Laurent

8 nov 2016 · 23 keer gelezen · 0 keer geliket

Moeizaam schuifelde hij de krantenwinkel binnen met zijn onafscheidelijke vriend, zijn wollige hondje. Hij diepte zijn portefeuille op en gaf de krantenman een verfrommeld lottobriefje. Twee vrouwen stopten hun zinloos gesprek en bekeken heel het tafereel met een laatdunkende blik.

“Goedemorgen, Laurent, ik zal het formuliertje eerst eens wat gladstrijken,” grapte de krantenman.

“Zijn kledij kan ook wat strijk en zeker een wasbeurt gebruiken,” mompelde de ene vrouw tegen de andere.

“Dank u vriendelijk, Thomas,” zei Laurent.

In zijn ooghoek zag Laurent hoe de vrouwen hun neus dichtknepen. De hond gromde naar de vrouwen.

“Pluisje, stil, de dames willen je geen kwaad doen. Geef de dames eens een pootje,” reageerde Laurent.

Maar zij doken in de vrouwenbladen en hadden plots heel veel interesse in de laatste escapades van het koningshuis.

“Weer niets gewonnen, Laurent,” meldde Thomas.

“Ik speel al heel lang en nog nooit heb ik wat gewonnen,” probeerde Laurent een gesprek te voeren tegen de vrouwen.

Zij negeerden hem compleet en keken ostentatief de andere kant op. Laurent was wat bedroefd omdat hij ook hier geen gehoor kreeg. Alleen zijn trouwe viervoeter gunde hem een blik en kwispelde verlangend. Laurent aaide zijn Pluisje. 

“Ik probeer nog maar eens.”

Hij legde wat muntstukken op de toog. Thomas valideerde het formulier en gaf het aan Laurent. Het geld stopte hij in zijn kassa.

Laurent slenterde naar buiten. Het leek of de hond zijn baasje leidde.

“Tot ziens,” riep Thomas.

“Tot ziens,” antwoordde Laurent en sloot onhandig de deur.

“Hij zoekt vriendschap!” zei Thomas tegen de vrouwen.

“Hij is al even vuil als zijn hond. Zo’n armoezaaier wil ik niet in mijn vriendenkring. De dames van de kunstkring zouden nogal ogen opzetten,” reageerde de ene vrouw.

De andere vrouw knikte schaapachtig en onderdrukte een grimlach.

“Mevrouw Robijns, u bent wel voorzitster van de kunstkring ‘Ars Universalis’, maar dat geeft u niet het recht om op die manier te praten over mensen die uw geluk niet gevonden hebben,” strufte Thomas.

“Meneer Thomas Elst, je ziet mij hier niet meer. Ik spreek over… dat gepeupel zoals ik dat wil. In mijn vriendenkring zitten meer notabelen dan dat jij hier boektitels hebt. Eén woord en je kan dit winkeltje sluiten. Kom, mevrouw Esmarald, we zijn weg,” riep mevrouw Robijns vuurrood.

Met de neus in de wind verlieten zij de winkel en sloegen de deur zo hard dicht dat de bel eraf donderde.

Beduusd keek Thomas naar de deur.

“Ben ik te ver gegaan?” sprak hij tegen zichzelf.

Een zware stem vanachter het tijdschriftenrek doorbrak de stilte.

“Goed gezegd en vrees niets. Veel geblaat en weinig wol, deze wolven in schapenvacht.”

Thomas herkende de stem en was dankbaar dat deze bezoeker het hele verhaal gehoord had.

 

In de vroege morgen zongen vogeltjes een vrolijk liedje. De zon gaf al warmte. Het zou een mooie dag worden. Een straalblauwe hemel met enkele wolkjes lachte Laurent tegemoet toen hij de gordijnen van zijn sjofele slaapkamer opende.

“We gaan een flinke wandeling maken,” zei hij tegen zijn hond terwijl hij zich aankleedde.

Pluisje kwispelde ongeduldig en streek met zijn hoofd tegen het been van Laurent. Een lieftallige aai was het antwoord. Als een onafscheidelijk duo gingen zij naar de keuken.

Laurent trok de kast open en strooide wat hondenbrokken in Pluisjes bakje. Hij vulde tevens het drinkbakje met wat fris water. Pluisje begon gretig te eten en lonkte dankbaar naar zijn baasje.

“Flinke jongen!” glimlachte de eenzaat.

Plots kreeg Laurent een pijnscheut in zijn hoofd. Hij hield de tafel vast en strompelde naar de zetel. Hij plofte zich neer en greep met beide handen naar zijn hoofd.

“Ai, wat een pijn. Ik heb anders nooit hoofdpijn,” jammerde Laurent.

Pluisje wist niet wat er gebeurde en kwam tot bij zijn baasje. Vertederd legde hij het hoofd op het been van Laurent, die roerloos in de zetel lag. De hond begon zachtjes te huilen. Laurent reageerde niet. Pluisje blafte en ijsbeerde van de zetel naar de deur.

“Het is niets, jongen. De pijn is voorbij,” zei Laurent na een tijdje.

Hij stond op, wankelde nog wat, maar ging dan naar de keuken. Pluisje volgde hem. Laurent zette wat water op en haalde een paar sneetjes brood uit de trommel. Rechtstaand smeerde hij wat confituur op de boterhammen. Krakend gleed het mes over het oude brood. Het water was warm en Laurent schonk thee op. Suiker en een wolkje melk vervolledigde het ochtendritueel. 

Als hij klaar was met zijn ontbijt, tuurde hij vanaf de tafel naar buiten. 

“Zo’n mooie dag laat ik niet verpesten door wat hoofdpijn,” zei hij vastberaden.

Hij voegde meteen de daad bij het woord, stond recht en ging naar buiten. Pluisje liep in zijn voetsporen het huis uit.

Het dorp lag er nog wat verlaten bij. De kerkklokken luidden negen uur.

“Oh ja, het is zondag vandaag,” zei Laurent tegen Pluisje.

Voor de bakker stond een lange rij wachtenden. Klanten verlieten haastig de winkel volgeladen met broodzakken en gebakdoosjes. Lachende kinderen verwelkomden hun vader of moeder in de auto’s, kriskras geparkeerd in de straat. De wagens vertrokken snel en Laurent kon nog net Pluisje opzij trekken. 

Drie lummeljongens wezen zittend vanop een tuinhek naar het tweetal. Eén gooide een steentje naar Pluisje, die kermde. De anderen lachten om deze heldendaad. Laurent gebaarde boos naar hen, maar een opgestoken middelvinger was het antwoord. Ze sprongen van het hek, passeerden Laurent en keken hem minachtend in de ogen. Eén trapte nog naar Pluisje, de andere spuwde een fluim voor de voeten van Laurent. Voor het kerkportaal wenkte hun vader en devoot gingen zij het gebouw binnen. Klanken van het orgel vloeiden de straat in. Laurent luisterde naar de muziek.

“Johan Sebastian Bach,” zei hij tegen Pluisje terwijl hij naar de kerk wandelde. 

Even leek het of de hond zijn oren spitste voor deze muziek, maar het was voor de poort die scheurend gesloten werd door de koster. 

“Geen honden in de kerk,” riep deze tegen Laurent.

Laurent vlijde zich neer op de trappen voor de kerk. Hij luisterde naar de muziek die uit de ramen ontsnapte. Hij droomde weg en dacht aan de tijd dat hij het symfonisch orkest dirigeerde, met het jaarlijks paasconcert in deze kerk.

 

Na enige tijd kondigde klokkengelui het einde van de kerkdienst aan. De poort vloog open en de koster verscheen.

“Ga weg, geen bedelaars aan de kerk!” brieste de koster.

Pluisje gromde, maar Laurent stelde hem gerust.

“Het is niets, Pluisje.”

Laurent stond recht en verliet het portaal. De kerkgangers kwamen buiten en de pastoor aan de zware deur staand, wenste hen een gezellige zondag. Familieleden en vrienden hielden nog een praatje voor de kerk alvorens naar hun wagens te hollen en zich over te geven aan een leuke familiale namiddag.

“Wij hebben toch elkaar, hé Pluisje,” zei Laurent.

Hij veegde een traan uit zijn ogen.

“Lastig die wind.”

 

Het was woensdag. Laurent en Pluisje wandelden over de markt. Laurent hield halt aan het groentekraam. Hij keurde vooral het fruit. De sinaasappelen leken hem heerlijk.

“We brengen de Spaanse zon in huis,” zei hij tegen Pluisje.

De hond keek verlekkerd naar de kraam aan de overkant. Smakelijke worstjes lokten naar hem. Laurent volgde de blik van zijn vriend.

“Ik zal wat worstjes voor je kopen. We zullen ze straks samen opeten.”

De groenteboer kwam tot bij hem en Laurent bestelde het fruit. Hij nam zijn geldbeugel. Net voor hij het briefje wilde overhandigen, werd het zwart voor zijn ogen. Hij hoorde flarden van gesprekken, gegil en dan niets meer.

 

“Hij komt bij,” hoorde Laurent in de verte.

Hij opende zijn ogen. Hij vroeg zich af waar hij was. Naast hem stonden een man en een vrouw. Zijn rechterarm werd opgetild. Hij voelde iets raars rond zijn bovenarm dat aanspande. In zijn linkerarm stak een infuus. Stilaan besefte hij dat hij in een ziekenhuis lag.

“Twaalf over negen.  Dat is goed,” zei de verpleegster tegen de arts.

“Meneer Dhosse, goedendag, ik ben dokter Verburgt. U bent vorige week opgenomen hier in het UZA. We hebben u onderzocht en hebben helaas geen goed nieuws.”

“Waar is Pluisje?” vroeg Laurent aan de arts.

“Meneer Dhosse, wie is Pluisje?”

“Dat is mijn hond. Waar is hij?”

“Toen we bij u aankwamen op de markt, hebben we geen hond gezien. Er stond heel wat volk rond u. Ik zal de sociale dienst eens navraag laten doen.”

“Dank u wel, dokter,” zei Laurent.

“Meneer Dhosse, we hebben een kwaadaardige tumor bij u gevonden. We kunnen u niet meer opereren, maar met de nodige medicatie kunnen wij het leed verzachten.”

Laurent slikte en tuurde opzij door het raam. Het was een stralende lucht. Hij dacht aan de dag dat hij ging wandelen met Pluisje.

“Hoe lang heb ik nog? Geen gedoe, gewoon de waarheid,” gebood Laurent.

De arts kuchte en zuchtte: “Hooguit twee maanden.”

“En wat moet er Pluisje gebeuren?” jammerde Laurent, “Hij is al heel zijn leven bij mij. Waar is hij nu? Ik moet hem zoeken. Wanneer mag ik naar huis?”

“Meneer Dhosse, ik hou je nog een paar dagen hier voor observatie. Daarna mag je naar huis, maar je moet je medicatie nemen.”

“Oké, maar zorg alsjeblieft snel voor Pluisje. Wie weet wat er met hem is gebeurd?”

“Yanthi, schakel zo snel mogelijk de sociale dienst in!’ zei Verburgt tegen de verpleegkundige.

Zij begroetten Laurent en verlieten de kamer. Laurent sloot de ogen en weende.

 

Na enkele dagen vroeg Yanthi aan Laurent of hij geen familie of kennissen had. Zij verwonderde zich dat hij nooit bezoek kreeg. Hij heeft zelfs het aanbod van de aalmoezenier afgewimpeld. 

“Ik wil alleen maar naar huis om mijn Pluisje te zoeken,” was zijn antwoord.

Verburgt kwam de kamer binnen.

“Meneer Dhosse, ik zie geen reden om je hier langer te houden. Je mag naar huis, maar ik heb de sociale dienst verwittigd. Zij zullen u opvolgen.”

“Ik heb geen babysit nodig,” antwoordde hij bitsig.

Yanthi wilde hem helpen, maar Laurent was haar te vlug af. Vlug kleedde hij zich aan en scharrelde zijn weinige bezittingen bij elkaar. 

Hij kreeg zijn ontslagpapieren van de verpleegkundige, toen iemand van de sociale dienst binnenkwam.

“Meneer Dhosse, ik ben Arne. Ik zal u naar huis brengen en daar het een en ander in orde brengen. Ik kom je bezoeken wanneer het nodig is.”

“Dankjewel, maar dat hoeft niet. Ik kan perfect voor mezelf zorgen.”

“Maar je naar huis brengen, dat doe ik zeker,” was het kordate antwoord van Arne.

 

De ogen van Laurent begonnen te glinsteren toe de wagen zijn straat inreed. Voor het woonhuis wachtte geduldig zijn trouwe viervoeter. De auto stopte en Laurent stapte uit.  Pluisje stormde tegen hem aan en sprong op zijn achterste pootjes. Arne was ook uitgestapt en bleef op de achtergrond om deze hartelijke begroeting niet te storen.

Na een tijdje kuchte Arne: “Kom, meneer Dhosse, laat ons naar binnengaan.”

Laurent nam de sleutel en samen met Arne traden zij de woning binnen. Pluisje bleef maar  springen en kwispelen. Hij was wel vermagerd.

Arne hielp mee met uitpakken, schikte wat in de keuken en keek de kasten na.

“Ik zal wat aankopen doen,” zei hij.

Laurent gaf wat geld en Arne verliet het huis.

“Eindelijk terug samen!” zuchtte Laurent, maar dacht aan de uitslag van zijn onderzoek.

Bedroefd ging hij in de zetel zitten en onmiddellijk legde Pluisje zijn hoofd in de schoot van Laurent. Het hondje snapte het plotse verdriet niet. 

 

De deurbel schrikte Laurent op die ingedut was. Pluisje gromde en liep naar de deur. Laurent volgde en opende. Arne bracht de boodschappen.

“Ik heb een krant meegebracht,” zei hij.

“Dankjewel, Arne.”

Laurent nam alles over. Arne begroette hem, aaide Pluisje en ging weg. Pluisje keek wantrouwig.

“Ik zal wel telefoneren als ik je nodig heb,” riep Laurent hem na.

“Ik kom morgen terug!” was het antwoord.

“Morgen, morgen, wat een gedoe!” morde Laurent.

Hij zette alles op tafel, nam de krant en vleide zich neer in de zetel. Zijn oog viel op een artikel: “Enige winnaar Euromillions maakte zich nog niet bekend.” Hij grabbelde in zijn portefeuille en diepte het lottoformulier op.

“Verdorie, ik heb de juiste combinatie! Ik ben die winnaar!” jubelde hij.

Pluisje kwispelde omdat zijn baasje zo vrolijk was. 

“We zijn rijk!”

Maar dan sloeg zijn vreugde om toen hij zich de uitslag van het ziekenhuis herinnerde.

“Geld genoeg, maar leven dat is wat anders.”

Pluisje sloeg alles gade, maar begreep de plotse stemmingswissel niet. Laurent staarde voor zich.

“Wat moet ik nu doen?” vroeg hij zich af, “Ik heb geen familie of vrienden. Ik heb alleen Pluisje. Bovendien heb ik niet lang meer te leven. Wat moet ik met die miljoenen?”

De hond week geen ogenblik van de zijde van zijn baasje. 

De hand van Laurent streelde over het hoofd van Pluisje. Hij voelde aan de halsband en sprong dan recht.

“Dat is het! Ik heb een idee.”

Laurent greep een pen en papier en begon naarstig te schrijven.

Als hij met het briefje klaar was, voegde hij het lottoformulier eraan toe, rolde beiden op en stak het in de halsband van Pluisje. Zijn hond liet alles gewillig toe.

“Kom Pluisje, we gaan wat wandelen.”

Pluisje kwispelde en sprong op. Ze gingen naar buiten.

Laurent voelde de pijn in zijn hoofd en wist dat het niet lang meer zou duren. Hij was de laatste week erg verzwakt. Zijn hond was zijn enig doel, maar nu had hij voor hem ook een oplossing.

Ze kwamen aan een bushalte. Hier stopte Laurent en zette zich neer. Hij knuffelde zijn hond hartstochtig. Hij keek op het uurrooster en zag dat de bus snel ging komen. Hij pakte de leiband van Pluisje en bond hem vast naast het bushokje. Pluisje werd onrustig. De bus kwam eraan en Laurent stapte snel op. De chauffeur sloot de deuren en vertrok. Pluisje huilde en trok aan de leiband. De knoop loste en Pluisje rende achter de bus. Hij zag zijn baasje zitten en blafte. Laurent hoorde zijn hond, maar keek niet om. Over zijn wangen rolden de tranen.  De afstand tussen Pluisje en de bus vergrootte en uiteindelijk bleef de hond hijgend staan. Bedroefd zag hij hoe de bus uit het zicht verdween. Het papiertje van zijn baasje jeukte aan zijn halsband.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

8 nov 2016 · 23 keer gelezen · 0 keer geliket