Kon ik je maar vertellen,
hoe God ook van jou houdt,
jij die mijn dromen aan de vogels voert,
en mijn hart uit mijn lijf hebt gerukt
om het te verstampen, koud en onberoerd.
Kon ik je maar vertellen
dat het er niet toe doet dat jij in Hem gelooft -
hij gelooft toch in jou.
Hij ziet hoe je aan je kinderen
geen stenen geeft wanneer ze brood verlangen,
en geen slangen
wanneer hun kleine vingers je hals omhangen.
Daar, in je cocon van ongeloof,
heerst een eindeloze eindigheid,
een eenzaamheid die we delen,
Ik kom je tegemoet,
want ook ik voel die eenzaamheid,
en reik mijn hand, niet om te nemen
maar om wat geluk van elkaar te stelen.