Niels Lievens

Gebruikersnaam Niels Lievens

Teksten

Nooit meer winter

Nooit meer winter   Sommige verhalen gaan over families, tragedies, verloren huisdieren of zelfs verdwaalde weduwen die zichzelf prostitueren, meestal uit noodzaak, eerzucht of gewoon uit een vorm van rouwproces.  Andere verhalen gaan over vrouwen. Hoe ze met hun wijsvinger silhouetten tekenen op naakte, bronstige mannenruggen. Schilderend vissen naar complimenten. Want zo zijn vrouwen op hun best; zoekend naar bevestiging. Dit verhaal gaat over een speciale vorm van een vrouw, een moeder. Mijn moeder. Mijn kind.   Ik droeg mijn moeder vaak onder de arm. Beschermend, verwarmd. Alsof de wereld, onze wereld, omgekeerd was. Niet speciaal omgekeerd, maar gewoon omgekeerd. Sinds enkele maanden was zij meer een dochter dan een moeder voor mij. Een taak die ik trouwens beter deed dan het dochterzijn. Onze reis ging van start in een afgedankte auto die we onderweg hadden onderschept door onze retorische welsprekendheid. Moeder vertelde mij over de schoonheid en hoe deze zich manifesteert in het behang van ons dagelijks leven. ‘Er zijn slechts weinig dingen mooier dan een zachte nocturne van Chopin’, begon ze vroeger altijd haar pleidooi. ‘Misschien woorden of misschien een zucht gevuld met geluk. Misschien is het wel de maan. Hoe die de natuurlijke schoonheid weerspiegelt. Met haar onbewoonde kraters en haar ongenaakbaarheid’. ‘Is dat niet schoonheid?’ vroeg ze mij telkens serieus. ‘Onbewoond en ongenaakbaar?’ Ze meende elk woord. Alsof ze het citeerde uit een beschermd, fragiel papyrusrolletje dat in een gekoelde kelder bewaard wordt. Ik begreep haar niet. Maar haar stem deed mij rustig worden. En in alle rust zit waarheid. ‘Die schoonheid wil ik aaien, vangen en tegen mijn warme borst drukken, om het zo te laten inslapen op het ritme van mijn onbevangen hart. Schoonheid moet je al wiegend omarmen’, sloot ze met een klein knipoogje af. Wat was ze onbegrijpelijk mooi. Alle moeders zijn mooi. Maar de mijne was mooier. Eigen moeder, schone moeder. Het was ons eerste uitje en wellicht ook ons laatste. Hoewel we dat nooit zeker weten. Maar slechts één goede reis is genoeg, meer dan genoeg. Moeder liet mij een plaats in de auto kiezen. Ze sprak niet en bewoog enkel als mijn schaduw bewoog. Zo zijn moeders, ze gaan mee met je schaduw. Het weer in de ochtend was minder mooi dan verwacht. De voorspellingen waren incorrect. Ik stuurde hiervoor een mail, enkele dagen later, met als onderwerp ‘Fake news’, als klacht tegen de onjuistheid. Ik zou het in mijn slotrede ook hebben over ‘incompetent’, maar dat wist ik nu nog niet.   De hemel leek donker. Soms droeg het zware, bruine wenkbrauwen. Waarmee het dan fronsend naar beneden keek. Alsof het een eeuwige twijfelaar was. Net zoals mijn moeder ook was: een eeuwige twijfelaar. Behalve nu. Nu vluchtte ze weg van de twijfel. Wij samen. Zij op mijn schoot, als in een omgekeerd verhaal. We werden overvallen door een uitzonderlijk nu. Ik legde mijn hand op haar alsof ik haar zonovergoten, zwarte schouders aanraakte. Ze blonken. Baren onduidelijke schaduwen, silhouetten van onmetelijke symbolen. Schuins over de parking stond een huis waarnaast een gigantische boom rustte. De kruin kwam enkele meters boven het dak van het huis uit. Het creëerde een grote, zwarte ufo die zich langzaam verschoof van de voortuin naar de straat. Wanneer de zomer zorgde voor enkele extra uren zonlicht kon je een prachtig fenomeen zien. De horizonlijn die het dak van het huis met de lucht afscheidt, vormt een sluimerend daglicht. Alsof het met een droge kwast gemanipuleerd werd. Als een verwend kind dat niet naar bed wil. Worstelend naar uitstel vecht het tegen de donkere, kille zucht die reeds op het oppervlakte het leven domineert. De zucht van de duisternis was genadeloos. Moeder werd vager. Op de tast voelde ik of ze nog aanwezig was. Ze was voor mij perfect zwart. Net mooi zwart genoeg. Je kon ook overdreven zwart zijn. De naakte duisternis danste een charmante wals doorheen de verlaten straten. De dood beseffen start in de ogen. Een verdwaalde zekerheid die leunt op het besef van vergankelijkheid. Sterven kan je samen, doodgaan niet. Deze zekerheid was onvoorwaardelijk. Moeders ruiken naar onvoorwaardelijkheid. Ze dragen een onvermoeibare vorm van zorg en rust. Iedereen sterft. Behalve moeders misschien. Die blijven bestaan.

Niels Lievens
47 0

Omtrent de zoektocht naar verveling.

Omtrent de zoektocht naar verveling In een moment van zielenrust kan je als mens iets treffen dat pakkend is. Iets dat je bij de keel neemt. Iets dat je doet stil staan bij het moment dat elke seconde een nieuw gebeuren schept. Een onbevlekte ontvangenis door een aangespoelde ruimte. Iets wat voorbij de kracht van serendipiteit slentert. Een vraagstuk dat vooral verlangt, de tijd uitdaagt en streelt.Die verlangens dooft en denkt. Dunkt. Of zelfs versmacht.Het is de antigod van het heden,namelijk de verveling. De onzijdige verveling. Het kan zomaar toeslaan als een oktobermaand die weinig regent of een kerkhof dat nauwelijks rouwt. Het overkomt iedereen als een onvoorwaardelijkheid. Verveling is een kans. Het is vooral een uitstekende kans om te leren een mens in opstand te zijn. Stil te staan en af te stappen van het maatschappelijk gebeuren dat een constante druk eist. Eisen moet voor de verveling niet. Het is vooral een manusje dat relativeert en nuanceert. Het is iets dat niet infecteert. Dat niet pijnigt, maar dat eerder troost.Verveling doet een mens essentialiseren. Het opent het intrapersoonlijk debat van het zijn en doet ons wandelen in ons eigen, kleine tuintje. Een tuintje vol onverwelkte ideeën, maar die door pesticiden als druk, tijd, prestaties onderdrukt worden. Verveling doet het denken ademen. Rusten en eventueel broeden. Het kan met diens wulps gedrag zich voortplanten. De toekomst is een noodkreet naar kweekprogramma’s van en voor verveling. Verveling baart optimisme. Misschien vindt Nietzsche hier wel een plaatsje, in de dode hoek, in ons kleine tuintje van Eden met de optimistische zinnen; ‘Een nieuwe morgenrood omstraald: ons hart stroomt daarbij over van dankbaarheid, verbazing, vermoedens, verwachting, -eindelijk ligt de horizon weer voor ons open, zelfs al is hij niet helder, eindelijk mogen onze schepen weer uitvaren, welk gevaar er ook dreigt, elk waagstuk van de kennis is weer toegestaan, de zee, onze zee ligt weer open, misschien is er nog nooit zo’n ‘open zee’ geweest.’

Niels Lievens
87 1

zijdemaalzijde

Zo was het ooit geschapen. Deze wereld. Deze Aarde. Als een kubusvormig geheel op een verlaten kosmologisch kruispunt. Waarop enkele grootse Goden petanque speelden en hun onmetelijke krachten van elkander zaten af te toetsen, als echte mannen met baarden. Stoer, wulps en onbegrijpelijk. Zo waren Goden op hun best, zo moesten Goden zijn… onbegrijpelijk en een beetje stoer.   Waarom? Waarom toch zijn dié Goden zo autistisch? Afgelikt? Alles wat aangeraakt werd door hun aandacht was afgelijnd. Repeterend. Als een schilderij van Mondriaan. Ze creëren niets minder dan schilderijtjes. Bijna op elk kruispunt wankelt er wel ene, begeerd door liefde en gecontroleerd door deze bovennatuurlijke monstertjes met pacifistische maskers op. Alsof het daarboven carnaval was. En toch zijn ze gewapend. Met onzichtbare dogma’s, verslindende kruisbogen en sikkels zo groot als groteske zomerse tuinen vol tulpen. Die zelfs bloeien in jarenlange, koude winters. Wat zijn dié Goden toch zo in de wereld? Op ongestelde vragen boetseren ze antwoorden op onuitstaanbare verlangens. Ze scheppen automatisch schoonheid. Alsof het voor hen geen moeite kost. Ze schreeuwen het. Alsof het voor hen geen stem kost.   Hun vele profeten –volmaakt gemaakt, uiteraard- trachtten op de dag des oordeel alle figuren te onderwerpen aan een volmaakbaarheidscontrole. Het was hun opdracht. Hiervoor zouden ze sterven als dienaars in de glinsterende, vlakke nacht.     Ergens op een wereld, op een aarde, maar vooral op een volmaakt kruispunt. In lokaal vierentwintigduizend achtenveertig zat een melig figuurtje. Het had een driehoekig voorkomen met twee ongelijke benen. Zijn bedrading was stuk en zijn batterij stilaan koperarm. Ze hadden hét zo gemaakt. Niet hem of haar, maar hét. Goden maken niets zijdig, maar alles onzijdig. Ze zijn nu eenmaal goddelijk eerlijk, fatsoenlijk met hun objectieve dassen zoekend naar rechtvaardigheid. Het lokaal had een figuur van een vierkant, omringd door muren, arm van kleuren en muf. Er waren duizenden soorten gelijke lokalen, maar allemaal anders. Als hun lichaam, hemels. De muren waren ongenaakbaar, alsof ze net geboren waren uit het handpalmpje van dé grote meesters. In het midden stond een antieken houten stoel met daarboven een ongeopend luikje. Het mechanisme bleek ongerept te zijn. En zo begon een dag zoals een ander, maar dan nu met oordeels.   Omtrent de onmetelijke perfectie van schoonheid. Een eerste offer gleed via het luikje naar beneden. Een gevangen visje, in een klein, aangepast dwangbuisje. Een sardientje in eigen nat. Een metalen grijparm kwam uit het luikje tevoorschijn en plaatste het visje recht en fatsoeneerde de bretellen zodat er een vorm van voortreffelijkheid in de houding aanwezig was. Alsof het ter plaatse opnieuw geschapen werd. Schoonheid is voornamelijk herschapen. De vetvin werd gekamd en door een extra sterke wax naar achteren gelegd. Enkel zo kon het doorheen de controle komen. ‘Naam?’ vroeg de driehoek54 braaf. Zijn ongelijke benen bewogen in een misvormde hoek van negentig graden zodat zijn hoekpuntje zichtbaar kwam te liggen. Hoekpuntjes waren niet specifiek verboden volgens de axioma’s, maar sociaal niet aanvaard. ‘Bernard’, antwoordde het sardientje terwijl het over zijn schijnende schubben wreef met zijn miezerig vinnetje. Op de metalen tafel lag een schamel bordje vierkantswortels, de geparfumeerde soort. Bernard stonk. Dit merkte driehoek54 meteen met zijn scherpe blik op. Niet stinken was volgens de axioma’s niet verboden, maar werd sociaal niet aanvaard. Bernard moest stinken, zo was hij geschapen. Zijn schoonheid moest stinken, zo werd hij gedefinieerd. ‘Een strafblad’, merkte driehoek54 sceptisch op. Bernard zwom vorig jaar tijdelijk tegen de stroom in. In een verloren cirkelvormig hemellichaam was hij verdwaald geraakt tussen de verloren sardienen. Tegen de stroom in zwemmen en verloren zijn was niet specifiek verboden volgens de axioma’s, maar werd sociaal niet aanvaard. ‘Wat is er mis met mijn vierde schub, is deze zo anders?’ ‘Is dat net niet mijn onmetelijke schoonheid?’, sloot Bernard zijn rebellerend pleidooi af. Driehoek54 werd overdonderd door onwetendheid. Hij bekeek de checklist dogmatisch. ‘Ik weet het niet. Ik zal de vraag moeten doorgeven’, fluisterde driehoek54, alsof hij zichzelf niet geloofde. Bernard schrok zich een schub. ‘Doorgeven?’ Driehoek54 drukte aarzelend dé blauwe knop in en een deur schoof in het midden van de kale muur open. Trapezium839 kwam tevoorschijn. ‘Toch niet Trapezium839’, dacht driehoek54 belust. Ze was oogverblindend. Trapezium839 had alle hoeken en tussenliggende punten die men nodig had om schoonheid te definiëren. Trapezium839 kwam slenterend op driehoek54 af en zette zich schuin naast hem neer. ‘Dié vraag mag niet doorgegeven worden’, fluisterde ze. Op haar linker lijnstuk kwam de tekst ‘Fout in axioma 717’. Beiden wisten meteen wat dit betekende. Behalve Bernard, die stond wat verward met de ogen te draaien zodat ze waterig bleven. ‘Waarom ben je mij komen verwittigen?’ vroeg driehoek54 aan trapezium839. Het was strafbaar om te waar-schuwen. Dit was zo vastgelegd in de axioma’s. Het was algemeen geweten dat alles boven axioma 647 automatisch gemeld werd aan de B.R.G. De Brigade van de (R)echte Geometrie was een onafhankelijk controleorgaan, geschapen om de perfectie gelijnd te houden en de vraag naar de ware schoonheid te vermijden. Ze zagen eruit als dikke prisma’s met elk een stoere kuif en een snorretje die hun autoriteitsgezag versterkte. Zij waren de profeten van de axioma’s. Op hun brede zijvlakken stonden in grote, bedrukte letters “Axioma’s zijn te allen tijde waar en kunnen door perfecte schepping onmogelijk in vraag gesteld worden. Axioma’s vormen een kruispunt, ze vormen ons.”            ‘We kunnen via het luik ontsnappen’, stelde Sardientje voor. ‘Dan zijn we voorgoed verloren voor het vaderland’, zei Trapezium839 berustend tegen Driehoek54. ‘Als je blijft dan weet je dat ze je gaan spiegelen en draaien aan axioma 117’, ging Trapezium839 verder. ‘En jij ook, Tr.839’, vervolledigde Driehoek54 de situatie terecht. Inmiddels had Sardientje het luik opengedaan. ‘We moeten zo snel mogelijk naar het Ongerepte Licht, daar waar de controle het minst is en het licht van de Goden ons meer schaduw geven’, sprak Tr.839, alsof ze heel dit gebeuren reeds had uitgedokterd. ‘Wat was ze slim’, dacht Driehoek54. Zijn blik ging richting de volmaakte vlakken van Tr.839. ‘En haar nummer. Haar nummer is prachtig. Volmaakt. Iedereen wou een negen hebben. Ik had geen negen. Trapezium wel. Ze had een negen en een acht’, dacht Driekhoek54 dromerig verder. De B.R.G. stormde lokaal vierentwintigduizend achtenveertig binnen. De ruimte was vlak- en lijnvrij. ‘We zitten met een “Fout in axioma 45”’, melde het dikste prisma tegen het kleine schuifdeurtje die op zijn rechtervlak openging. Zijn zijvlakje kleurde donkerrood. Daar waar het vluchtende trio het Ongerepte Licht in de verte zagen loeren durfde Sardientje dé vraag opnieuw stellen: ‘Nu weet je toch wat de onmetelijke perfectie van schoonheid is?’ Tr.839 en Dr.54 keken elkaar onwetend aan. ‘Kunnen kiezen. Dat is perfecte schoonheid.’ Beiden knikten zonder te begrijpen.   Omtrent de onmetelijke kracht van kennis. Het Ongerepte Licht is een samenkomst van relatief vrije punten op een noordelijke vlakte van een buitenste lijnstuk op kruispunt142. Het Ongerepte Licht is het meest vrije deel van een kruispunt. Daar waar de Goden hun ogen minder snel op richten, daar waar bijna alles kan en sommige zaken naast de perfectie durven wandelen. Slenteren, met ontgonnen vlaktes, berustend met en bij verloren hoeken. Sommigen met de hoop gezien en vergeven te worden. Tr.839, Dr.54 en Sardientje kwamen uit de zwaarbewaakte zone. ‘Het wemelt hier van de prisma’s’, merkte Sardientje op. ‘Houd je bek vis’, spoog Tr.839 grof richting Sardientje. ‘Vis? Ik ben allesbehalve een vis’, schrok Sardientje zich een schub. ‘Ik ben een Sardien. De enigste resterende soort uit categorie 3B. Een unicum hier op dit kruispunt!’ sloot Sardientje zijn pleidooi af, alsof hij een lofrede voerde. Dr.54 excuseerde zich flauw in naam van Tr.839. Ze was in de war. Zij waren samen in de war. Verdwaald en plots in de schaduw van het Ongerepte Licht stonden ze hier nu, als drie grote gevaren voor het kruispunt. Alsof ze behoren tot de Vrije Figuren. De verstotelingen onder ieder en allen. ‘Van dit kruispunt?’ herhaalde Tr.839 terwijl ze scheef begon te lopen van ongeloof. ‘Er is slechts één kruispunt, vis’, gooide ze grofweg indoctrinerend richting Sardientje. ‘Toch…?’ vroeg Dr.54 vanachter Tr.839 haar linker lijnstuk. Uit een duister hoekje trok iets door middel van gefluister Sardientjes aandacht. Het silhouet was niet goed duidelijk door de duistere zone. De zijkanten van het Ongerepte Licht waren gigantische buizen, die uiteindelijk uitmonden bij het Grote Vergeten Meer, waar men alles dumpt en hoopt dat de God van de Recyclage af en toe het meer komt reinigen. Met diens fenomenale, natte mop zou het in één trek alles weg kunnen halen. Kunnen. Een God kan vooral. De gigantische berg vol restjes kwam sinds enkele graden boven meter boven het Grote Vergeten Meer piepen. “Een procedurefout”, argumenteerden de Goden.            ‘Een kegel’, fluistert Dr.54 tegen Tr.839 aan. Alsof het onderwerp verboden was om over te fluisteren. Over een kegel spreken –laat staan aanspreken- was niet specifiek verboden volgens de Axioma’s, maar werd sociaal niet aanvaard. Een felgeel gekleurde kegel, die deels afgestompt was, keek het trio wat scheel aan. Kegels waren sinds kort welkom op het kruispunt. Ze waren verantwoordelijk voor de hygiëne. Deze kegel was ontzettend lelijk. Het kind dat naast hem stond was nog een trap lelijker. Ze droegen dezelfde zijlijn. De kous was af, ze waren sinds kort sociaal geaccepteerd. Het is volgens sommige axioma’s nog steeds niet toegestaan om in bepaalde vormen van communicatie met hen in vlakte te komen, maar daar is veel onduidelijkheid over. ‘Jullie vluchten voor prisma’s? Ik kan helpen’, sprak hij verward en al trillend. Hij bood ons enkele vierkantswortels aan, om het vertrouwen wat aan te dikken. Ze waren zacht en kneedbaar. ‘Een échte kegel’, zuchtte Dr.54 verbluft. Alsof hij zichzelf in vraag stelde. ‘Sorry, waar zijn mijn manieren. Ik ben Kegel74D en mijn zoon heet Kegel74DE’, sprak het onwaarschijnlijk figuurtje. Sardientje gaf meteen een vin. Tr.839 en Dr.54 bleven verbaasd kijken. ‘De onderkant is veel boller dan wat we geleerd hebben uit de boeken.’ ’En deze lijkt me een stuk kleiner dan gemiddeld’, keken ze beiden gebiologeerd Kegel74D aan’, vulde Dr.54 aan. ‘De kegel heeft zelfs een cijfer. Bijzonder’, gingen beiden vol ongeloof verder. Kegels waren volgens de Oude Axioma’s verboden om cijfers te dragen. ‘Ik moet jullie teleurstellen’, begon Kegel74D. ‘Ik heb wel degelijk een cijfer. Jullie beschikken over een vorm van onjuiste informatie’, waagde Kegel74D zich verder, op glad ijs. ‘Onjuiste informatie? Er bestaat geen onjuiste informatie. Er bestaat informatie en die is altijd juist’, beargumenteerde Tr.839, als ridder tegen het onjuiste gemekker. ‘Er is maar één kennis; en die is omvat in de verschillende axioma’s. We dragen deze in en door onze lijnen en vlaktes’, ging Tr.839 –mits een kleine vertwijfeling- verdedigend verder. ‘Kijk rond je. Hier, boven het levende, dwarrelt het voor jullie ongeziene onjuiste’, wees Kegel74D naar enkele andere rondhangende –al dan niet afgestompte- vlakke en hoeken. Hij rekte zijn hand naar voor en ging traag van de ene naar de andere kant, alsof hij ze allemaal overliep en voorstelde volgens hun definitie.            In elke blik van Tr.839 en Dr.54 was er een onjuiste vaststelling. Een constante botsing met het Oude en zelfs het Nieuwe Axioma. ‘Hoe kan men zo leven onder een ander leven? Hoe kan iets onjuist zo gerijmd leven. Alsof er leven boven leven is…Alsof de legende van de Vrije Figuren waar is’ Dr.54 zakte door zijn lijnstuk en ging plat op diens vlakte. ‘Zijn wij misleid in onze kennis over het onjuiste?’ vroeg hij tegenover Tr.839. ‘Is er nog meer dan dit onjuiste? Is het kruispunt nog meer belast met tegenstrijdigheden van het Oude en Nieuwe Axioma?’ vroeg Tr.839 terwijl ze de tranen niet meer kon stoppen en Sardientje uit compassie een schub als steun verleende. ‘Meer dan wat juist is’, verhelderde Kegel74D. ‘Er zijn hier zelfs scholen’, piepte het kleine kegeltje vanachter zijn vader trots. Alsof het echt graag school liep. ‘In het Ongerepte Licht zijn we meer dan Vrije Figuren. We zijn wie we willen zijn. Dat is meer dan Vrije Figuren kunnen zijn’, ging Kegel74D verder. Ondertussen was het trio reeds doorgeseind door de lokale B.R.G. Het zou niet lang meer duren of het Ongerepte Licht zou overspoeld worden met geïndoctrineerde prisma’s. ‘Jullie moeten hier weg. Via het Grote Vergeten Meer kan je het kruispunt ongezien verlaten. Daar worden lijnstukken en vlaktes niet gescand’, informeerde Kegel74D het trio terwijl hij hen met zijn grote lijnen naar de juiste kant wees. Dr.54 en Tr.839 liepen mee. Verdoofd door ongeloof, sceptisch en vooral hun mening opgeschort, daar waar het tussentijdse sprakeloos volgt. ‘Laat hen maar even gerust’, zei Sardientje tegen Kegel74D. ‘Ik begrijp het. Het is de onmetelijke kracht van kennis die hen treft’ ‘En wat is die onmetelijke kracht van kennis dan?’, vroeg Sardientje al hijgend, terwijl zijn ene vin zwaar lag te slapen. ‘Weten dat alles ooit onjuist was’, antwoordde Kegel74D terwijl hij zijn zoon op zijn vlakte droeg.      Alles hervalt in een repeterend getal. Het felblauwe licht dat de grens tussen het Ongerepte Licht en het moerassig Grote Vergeten Meer afscheidde, kleurde groen. Asymmetrische figuren stonden paraat om de verstoring te analyseren en de schade op te meten. Velen stonden in contact met hun intercom, op hun rechterzijde of vlakte. Het Grote Vergeten Meer werd omringd door een licht doorschijnende mistbank, die het ongeloofwaardig tafereel zuiverde. Aan de vele oevers stonden figuren te bedelen, anderen te vissen en nog een andere groep leek eerder als een controlegroep. Aan de andere kant van het Grote Vergeten Meer stonden complexe formules, als offers voor de afvalgoden die sinds het Begin Der Kruispunten nog steeds hun lange, krachtige armen niet gebruikt hebben om de afvalberg te verkleinen. ‘Zo ging een bekende kruispuntsage’, begon de kleine Kegel74DE terwijl het met zijn kleine, fragiele lijnstukje naar de afvalberg wees. ‘Het stond zo geschreven dat er een dag komt -wanneer de controle ten einde loopt, en de Vrije Figuren hun onjuiste inzien- dat enkele afvalgoden in één vloeiende beweging het met roze besmeurde hemeldeken open zouden breken en zo met diens volmaakte, porseleinen armen het kruispunt ging zuiveren van afval’, sprak het kleintje verder. ‘Heb je dat weer staan luistervinken bij de naïeve formules?’ vroeg Kegel74D sceptisch, zoals een vader dat zou moeten doen. Op het einde van het Grote Vergeten Meer vormde zich een gigantisch hunebed, die omringd werd met enkele boze –sommige onder hen verwaarloosde- formules. De opening van het geheel was nauw en gaf een claustrofobisch gevoel. De capsule was niet veel groter dan de kamer waar alles begon, het was enkel langwerpiger. ‘Bedankt voor alles en het onjuiste’, zeiden het trio tegenover Kegel74D terwijl ze het ding omlijnden. Wanneer de kracht toenam, werd de capsule weggeduwd van het kruispunt, dat allesbehalve een centrale ligging had in de Geometrisch Tuin. Een klein vlinderachtig wezentje kwam op het raam van de capsule zitten toen het trio wakker werd. Uit zijn aarsje kwam een steeltje dat in verschillende kleuren onderverdeeld was. Het krulde en kwam tegen de voorruit leunen. Een klein pinachtig boortje kwam uit het steeltje en begon te boren. Het kopje van het pinnetje –die als een oog heen en weer bewoog- sproeide een vloeistof in de ruimte. Alles werd wazig en uiteindelijk zwart. Het trio viel gerangschikt over elkaar.   Vastgekneveld met onrustige complexe gehele getalen lag het trio naast elkaar in een donkeren buis. Tegen elkander gedrukt, alsof de muren om de vier seconden naar elkander toe kwamen. Met hun boze ogen knipogend. Ze zat met boeien vastgebonden. Sardientje verloor enkele keren het bewustzijn. Zijn ene vinnetje zat slap en enkele schubben waren onwetend naar de andere kant gedraaid. Hét was nog steeds onvolmaakt, zoals enkel een schepper dit kon maken. ‘Er gaat iets open’, fluistert Tr.839. Het mechanisme van het luikje ging open. Sardientje kwam bij bewustzijn en zag een blik in de ogen van Tr.839 en Dr.54 die hij al eens had gezien toen ze de onmetelijke perfectie van schoonheid en de onmetelijke kracht van kennis ontdekten. Ze hoorden alle drie een monotoon, mechanische stem weergalmen. Dr.54 en Tr.839 keken elkander beangstigend aan en Sardientje plooide een glimlach op zijn gezicht. ‘Here we go again’, sprak hij alsof hét als een doordachte complotdenker een alleswetende was, die in diens eigen nat knipoogde naar de goden.     In lokaal achtentwintigduizend tweehonderdendertien zaten drie melige figuurtjes…  

Niels Lievens
51 0

Opleiding

Publicaties

Argusogen - Niels Lievens

Prijzen