pluisje. Hij voelde aan de halsband en sprong dan recht. “Dat is het! Ik heb een idee.” Laurent greep een pen en papier en begon naarstig te schrijven. Als hij met het briefje klaar was, voegde hij het lottoformulier eraan toe, rolde beiden op en stak het in de halsband van Pluisje. Zijn hond liet alles gewillig toe. “Kom Pluisje, we gaan wat wandelen.” Pluisje kwispelde en sprong op. Ze gingen naar buiten. Laurent voelde de pijn in zijn hoofd en wist dat het niet lang meer zou duren. Hij was de laatste week erg verzwakt. Zijn hond was zijn enig doel, maar nu had hij voor hem ook een oplossing. Ze kwamen aan een bushalte. Hier stopte Laurent en zette zich neer. Hij knuffelde zijn hond hartstochtig. Hij keek op het uurrooster en zag dat de bus snel ging komen. Hij pakte de leiband van Pluisje en bond hem vast naast het bushokje. Pluisje werd onrustig. De bus kwam eraan en Laurent stapte snel op. De chauffeur sloot de deuren en vertrok. Pluisje huilde en trok aan de leiband. De knoop loste en Pluisje rende achter de bus. Hij zag zijn baasje zitten en blafte. Laurent hoorde zijn hond, maar keek niet om. Over zijn wangen rolden de tranen.  De afstand tussen Pluisje en de bus vergrootte en uiteindelijk bleef de hond hijgend staan. Bedroefd zag hij hoe de bus uit het zicht verdween. Het papiertje van zijn baasje jeukte aan zijn halsband.

Ludo Herwijn
23 0