Nooit meer winter
Sommige verhalen gaan over families, tragedies, verloren huisdieren of zelfs verdwaalde weduwen die zichzelf prostitueren, meestal uit noodzaak, eerzucht of gewoon uit een vorm van rouwproces.
Andere verhalen gaan over vrouwen. Hoe ze met hun wijsvinger silhouetten tekenen op naakte, bronstige mannenruggen. Schilderend vissen naar complimenten. Want zo zijn vrouwen op hun best; zoekend naar bevestiging.
Dit verhaal gaat over een speciale vorm van een vrouw, een moeder. Mijn moeder. Mijn kind.
Ik droeg mijn moeder vaak onder de arm. Beschermend, verwarmd. Alsof de wereld, onze wereld, omgekeerd was. Niet speciaal omgekeerd, maar gewoon omgekeerd. Sinds enkele maanden was zij meer een dochter dan een moeder voor mij. Een taak die ik trouwens beter deed dan het dochterzijn. Onze reis ging van start in een afgedankte auto die we onderweg hadden onderschept door onze retorische welsprekendheid. Moeder vertelde mij over de schoonheid en hoe deze zich manifesteert in het behang van ons dagelijks leven.
‘Er zijn slechts weinig dingen mooier dan een zachte nocturne van Chopin’, begon ze vroeger altijd haar pleidooi. ‘Misschien woorden of misschien een zucht gevuld met geluk. Misschien is het wel de maan. Hoe die de natuurlijke schoonheid weerspiegelt. Met haar onbewoonde kraters en haar ongenaakbaarheid’.
‘Is dat niet schoonheid?’ vroeg ze mij telkens serieus. ‘Onbewoond en ongenaakbaar?’ Ze meende elk woord. Alsof ze het citeerde uit een beschermd, fragiel papyrusrolletje dat in een gekoelde kelder bewaard wordt.
Ik begreep haar niet. Maar haar stem deed mij rustig worden. En in alle rust zit waarheid.
‘Die schoonheid wil ik aaien, vangen en tegen mijn warme borst drukken, om het zo te laten inslapen op het ritme van mijn onbevangen hart. Schoonheid moet je al wiegend omarmen’, sloot ze met een klein knipoogje af. Wat was ze onbegrijpelijk mooi. Alle moeders zijn mooi. Maar de mijne was mooier. Eigen moeder, schone moeder.
Het was ons eerste uitje en wellicht ook ons laatste. Hoewel we dat nooit zeker weten. Maar slechts één goede reis is genoeg, meer dan genoeg. Moeder liet mij een plaats in de auto kiezen. Ze sprak niet en bewoog enkel als mijn schaduw bewoog. Zo zijn moeders, ze gaan mee met je schaduw. Het weer in de ochtend was minder mooi dan verwacht. De voorspellingen waren incorrect. Ik stuurde hiervoor een mail, enkele dagen later, met als onderwerp ‘Fake news’, als klacht tegen de onjuistheid. Ik zou het in mijn slotrede ook hebben over ‘incompetent’, maar dat wist ik nu nog niet.
De hemel leek donker. Soms droeg het zware, bruine wenkbrauwen. Waarmee het dan fronsend naar beneden keek. Alsof het een eeuwige twijfelaar was. Net zoals mijn moeder ook was: een eeuwige twijfelaar. Behalve nu. Nu vluchtte ze weg van de twijfel. Wij samen. Zij op mijn schoot, als in een omgekeerd verhaal. We werden overvallen door een uitzonderlijk nu.
Ik legde mijn hand op haar alsof ik haar zonovergoten, zwarte schouders aanraakte. Ze blonken. Baren onduidelijke schaduwen, silhouetten van onmetelijke symbolen.
Schuins over de parking stond een huis waarnaast een gigantische boom rustte. De kruin kwam enkele meters boven het dak van het huis uit. Het creëerde een grote, zwarte ufo die zich langzaam verschoof van de voortuin naar de straat. Wanneer de zomer zorgde voor enkele extra uren zonlicht kon je een prachtig fenomeen zien. De horizonlijn die het dak van het huis met de lucht afscheidt, vormt een sluimerend daglicht. Alsof het met een droge kwast gemanipuleerd werd. Als een verwend kind dat niet naar bed wil. Worstelend naar uitstel vecht het tegen de donkere, kille zucht die reeds op het oppervlakte het leven domineert. De zucht van de duisternis was genadeloos.
Moeder werd vager. Op de tast voelde ik of ze nog aanwezig was. Ze was voor mij perfect zwart. Net mooi zwart genoeg. Je kon ook overdreven zwart zijn. De naakte duisternis danste een charmante wals doorheen de verlaten straten. De dood beseffen start in de ogen. Een verdwaalde zekerheid die leunt op het besef van vergankelijkheid. Sterven kan je samen, doodgaan niet. Deze zekerheid was onvoorwaardelijk. Moeders ruiken naar onvoorwaardelijkheid. Ze dragen een onvermoeibare vorm van zorg en rust.
Iedereen sterft.
Behalve moeders misschien. Die blijven bestaan.