Omtrent de zoektocht naar verveling
In een moment van zielenrust kan je als mens iets treffen dat pakkend is. Iets dat je bij de keel neemt. Iets dat je doet stil staan bij het moment dat elke seconde een nieuw gebeuren schept. Een onbevlekte ontvangenis door een aangespoelde ruimte. Iets wat voorbij de kracht van serendipiteit slentert.
Een vraagstuk dat vooral verlangt, de tijd uitdaagt en streelt.
Die verlangens dooft en denkt. Dunkt.
Of zelfs versmacht.
Het is de antigod van het heden,
namelijk de verveling.
De onzijdige verveling.
Het kan zomaar toeslaan als een oktobermaand die weinig regent of een kerkhof dat nauwelijks rouwt. Het overkomt iedereen als een onvoorwaardelijkheid.
Verveling is een kans. Het is vooral een uitstekende kans om te leren een mens in opstand te zijn. Stil te staan en af te stappen van het maatschappelijk gebeuren dat een constante druk eist. Eisen moet voor de verveling niet. Het is vooral een manusje dat relativeert en nuanceert. Het is iets dat niet infecteert. Dat niet pijnigt, maar dat eerder troost.
Verveling doet een mens essentialiseren. Het opent het intrapersoonlijk debat van het zijn en doet ons wandelen in ons eigen, kleine tuintje. Een tuintje vol onverwelkte ideeën, maar die door pesticiden als druk, tijd, prestaties onderdrukt worden.
Verveling doet het denken ademen. Rusten en eventueel broeden. Het kan met diens wulps gedrag zich voortplanten. De toekomst is een noodkreet naar kweekprogramma’s van en voor verveling. Verveling baart optimisme.
Misschien vindt Nietzsche hier wel een plaatsje, in de dode hoek, in ons kleine tuintje van Eden met de optimistische zinnen; ‘Een nieuwe morgenrood omstraald: ons hart stroomt daarbij over van dankbaarheid, verbazing, vermoedens, verwachting, -eindelijk ligt de horizon weer voor ons open, zelfs al is hij niet helder, eindelijk mogen onze schepen weer uitvaren, welk gevaar er ook dreigt, elk waagstuk van de kennis is weer toegestaan, de zee, onze zee ligt weer open, misschien is er nog nooit zo’n ‘open zee’ geweest.’