Malakh Ahavah

Gebruikersnaam Malakh Ahavah

Website https://www.samuelderous.be

Over Malakh Ahavah

Ik schrijf om te overleven...

Teksten

Betaalde liefde 1

Naakt stond Arie voor de spiegel in de badkamer. De spiegel reflecteerde tot net onder zijn borst. De spiegel gaf hem altijd een vertekend beeld van zichzelf. Een beeld dat de spiegel in de lift van zijn appartementsgebouw wel correct weergaf. Daar zag hij in het felle licht elk mankement, elke oneffenheid en bovenal zijn te dikke buik. Zeker dertig kilogram zou hij eigenlijk moeten vermageren, althans volgens zijn moeder, die er vaak met hem probeerde over te praten, maar wat hij resoluut weigerde. Hij walgde van zichzelf als hij in die spiegel keek, daarom probeerde hij hem tegenwoordig te mijden, wat niet eenvoudig was, want de spiegel besloeg heel de achterste wand van de lift. Bijna dwangmatig gingen zijn ogen altijd weer naar zijn reflectie. Nog steeds kon hij maar moeilijk geloven dat die vreemde man, met te dikke buik, te gele tanden, te brede neus en meestal ongeschoren, ook werkelijk hem was. Arie wist wel dat het niet heel veel uitmaakte hoe hij eruitzag, ongetwijfeld zou ze al veel erger hebben meegemaakt, maar toch maakte de afspraak hem onzeker. Was het niet des mensen om leuk gevonden te willen worden, en neen, niet alleen vanbinnen, maar ook vanbuiten? Een doos zonder mooie verpakking, bleef gewoon een lelijke doos. Arie ging op zijn tenen staan en staarde in de spiegel naar beneden. Op die manier kon hij tot net aan zijn benen zien. Als het kopje van een treurig mopshondje rustte zijn pik tegen zijn balzak. Hij had een kleine penis, niet dat hij al veel penissen had gezien, behalve dan die van de mannen in de pornofilmpjes waarmee hij zich aftrok. Hij hoopte dat ze er niet mee zou lachen, zelfs niet glimlachen, want dan zou hij doodgaan van schaamte. Veel ervaring had hij trouwens niet in de liefde. Hij was zijn maagdelijkheid verloren toen hij als zestienjarige met zijn ouders naar Portugal was geweest en daar een schone had ontmoet met heel wat meer ervaring dan hij, maar na die zomer had hij nooit meer een vriendinnetje gehad. Toen hij in zijn eerste jaar aan de universiteit had gezeten, had hij het wel geprobeerd. Hij had gedacht dat het nu wel eens tijd werd om zoals iedereen te doen. Steeds maar weer moest hij denken aan de spreuk: Doe maar normaal, dat is al gek genoeg. Zijn klasgenoten leken wel vriendinnen bij de vleet te hebben. Klasgenoten waarmee hij geen contact had trouwens. Arie was gewoon een zonderlinge jongen die zelden door iemand werd opgemerkt. De poging zijn bestaan te verrijken met een ander was vreselijk geweest. Arie kon nog steeds zijn hart in zijn keel horen bonzen, hij kon nog voelen hoe het bloed naar zijn hoofd stroomde. Ze heette Anne, was bloedmooi met lang blond, ragfijn haar en blauwe ogen, helwitte tanden, en zeker een hoofd groter dan hij. Ze was slank geweest, zoals een mannequin, bijna te slank. Elke jongen van de eerste Bachelor kunstwetenschappen geilde op haar. Het was in de salto geweest in de Overpoort waar de muziek altijd veel te luid stond en het vol dronken studenten liep. Ook Arie was dronken geweest. Nuchter zou hij het helemaal niet gedurfd hebben. Hij had er een halve bak bier doorgedronken en een halve pak Marlboro doorgerookt voordat hij eindelijk de moed bij elkaar had geschraapt om naar haar toe te stappen. Al vanaf zijn eerste woord was het duidelijk op haar gezicht te lezen geweest dat ze zijn gezelschap niet echt kon waarderen, maar Arie was zo met zichzelf en met wat hij wilde zeggen bezig geweest, dat hij het niet eens had opgemerkt. Op een gegeven moment had ze hem haar gezicht toegewend en hem midden in een zin afgekapt: “Ben jij een stalker ofzo, je zit me al twee uur aan te staren van aan de overkant. Laat me met rust, creap!” had ze gezegd. Van de les had ze hem duidelijk niet herkend. Ze had haar drankje gepakt en was naar de andere kant van de toog gelopen. Die nacht had hij zich, door de drank en de vernedering, in slaap gehuild. Een week later was hij gestopt met zijn studie. Niemand die hem zou missen. De enige vrouw die van hem hield was zijn moeder. Hoe zielig hij dat ook vond, het was de waarheid. Arie controleerde zijn tanden die hij net gepoetst had. In het vage licht van het peertje boven de lavabo zagen ze er minder gelig uit dan ze werkelijk waren. Hij hoopte maar dat ze het niet vervelend vond dat hij rookte. In de slaapkamer had hij voordat hij in bad was gegaan, zijn kleren klaar gelegd: een zwarte geklede broek en een effen zwart hemd. Veel tijd had hem dat niet gekost, zijn kast hing vol zwarte broeken en zwarte hemden en T-shirts. Elke keer als hij met zijn moeder ging shoppen drong ze aan dat hij eens iets anders kocht dan zwart, maar Arie vond het gemakkelijk zo: iedereen stond met zwart en zo werd in een leven dat bestond uit kiezen, toch één keuze beperkt. Nadat hij was aangekleed, liep hij naar de huiskamer en stak nerveus een sigaret op. Volgens de klok die aan de muur recht tegenover de televisie hing, had hij nog vijf minuten. Toen de klok 20,00 uur aangaf, begon Arie nog nerveuzer te worden en ijsbeerde hij door zijn huiskamer, hij hield nu eenmaal van stiptheid. Drie minuten later ging de bel. Hij rende zowaar naar de voordeur. “Hey”, werd hij begroet door een verleidelijk glimlachende dame van midden dertig. “Hallo”, antwoordde hij hees, en ging opzij zodat ze naar binnen kon stappen. Geen uitleg nodig. Beiden wisten wat ze hier kwam doen. Terwijl hij de deur sloot taxeerde hij haar ongemerkt van top tot teen. Natuurlijk had hij de seksuele dienstverleenster zelf uit een serie foto’s mogen kiezen, en had hij op het kantoor van Aditi ook met haar gesproken, kort, een half uurtje, maar toch was het nog helemaal anders als hij die persoon ook daadwerkelijk alleen moest ontmoeten. Ze had zich keurig opgedoft, zag hij. Bij het gesprek op Aditi had hij duidelijk zijn wensen over haar kledij en make-up geventileerd. Hij wilde absoluut verhinderen dat ze er zou uitzien als zo’n straathoertje dat je in verschillende Hollywoodfilms kon zien. “Wil je iets drinken”, vroeg hij hakkelend, en vervloekte de heesheid in zijn stem. Hij moest wel als een oud, ziek, oversekst mannetje klinken. Zwierig draaide ze zich naar hem om. Ze was echt wondermooi. Hij had haar uitgekozen op basis van haar ogen en haar glimlach, en hij werd niet teleurgesteld. Die aspecten van iemands gezicht waren ontelbaar belangrijk voor de autistische Arie, voor wie de meeste gezichten iets bedreigends hadden, een bedreiging die hem letterlijk kon doen toeklappen. “Ja, graag,” zei ze, “heb je rode wijn?” Ze had een hele fijne, meisjesachtige stem. Helemaal niet zoals je zou verwachten dat een prostituee klonk, en daar was hij blij om. Inwendig corrigeerde hij zichzelf. De seksuele dienstverleensters van Aditi wensten geen prostituee, of erger nog, een hoer, genoemd te worden. Maar wat was het verschil, allebei werden ze betaald voor intimiteit? Was het dan de overtuiging die hen onderscheidde? Zonder te antwoorden liep hij naar de keuken en kwam met een glas tot de rand gevuld met rode wijn terug. Ze had zich inmiddels in de zetel gezet. Keurig met haar benen over elkaar. Vertwijfeld keek ze naar het glas dat hij voor haar op de zwarte salontafel zette. Door zijn nervositeit vergat hij er een onderleggertje onder te plaatsen. “Mij dronken voeren is niet nodig hoor”, zei ze sarcastisch, wijzend naar het overvolle glas. “Sorry”, antwoordde hij en keek schuldbewust naar zijn voeten. “Is maar een grapje.” Ze zweeg. Ongegeneerd taxeerde ook zij hem, maar toch gaf het hem niet zo’n ongemakkelijk gevoel als dat bij vele mensen wel het geval was. “Waarom kom je niet naast me zitten?” vroeg ze liefjes. Arie staarde nog steeds naar zijn voeten. “Ik heb dit nog nooit gedaan”, zei hij hulpeloos en schuifelde, tergend langzaam, naar de zetel als een kat die net iets van de tafel had gestoten en door zijn baasje op het matje werd geroepen. Met een keurig afstandje tussen hen in zette hij zich naast haar. Glimlachend keek ze hem aan. Hij merkte dat haar benen trilden. Ze schuifelde wat dichter naar hem toe. Hij moest de neiging ondedrukken de afstand niet meteen terug groter te maken. Ze legde één van haar handen op zijn dij, amper centimeters van zijn kruis. Het brandde door zijn broek en hij voelde hoe zijn penis aantrad. Met haar andere hand streelde ze de linkerkant van zijn gezicht. Meteen ging er een trilling door hem heen. Hij was niet meer gewend aangeraakt te worden. “Kus me”, zei ze, en hij merkte dat ook haar stem hees was geworden. Hij voelde hoe haar hand de binnenkant van zijn dij streelde. Tot halverwege zijn knie en terug naar boven tot vlak bij zijn kruis, de toppen van haar vingers raakten steeds even zijn penis aan. Hij onderdrukte een snik en voelde tranen in zijn oogkassen branden. De enige manier waarop hij kon antwoorden op de hunkering die hij al zo’n lange tijd had gevoeld, en waarop niemand antwoord leek te kunnen geven. “Hey, het is oké”, fluisterde ze, en drukte haar lippen zacht op de zijne. Hij smaakte de wijn en resten van haar lippenstift. Zo’n intense verbondenheid had hij niet verwacht te voelen. En meteen werd hij verliefd op iemand die zijn verlangen wel kon stillen maar hem nooit meer zou kunnen geven dan een momentopname. De tranen stroomden nu uit zijn ogen, tranen die ze wegkuste. Ondertussen bleef ze zijn dij strelen. Hij had inmiddels een volle erectie. Het schuren tegen zijn onderbroek deed zelfs pijn. Er ging zoveel door zijn hoofd. Hij wilde zo graag een waardige minnaar zijn, maar hij kreeg geen beweging in zijn lichaam, zodat hij passief haar zoenen accepteerde. En haar strelen enkel beantwoordde met het verzwaren van zijn ademhaling. Hij voelde hoe ze friemelde om eerst zijn riem en daarna zijn broek los te maken. Ze glimlachte wanneer hij naar adem snakte toen ze zijn penis in haar hand nam. Ondertussen bleef ze hem zoenen: op zijn wangen, zijn ogen, zijn neus, zijn lippen… Een kreun ontsnapte hem wanneer ze hem begon af te trekken. Eerst traag, dan snel, dan weer traag. Ze wist precies wanneer ze moest vertragen en wanneer ze weer kon versnellen. Zo stelde ze het ejaculeren steeds weer uit. Zeker een kwartier balanceerde hij op de rand van klaarkomen. Hij verwachtte dat ze opnieuw zou vertragen, maar ze begon hem nog sneller af te trekken, tot hij het niet meer hield en voelde hoe zijn grijswitte massa door zijn penis werd gestuwd en in de vrije lucht explodeerde als vuurwerk. Nog nooit was hij zo intens klaargekomen. “Sorry”, zei hij zacht en verborg zijn ogen achter zijn handen. Hij had haar willen stoppen toen hij had gevoeld dat het dreigde te laat te worden, maar hij had zo gehunkerd naar klaarkomen, dat hij het woord “stop” niet over zijn lippen had gekregen. Hij voelde zijn lichaam stuipen terwijl ze de resten zaad uit zijn penis perste. Even bleven zo zitten; zijn handen voor zijn gezicht, haar lippen dicht tegen zijn oor en haar hand rond zijn slapper wordende penis. “Heb je een handdoekje”, zei ze daarna zacht, met haar lippen tegen zijn oor, terwijl ze zijn nu slappe penis losliet. Opgelucht dat hij aan iets anders kon denken dan zijn schaamte, stond Arie op, knoopte zijn broek terug dicht en rende zowat naar de badkamer. Ze zag er hulpeloos uit hoe ze daar in de zetel zat, haar hand voor zich uit om zijn vocht nergens aan af te vegen. Bedeesd gaf hij haar de handdoek en bleef kijken hoe ze eerst haar hand afveegde en daarna de rest van de sporen van hun daad van de rand van de tafel veegde. Zuchtend legde ze de handdoek naast zich en keek hem dan bemoedigend glimlachend aan waardoor hij meteen weer zijn ogen neersloeg. Op geen enkele manier deed ze vermoeden dat ze het walgelijk vond, en daar was hij haar dankbaar voor. Langzaam nipte ze van haar wijn. “Vond je het fijn?” vroeg ze na een tijdje. “Ja… Maar wel een beetje egoïstisch van me...” “Hoe bedoel je?”, vroeg ze verbaasd. “Wel, ik liet jou al het werk doen.” Weer die bemoedigende glimlach. God, wat hield hij van die glimlach, er stak zoveel warmte in dat hij er zich zelfs op een ijskoude winterdag aan zou kunnen warmen. “Dat geeft toch niet? Je mag gerust ook even aan jezelf denken hoor.” Arie beantwoordde aarzelend haar glimlach met de zijne, waarbij hij er nauwkeurig op lette zijn tanden niet te tonen, waardoor zijn glimlach meer weg had van een pijnlijke grimas. “Kom je nog even bij me zitten?” Gehoorzaam ging hij naast haar zitten. Met de hand waarmee ze hem had afgetrokken dwong ze hem haar aan te kijken. “Wel, ik vond het fijn.” Zachte kuste ze hem op de lippen. Nog zeker een kwartier, de tijd die het haar kostte om het glas wijn uit te drinken, bleven ze zo naast elkaar zitten. Dichter naast elkaar dan hij met de meeste mensen kon verdragen, laat staan met mensen die hij nauwelijks kende. Haar arm hing slap over zijn dij. Nog steeds voelde hij haar huid branden op de zijne door zijn broek heen. Spreken deden ze niet meer. Dat hoefde voor Arie ook niet. Hij genoot gewoon van het samenzijn, van de illusie geliefd te zijn. Ze rook heerlijk, een combinatie van parfum en zeep. Soms boog hij zich even naar haar toe om aan haar haar te ruiken. Daarvan moest ze giechelen. Ze giechelde als een verlegen schoolmeisje dat voor het eerst verliefd was. De leegte die ze achterliet nadat ze vertrokken was, bleek al van de eerste seconde ondraaglijk.

Malakh Ahavah
36 1
Tip

Zien is weten

[Let op, deze tekst gaat over seksueel misbruik.] Zien is weten Hij had een erectie. Verdomme, hij had een erectie! Neen, het was niet het eerste dat ik zag, misschien wel het laatste. En ik kende die erectie zo goed… God, ik had hem in mijn mond gehad, en hij vond het fijn? Hij vond het toch fijn? Dat hoorde ik toch aan zijn gehijg en gekreun? Ja, ik kende er ieder plekje van. Het eerste wat ik zag, was mijn dochter. Niet naakt, dat niet. Tussen zijn benen, dat wel. En zijn hand onder haar rokje, dat heb ik me niet verbeeld. Ik heb dat toch niet verbeeld? Zijn hand onder haar rokje. Ze leek het niet zo heel erg te vinden. Wel een beetje ongemakkelijk, alsof ze instinctief wist dat het tonen van je erectie niet op het curriculum van een vader stond. Ik sloeg de deur dicht, alsof niet hij net met zijn gore handen aan mijn dochter had gezeten, maar ik hem op masturberen had betrapt. Zijn hand onder haar rokje. Haar blik van ongemak, een heel klein beetje schaamte. Dat vergeet een moeder niet. Nooit. Hijgend stond ik voor de deur, alsof ik degene met een erectie was. Maar ik had geen erectie. Verre van! Al het bloed stroomde uit mijn hoofd, en ik moest lijkbleek zijn geweest. Daar stond ik met een nietsziende blik op die deur gericht, waar ik net mijn kind… met haar vader… haar vader! Nog geen minuut later ging de deur open. Hij was gekleed nu. De bubbel in zijn broek was nog net te zien. “Schat, het is niet wat je denkt!” Zeggen ze dat niet allemaal, wanneer het juist wel is wat je denkt? Als ze met een ander in bed liggen te flikflooien: “Het is niet wat je denkt!” Als ze al kussend een hotel binnenstappen: “Het is niet wat je denkt.” Als je ze hand in hand op straat betrapt: “Het is niet wat je denkt!” En al die dingen die niet zijn wat ik denk, hadden mij voor mijn huwelijk doen vechten. Maar niet dit. Niet dit. Ik zei niets. Ik staarde naar zijn borst, niet eens naar zijn gezicht. En kon alleen maar denken: mijn kind… met haar vader! Haar vader! “Ik gaf haar gewoon wat voorlichting… Daar had ze om gevraagd… En het is wat uit de hand gelopen.” “Uit de hand gelopen,” lalde ik hem apathisch na. Hoe kan zoiets uit de hand lopen? Met je eigen kind? Je eigen kind dat nog geen tien is: “Hier, kijk wat ik krijg van jou. Wil je het even aanraken?” Zo uit de hand gelopen? Ik probeerde me te herpakken, omwille van mijn dochter… Nu, nu echt, moest ik haar moeder zijn. Ik richtte mijn ogen naar mijn kind dat wat ongemakkelijk midden in de kamer stond, haar handen vroom tegen haar kruis, haar blik gericht naar haar voeten die schuin naar elkaar toe stonden. Alsof ze straf verwachtte. “Schat, ga naar je kamer alsjeblieft,” ik zei het zo zacht, dat het amper hoorbaar was. Ik wou vooral niet de indruk wekken dat ik boos was. Boos op haar. Ik was niet boos. Niet op haar. En eigenlijk ook niet op hem. Maar op dat moment was ook alle liefde die ik ooit voor hem had gevoeld, verdwenen. Ik voelde een intense haat, alsof ik misbruikt werd. Zoals ik het altijd had gevoeld voor iedereen die met zijn handen aan kinderen zat. Ik had nooit gedacht dat ik er één in huis had genomen. Ik boorde mijn ogen in de zijne. “Hoe lang is dat al bezig?” “Schat, er is niets bezig… Het is gewoon een misverstand.” Een misverstand? Ik had net mijn man betrapt, halfnaakt, en niet het juiste deel was naakt, met mijn kind - ik kon niet langer denken in termen van ons kind – maar dat was een misverstand. Wat was een misverstand? Zijn erectie, of zijn hand onder haar rokje? “Ik wil dat je gaat,” ik zei het zo kalm en zo koud, dat er wel ijspegels aan mijn lippen konden blijven kleven, maar als hij niet zou gaan, als hij zou tegenstribbelen, als hij ook maar zijn hand zou uitstrekken om mij aan te raken, dan zou ik hem vermoorden. Vermoorden, desnoods met mijn blote handen. Zijn huid van zijn lichaam krassen, alsof hij een konijn was dat ik vilde. “Schat…” Ik huilde. Ik had het eerst niet door. Maar toen voelde ik dat mijn kaken doorweekt waren. “Ga!” zei ik. Luider nu. Wanhopig bijna. Ik weet niet wat hij zag, maar hij stribbelde niet tegen. Mijn blik verroerde zich niet, terwijl ik hem de trap hoorde afdreunen naar beneden. Ik staarde naar de stoel in zijn kantoor. De stoel waarop het was gebeurd. Waar zo-even zijn erectie tentoon werd gesteld aan mijn kind, die nog geen erectie in levende lijve te zien moest krijgen, en al zeker niet van haar vader, een man van vijfendertig. We hadden die kamer samen ingericht. We hadden eigenlijk een groot huis. Vier slaapkamers, met twee kinderen... zou hij aan Anne, van zeven, ook? Ik mocht er niet aan denken. We hadden hem samen geschilderd. In het bruin. Hij wilde een echte mancave, met een lederen fauteuil, een tv, een computer, een eikenhouten bureau en lederen bureauzetel. Ik zou hem in die tijd, en eigenlijk tot vijf minuten geleden, alles gegeven hebben, alles vergeven hebben. We hadden na het schilderen in deze kamer gevreeën. In deze kamer had hij mij zijn erectie getoond. Of liever: ik had hem zelf uit zijn broek gehaald. Zou hij dat aan mijn dochter ook gevraagd hebben: “Net als je mama”? Ik rookte al bijna tien jaar niet meer, maar op dat moment had ik een peuk goed kunnen gebruiken. Ik moest denken aan de eerste keer dat ik hem had ontmoet. Hij was leerkracht geweest in de basisschool waar ik stage ging lopen. Hij was niet veel ouder dan ik, maar wel al afgestudeerd. Ik werd verliefd op de manier waarop hij met de kinderen omging: eindeloos geduldig was hij, en alles konden ze aan hem vragen. Toen dacht ik: zo’n leerkracht wil ik ook worden, een baken van hoop voor de kinderen… Een steunpilaar, die hen altijd serieus zou nemen, wat ze ook te vertellen hadden. En dat werd ik ook. Zijn vrouw werd ik twee jaar later. Het geduld dat hij met de kinderen had, had hij ook met mij, want ik kan best wel irritant zijn. Ik kon me geen betere vader voor mijn kinderen indenken. Heel dat beeld was nu niet meer dan een sprookje van lang geleden. Hoeveel kinderen? Hoe vaak? Ik zag hem niet langer als een zorgzame leerkracht, liefdevolle vader. Ik zag hem als een roofdier, op zoek naar een prooi. Een wolf in schaapskleren. Ik snikte nu. Ook dat had ik in het begin niet door. Maar toen hoorde ik mezelf. En ik maande me meteen aan te stoppen. Ik had geen tijd voor verdriet, of angst, of voor welke emotie dan ook. Nu moest ik er zijn voor mijn dochter. Mijn dochter van negen… Die net de erectie van haar vader had gezien. Zijn handen had gevoeld. Hoe moest ik dit in godsnaam aan haar uitleggen? Ik nam gulzig adem en veegde mijn wangen droog, alvorens ik naar haar kamer slenterde. Ze zat op het bed, bijna zoals ze in de kamer had gestaan: haar handen zedig gevouwen op haar schoot, haar voeten naar elkaar toe, haar blik daarop gericht. Ze had een wit jurkje aan, die afgewerkt was met kant. Ze knarste haar tanden, ik zag het aan de beweging van haar mond. “Het spijt me, mama.”

Malakh Ahavah
217 3

De meisjes van Carlito

Hij heeft je gebruikt. Als een vaatdoek, zo heeft hij je gebruikt. Annabelle wiegde heen en weer op haar brits in haar cel van de vrouwengevangenis te Gent. Ze zat er inmiddels drie maanden. Dansend was ze binnen gebracht met haar twee beste vriendinnen, twee van haar zusters zoals ze elkaar noemden op de boerderij: Merel en Sharon. Ze was ervan overtuigd geweest dat ze er amper een maand zou zitten voor de hel losbrak. Dat ze haar desnoods zouden komen bevrijden. Ze had gedacht onvervangbaar te zijn. Weken had ze op een roze wolk geleefd. Zelfs van de verhoringen kon ze zich amper iets herinneren, want ze had steeds in zichzelf zitten neuriën, alsof het allemaal niet over haar ging. Inmiddels danste Annabelle allang niet meer. Ze was pas negentien geweest. En dreigde voor dertig jaar de cel in te gaan. Ze zou dan vijftig zijn wanneer ze vrijkwam, een heel leven verspild. Haar enige zuster, haar echte zuster, diegene met wie ze een vagina gemeen had, had bij haar bezoek op haar ingepraat. Ze was de enige die het nog iets kon schelen wat er met haar gebeurde. Haar ouders had ze nog niet gezien. ‘Hij gebruikte je, snap je dat dan niet?’ vroeg haar zuster, de wanhoop klonk door in haar stem. ‘Getuig tegen hem. Verspil je leven toch niet.’ Ook toen had ze heen en weer gewiegd, terwijl ze in zichzelf had zitten grijnzen en neuriën. Ze had zich een martelaar voor de zaak gevoeld: ‘Spring op van vreugde als men je vervolgt.’ Wat had ze van die man gehouden, en wat had ze vertrouwen in hem gehad. Ze was ervan overtuigd dat hij de wedergeboren messias was, en dat de eindtijd op handen was. Dat zij, al zijn meisjes, het gewoon in gang moesten zetten. En dat hadden ze allemaal gedaan. Bijna allemaal. Ellen had het niet gekund. Annabelle had het wel gekund, misschien was ze nog net iets ijveriger geweest dan de doorsnee. Annabelle veegde opkomende tranen uit haar ogen en stak een sigaret aan. Ze rookte veel tegenwoordig. Veel meer was er hier toch niet te doen.   Annabelle leerde Carlito kennen op een chiro-fuif in het dorp. Zelf was ze geen lid van de chiro. Eigenlijk was Annabelle nergens lid van. Zij was het typisch soort meisje om misbruikt worden: onzeker, verlegen, en jong. Hoe volwassen je ook voelde, als zeventienjarige was je jong, een kind nog bijna. Carlito was al bijna dertig geweest. Hij had zwart warrig haar en een bijzonder zware baard. Aantrekkelijk was hij eigenlijk niet. Toch had hij op één of andere manier Annabelle weten te charmeren. Als ze er later op terug dacht, dacht ze, dat het zijn ogen waren. Hij had heel donkere ogen, die erg diep in hun kassen lagen. Die duisternis accentueerde hij met zwarte make-up, zou ze later te weten komen. Carlito ademde in alles hoe hij handelde mysterieus, en dat had Annabelle aangetrokken. Meer dan ze zichzelf in het begin toegaf. Dat hij meer dan tien jaar ouder dan haar was, kon haar bijna vanaf het eerste moment geen moer schelen. Hij had een zeer intense, pikante geur, bijna zoals de kruiden die haar vader op de barbecue strooide in de zomer om het vlees meer smaak te geven. Later zou ze te weten komen dat het de geur van marihuana was. Ook toen hij naar haar toe kwam had hij nog een klein stolpje van een joint in zijn hand. Hij nam een trek en boog zich naar haar toe terwijl hij de rook in haar aangezicht blies. ‘Ik heb van jou gedroomd,’ zei hij zacht in haar oor. Het was vreemd want hij hoefde helemaal geen moeite te doen om boven de muziek uit te komen, en toch nog zacht, bijna intrigerend, te klinken. Ze giechelde als het bakvisje dat ze was. Annabelle had nog nooit een vriendje gehad, laat staat dat ze ooit een andere man dan haar vader had gekust. Carlito’s baard prikkelde tegen haar wang. ‘Je bent prachtig zoals je bent. Ik zag ons samen een toekomst uitbouwen.’ De rook die hij steeds maar weer in haar gezicht blies, maakte haar een beetje high. Zijn kalme, intense stem hypnotiseerde haar. Die avond ging ze met hem mee naar zijn boerderij, waar hij samen met acht andere meisjes woonde, maar dat had ze die avond niet geweten, ze had in ieder geval geen enkele van de andere meisjes gezien. Die avond had ze niet alleen voor het eerst een jongen gekust, maar ook voor het eerst een penis in haar vagina gevoeld. Ja, in het begin had het een beetje pijn gedaan, maar bijlange niet zoveel dat het onaangenaam was geweest. ‘Nu ben je van mij,’ zei hij toen hij zich bezweet van haar afrolde. Glimlachend kuste ze zijn borst. Voor het eerst in haar leven voelde ze zich eindelijk iemand. Van iemand. Het was niet Carlito die zich introduceerde in zijn vreemde gedachtegangen. Het waren de andere meisjes. De o zo opgewekte, in lange jurken gehulde, bijzonder jonge meisjes. Geen van hen was ouder dan twintig. Annabelle voelde zich meteen tot hen aangetrokken. Hun opgewektheid, zelfs als ze nare klusjes deden, zoals het huis poetsen, of groenten in het tuintje plantten, alles deden ze terwijl ze aanstekelijke deuntjes neurieden. Al snel had Annabelle vriendschap met hen gesloten. Ze bleef ook steeds vaker op de boerderij slapen. Soms in het bed van Carlito, maar nog vaker in de kamer van de meisjes, waar ze tot een gat in de nacht praatten en giechelden. Het leek wel een zomerkamp. Het was vreemd, maar Annabelle was niet jaloers toen ze erachter kwam dat alle meisjes het met Carlito deden. Dat kwam omdat als ze in zijn kamer was, zij de enige was die er voor hem toe leek te doen. Dan had hij alleen aandacht voor haar, dan zei hij precies de juiste woorden om haar nog feller verliefd op hem te maken. Maar ze was niet alleen verliefd op hem, ze was verliefd op heel de levensstijl. De vrijheid die de meisjes uitstraalden, de spelende manier waarop ze door het leven huppelden. Op haar achttiende verjaardag was het dan ook de voor de hand liggende keuze dat ze haar koffers pakte en naar de boerderij verhuisde. Ze had het al weken op voorhand gepland. Ze wilde zich volledig onderwerpen aan Carlito, een echt meisje van hem worden. ‘Annabelle, je bent niet goed snik! Je bent helemaal gebrainwasht door die vent,’ riep haar zuster kwaad. Haar ouders stonden in de huiskamer te wenen. ‘Er is niets dan je kan doen om me van gedachten te doen veranderen, Elle. Ik hou van hem,’ zei ze kalm. ‘Maar dan moet je toch niet meteen bij hem intrekken? Je hebt nog zoveel tijd. En wat met je school?’ School… De keren dat ze er nog was geweest de laatste maanden, had ze zelden meer gedaan dan aan hem gedacht en zijn naam in haar schriftje gepend. Haar moeder omhelsde haar wenend. ‘Wees geen vreemdeling, hé, je bent hier altijd weer welkom,’ snikte ze. Annabelle knikte beduusd glimlachend. Het deed haar pijn haar moeder zo te zien, want ze hield werkelijk van haar moeder. Het was immers de vrouw die haar gebaard had. Maar haar moeder zou het wel begrijpen, later, dat dit iets was dat ze moest doen. Annabelle keek geen enkele keer om wanneer ze zich naast Carlito in de oude pickup-truck hees, haar koffer op haar schoot. Eindelijk zou haar leven beginnen.   Uitbundig omhelsde Merel haar wanneer ze toekwamen op de boerderij. Irene nam haar koffer van haar aan. ‘Nu ben je echt één van ons,’ zei Merel. ‘Ze is altijd van mij geweest,’ antwoordde Carlito in Annabelles plaats, met die zo typerende kalme, zachte stem van hem. ‘Ik ben blij dat je er bent, Annabelle.’ ‘Laten we het vieren!’ riep Merel uit. Carlito sputterde niet tegen, en even later zaten ze allemaal in de huiskamer met pils en marihuana. High liet Annabelle haar hoofd rusten tegen de schouder van Carlito, die zachtjes zijn arm om haar heen sloeg. Hij kuste haar op het voorhoofd. Ze tilde haar zwaar hoofd op zodat ze hem in de ogen kon kijken. ‘Ik hou van je,’ zei ze zacht, zo zacht dat niemand het eigenlijk horen kon. ‘Alles komt goed, schatje, alles komt goed,’ zei Carlito, en blies de rook uit zijn mond in haar gezicht, die ze diep inhaleerde. Hij kuste haar innig.   Ze kende het leven inmiddels op de boerderij, maar toch was het nog heel anders als je er woonde. Eigenlijk waren de dagen vrij gestructureerd. ‘s Morgens om 9 uur stonden de meisjes op en ontbeten ze samen, zonder Carlito weliswaar. Carlito werkte ‘s morgens van 7 uur tot 13 uur in een garage in het dorp als Mechaniciën. ‘s Morgens was dan ook voor de meisjes de periode waar ze huishoudelijk werk deden. Annabelle vond het niet vervelend. Carlito betaalde alles: hun eten, hun marihuana, hun drank… Dus vond ze het maar fair dat ze ook haar steentje bijdroeg. En de meisjes maakten het echt aangenaam. Dan neurieden ze liedjes, giechelden ze, speelden met water. Het leek alsof niemand ouder werd dan zestien. Nog kinderen eigenlijk. Na de middag, wanneer Carlito terug was, spendeerden ze de meeste tijd met te luisteren naar hem. Dan zaten ze in de huiskamer. Zachte psychedelische muziek op de achtergrond, een joint die rondging en een pilsje in de hand. Dan vertelde hij over de tijd die ging komen. De tijd van de uitverkorenen. ‘Het wordt een prachtige tijd. Jullie zijn de uiverkorenen, mijn schatjes. Hier zal het beginnen, op deze boerderij. Besladny!’ Het was een woord die ze veel hoorden. Elke middag herhaalde hij het. Nooit kwam Annabelle te weten wat het eigenlijk betekende, maar het had zo’n hypnotiserende kracht dat ze ‘s nachts er soms van droomde hoe hij het in haar gezicht fluisterde. ‘Besladny,’ zuchtten de meisjes allemaal tezamen, alsof ze wisten wat het betekende. Hij glimlachte. ‘Jullie zijn de pracht van de nieuwe wereld. Laat mij jullie leider zijn! Ik heb alleen het beste met jullie voor. Jullie wacht zo’n mooie toekomst. Jullie zullen leiders van een hele generatie worden.’ ‘Besladny,’ fluisterden ze opnieuw. Ze giechelden. Die avond, toen ze in bed lagen, spraken ze er nog over. Ze waren bijzonder high, maar te opgewonden om te slapen. Besladny werd een modewoord op de boerderij. Bijna elke middag kwam het naar voren. Terwijl ze stoned of dronken, of allebei, waren, zou hij het hen influisteren. Zou hij vertellen hoe waardevol ze waren en welke sleutelrol ze zouden spelen bij Besladny. Vaak bedreef hij daarna de liefde met hen. Soms met één, vaker met meerdere tegelijk. Ze waren één grote familie, en Annabelle voelde zich volkomen op haar gemak bij de andere meisjes en bij Carlito. Het was thuis. En als ze alleen was met Carlito dan behandelde hij haar als een prinses, alsof zij de enige was die er toe deed, alsof ze niet alle negen uitverkoren waren, maar alleen zij, of dat zij de leider van de uitverkorenen was, de vrouw van de messias. De boerderij was het equivalent van de tuin van Eden, vond Annabelle. Ze aten hun zelfgemaakte groenten, speelden spelletjes, liepen vrij rond in ruime gewaden of zelfs naakt, vrijden, en dronken en blowden dat het een lieve lust was. Elke middag was ze samen met de anderen stoned en dronken. Veel had de jonge Annabelle daar niet voor nodig. Meestal nam ze enkele trekken van een joint en dronk vijf pilsjes of twee tequila-shotjes voordat ze zich prettig voelde. Zo noemde ze de staat waarin ze elke middag verkeerde: prettig voelen. Om eerlijk te zijn moest ze bekennen dat ze niet zo gek was op de smaak van marihuana of bier, daarom was ze blij dat ze niet zoveel nodig had.   De grimmigheid op de boerderij kwam er niet plotsklaps. Alsof ze de ene middag nog spelend in de huiskamer doorbrachten terwijl ze luisterden naar de woorden van Carlito en de andere middag vreselijk bang van hem werden en bijzonder nuchter waren. Nuchter waren ze nooit. Maar Carlito’s preken werden steeds vuriger en gewelddadiger. Soms schreeuwde hij het uit, hij begon nog erger dan gewoonlijk de wereld waarin ze leefden uit te schelden. Hen te vertellen hoe ze de wereld moesten laten zien wie de baas was. Intussen was de boerderij ook in het oog gekomen van de politie en de buurt. De meesten vonden het maar vreemd, en man met negen meisjes die amper meerderjarig waren en nooit buiten kwamen. Dus systematisch kwam de politie op bezoek om te kijken wat er gaande was, of omdat ze een klacht van één van de buurtbewoners hadden gehad. Annabelle haatte de dagen dat de politie over de vloer kwam. Carlito was dan helemaal niet te genieten. Dan schold hij soms tegen hen, dat ze teveel de aandacht van de buurt opslorpten, dat ze zich normaler moesten gedragen. Dat hij zou vertrekken en ergens anders opnieuw zou beginnen. Als ze dan ‘s avonds op zijn kamer werd uitgenodigd, gaf hij haar opnieuw het gevoel die prinses te zijn, en kon ze hem alles vergeven. Op dat moment werd ze weer even verliefd op hem als ze dat was geweest heel in het begin. Op een dag zei hij, midden in een gesprek in de huiskamer, terwijl de meisjes giechelend rookten en dronken: ‘Jullie houden niet echt van mij.’ Het werd stil in de huiskamer. De meisjes keken hem allemaal verdwaasd aan. Sommigen leken hem te willen tegenspreken, maar durfden niet. ‘Jullie houden van jullie leventje hier. Dat jullie lekker high en dronken kunnen worden zonder gevolgen, zonder verantwoordelijkheid.’ Tirza begon te huilen, heel stil, eigenlijk amper hoorbaar. ‘Jullie houden van het feit dat jullie uitverkoren zijn, maar willen er niets voor doen.’ Annabelle knielde voor hem neer en keek hem doordringend aan terwijl ze zijn dijen, daarna zijn benen en uiteindelijk zijn voeten kuste. ‘Ik zou alles voor jou doen.’ De andere meisjes knikten en mompelden instemmend. Hij keek op Annabelle neer met een vage glimlach rond zijn lippen. ‘Zou je je leven opgeven voor mij? Zou je zelfmoord plegen voor mij?’ Annabelle, bijna door het rode heen, en bijzonder onder de invloed van drugs en drank, sprong op en rende naar de keuken. Even later kwam ze terug met één van de steakmessen die ze in een lade had gevonden. Ostentatief zette ze het mes tegen haar pols. ‘Je moet het maar zeggen, Carlito, en ik doe het.’ Ook zij weende nu. Of ze werkelijk zelfmoord voor hem zou hebben gepleegd, zou ze later betwijfelen, maar ze waren allemaal in die tijd tot zoveel in staat. ‘Doe het!’ schreeuwde Illiana. ‘Doe het!’ Illiana stond op en ging wijdbeens voor Annabelle staan. Annabelle drukte het mes zo hard tegen haar pols dat het wat begon te bloeden. Illiana schreeuwde het uit bij het zien van het bloed. Vaag glimlachend stapte Carlito naar haar toe en begon haar uitbundig en nat op de lippen te kussen. ‘Besladny vraagt niet jouw leven, maar dat van een ander,’ zei hij tussen twee kussen door, heel zacht in haar oor, zijn baarde kriebelde op haar wang. Vanaf dan begon het. Carlito had drie families uitgekozen uit het dorp. Eén familie waren de ouders van één van de meisjes, de twee andere families waren wildvreemden. Allen families die hem het leven zuur maakten, zou Annabelle later in de gevangenis te weten komen. De preken stopten, maar high werden ze nog wel elke middag. Het plannen ging vaak door tot laat op de avond. Er moest veel bloed vloeien volgens Carlito. Ze zouden het ‘s nachts doen, wanneer hun slachtoffers sliepen. Carlito deelde de meisjes in groepjes van drie. Ellen, Annabelle en Merel zouden de ouders van Merel vermoorden. Carlito legde hun exact uit hoe ze het moesten doen. Het moest vooral bloederig zijn, dus vuurwapens waren uit de boze. Met messen moest het gebeuren. Met hun eigen messen, dat was symbolischer volgens Carlito. ‘Dan worden ze door hun eigen wapens vermoord.’ Hij lachte schel. Of het van de zenuwen of de angst was, wie zou het zeggen, maar de meisjes konden niet anders dan hem volgen in zijn lachen. Toen ze die nacht in hun kamer in het duister lagen, nog high van de joints, vroeg Annabelle aan Merel: ‘Ga je het kunnen? Het zijn tenslotte je ouders.’ ‘Zij zijn beesten,’ fluisterde Merel zacht. ‘Ze doen niets anders dan ons het leven zuur maken. Ze kunnen het niet verkroppen dat ik gelukkig ben.’ De volgende avond kwam Carlito pas laat terug naar de boerderij. Hij had een hond mee. Een puppy nog. Waar hij het vandaan gehaald had, wisten de meisjes niet. Terwijl hij de eerste joint van die avond opstak liet hij het diertje samen met de joint rondgaan, van hand tot hand. ‘O, zo schattig,’ riep Merel uit. Ze kuste het beestje op zijn snoetje dat heel zacht kreunde bij de aanraking. Toen het terug bij hem was gekomen, plaatste hij het dier op de tafel. Het sloeg met zijn kwispelende staart enkele lege flesjes bier omver, en keek verwachtingsvol de groep rond. Carlito verdween even in de keuken en kwam terug met negen steakmessen. Plechtig overhandigde hij aan elk meisje een mes. Verdwaasd keken ze van het mes, naar Carlito, naar het hondje. Carlito zette zich terug op zijn vaste plaats en nam de joint van Ellen over. ‘Nu is het aan jullie.’ Hij knikte naar het hondje. Er was een korte aarzeling maar toen stoof als eerste Merel op het hondje af. De andere meisjes lieten zich niet onbetuigd. Ze wisten dat als ze nu faalden, ze altijd zouden falen. Met zijn negen stormden ze op het beestje af, die eerst nog een angstige kreet van verbazing uitsloeg, maar algauw jankte van angst en pijn. ‘Ja, dood het! Dood het! Vermoord het!’ schreeuwde Carlito die toekeek hoe het dier van bloed en leven werd beroofd. Wanneer er geen beweging meer in het diertje zat, gingen de meisjes één voor één terug naar hun plaats, het bloedige mes slap in hun handen. Op hun mooie gezichtjes en lange blauwe kleedjes waren spatten bloed zichtbaar. Carlito applaudisseerde. ‘Goed zo. Jullie zijn er klaar voor. Doe jullie schoenen aan, het is tijd.’   Merel en Annabelle zongen liedjes terwijl ze over de donkere straten dwaalden. Ellen zong niet mee. Ze hielden elkaars handen vast en huppelden als tieners die naar een dorpsfeest gingen. Bij het huis aangekomen maande Merel hen tot stilte. Ze kon zelf amper haar giechelen inhouden. Het zou een gemakkelijke klus worden. Merel had immers nog een sleutel van haar ouderlijk huis. Het was vanzelfsprekend dat Merel hier de leiding nam. Ze leidde de meisjes naar de keuken waar ze het licht aanklikte en hen elk een mes uit het blok gaf die op het aanrecht stond. Merel glimlachte gelukzalig. Annabelles benen trilden van anticipatie. Angst had ze niet. Het leek zo natuurlijk om dit te doen. Wat zou Carlito straks trots op haar zijn. Annabelle en Ellen volgden Merel naar boven. Ze giechelden wanneer Merel de deur van slaapkamer van haar ouders opentrok, als kleine meisjes die een deugnietenstreek gingen uithalen. ‘Wat… Is dat jij Merel?’ vroeg haar moeder slaperig, waarschijnlijk wakker geworden door het geluid van de giechelende meisjes. ‘Ja, mama, ik ben het,’ zei ze lieftallig, meer een meisje van tien dan een meisje van twintig. Haar moeder zuchtte, opgelucht leek het wel. Maar niet voor lang; Annabelle en Merel liepen op het bed toe, het mes zo krampachtig in hun handen dat Annabelle krampen in haar vingers kreeg. Ook Merels vader was inmiddels wakker geworden, maar was niet opgewassen tegen de bloeddorst van de meisjes. Lachend kerfden ze in het vlees. Het vlees was net zo zacht als dat van het hondje. Ze lachten nog harder wanneer de moeder van Merel gilde. De vader probeerde hen tegen te houden met zijn brute kracht, maar het mes ging zo gemakkelijk door zijn vingers, zijn handpalmen, uiteindelijk zijn buik, zijn hals. Wanneer ze ophielden, bleef er een hoopje bebloede massa over waarvan nog amper te zien was dat het ooit mensen waren geweest. Giechelend dompelde Annabelle haar rechterhand in het bloed en begon boven het bed in bloedige letters die afdropen, het woord Blesladny te tekenen. Een kwartier later stonden ze van voor het bed hun kunstwerk te bezichtigen. Een bloedig woord boven een bloedig bed. Heel de tijd had Ellen in het deurportaal gestaan, zacht snikkend. ‘Blesladny,’ fluisterden de twee andere meisjes en moesten weer giechelen. ‘Wat ben jij toch een schijtlaars, Ellen,’ verzuchtte Merel wanneer ze de kamer uitliepen om terug naar huis te gaan.   Lang duurde het niet voor de politie op het spoor van de daders kwam. Met groot vertoon stormden ze op een woensdagmorgen de boerderij binnen, maar Carlito had het aan zien komen en had al de benen genomen. De meisjes, en Annabelle voorop, waren ervan overtuigd geweest dat hij de volgende stap in het proces van Blesladny aan het voorbereiden was. Bang waren ze niet toen ze opgepakt werden. Ze vonden het meer een spelletje dan iets anders. Maar nu was Carlito opgepakt. Drie maanden had hij nog van de vrijheid kunnen genieten, terwijl zij opgesloten zaten. De climax waar Annabelle zo naar uitkeek, was een anti-climax geworden. Hij had hen allen aan de schandpaal genageld. ‘Hij zegt dat hij er niets mee te maken had. Dat hij al weg was wanneer jullie de feiten pleegden,’ had de rechercheur haar gezegd. ‘Hij noemt jullie, en ik citeer: ‘Gekke wijven’.’ Pas dan had ze voor het eerst gestopt met neuriën en was de glimlach op haar lippen getalmd.

Malakh Ahavah
0 2

Als toekomst vooral verleden wordt

Er is iets vreemds aan de hand en ik weet niet wat. Dat moet ik uitzoeken, voordat ik er helemaal onderdoor ga. Daarom vlucht ik, deze avond nog. Waarheen weet ik niet, ook niet of ik het zal overleven. Ik weet simpelweg niet waar ik ben. Voor hetzelfde geld zitten we te midden de Sahara-woestijn. Ik laat dit achter in de hoop anderen wakker te maken, ik zit hier namelijk niet alleen… Of zijn het acteurs? Velen zie ik voor het eerst, terwijl sommigen doen alsof ze me kennen. Sommigen die ik dan wel lijk te kennen, doen alsof ze me niet kennen. En waar ik ze van ken, is zo vaag, het ligt steeds op het puntje van mijn tong, maar ik kan er gewoon nooit opkomen. Het is hier net een gekkenhuis. Maar één ding weet ik zeker: ik ben niet gek! Ik weet niet eens hoe ik hier terecht ben gekomen. Ik ben een gedecoreerde militair uit het Belgisch leger, dat weet ik nog. Ik heb jaren in Duitsland gediend. Ben ik ooit terug naar België gekeerd? Ook dat is vaag. Er komt hier een vrouw op bezoek. Ze is midden veertig. Ze zegt dat ze mijn dochter is. Ze is vriendelijk, dat wel. Iedereen is hier vriendelijk. Verdacht vriendelijk. Volgens mij is de vrouw de sleutel. Ik ken haar niet, nog nooit gezien, laat staat dat ze mijn dochter is. Soms zie ik beelden als ik slaap van een meisje in een roze jurkje dat mij papa noemt, maar die is hooguit zeven, laat staan, in de veertig. Hoe laat is het eigenlijk? Ik moet me haasten. Ik heb niet veel tijd meer! Mijn dochter dus. Mijn dochter is geboren in ‘69. Het is echt een schatje. Ze is nu zeven en haar lievelingskleur is roze. Als ze een tekening voor me maakt is zelfs de zon roze. Vorige zomer wilde ze dat ik haar kamer in het roze verfde, de schat. Het was blauw eerst, hemels blauw. Anna, mijn vrouw, dacht dat we een zoontje gingen krijgen, dat voelde ze aan hoe het stampte, zei ze. Maar ik ben dolblij met mijn dochtertje, hoor. En ze aanbidt me. Ik weet dat dat niet blijft duren, maar nu geniet ik in volle teugen. Ik denk dat het aan de pillen ligt. Vanavond kreeg ik een blauwe pil. Om in te slapen, zeiden ze. Maar ik heb hem niet genomen. Ik heb hem doorgespoeld in het toilet op mijn kamer. Er is hier iets vreemds aan de hand en ik weet niet wat. En waar is hier? En hoe kan een mens hier eigenlijk slapen met al dat licht en dat lawaai. Het is niet de Sahara-woestijn. Als ik door het raam kijk zie ik een snelweg in de verte, of dat denk ik toch te oordelen aan de gele straatlantaarns en de vele autolichten. Ik heb mijn rijbewijs gaan halen gisteren. Mijn voorlopig, zes maanden proefrijden en dan mijn vast rijbewijs. Er zijn niet zoveel mensen die met een auto rijden waar ik woon. Ook Anna zegt dat ze geen behoefte heeft aan het stuur te zitten van een voertuig dat sneller rijdt dan dat zij loopt. Anna wil met mij trouwen, dat heeft Peter, haar broer, me onlangs verteld. Ze wacht erop tot ik eindelijk op één knie ga zitten. Dat moet, zou ze gezegd hebben, als hij niet op één knie gaat zitten, trouw ik niet met hem. Ik wil eigenlijk nog een beetje wachten. Tot ik iets meer geld heb. Tot ik een origineel idee heb. Iedereen kan op één knie gaan zitten en een ring om iemands vinger schuiven. Uiteindelijk moet ik voor de KMS ook nog heel veel werk doen. Anna werkt al, studeren zag ze niet zitten, dat doen vrouwen doorgaans trouwens toch niet. Waarom zouden ze? Om te kuisen en eten te maken? Dus kan ik me wel inbeelden dat ze niets liever wil dan haar leven te beginnen, maar voor mij is het anders. Ik heb zeker vier jaar van studies voor de boeg. Nog enkele weken en ik wordt gepromoveerd tot korporaal. Er is hier iets vreemds aan de hand en ik weet niet wat! Eigenlijk moet ik dat uitzoeken. Uitzoeken waarom ik hier ben. Waar hier is. En vooral uitzoeken waarom een vrouw van in de veertig mij papa noemt. Zie ik er dan al zo oud uit? En waarom komt ze hier? Ze komt bijna alle dagen, zegt ze, maar vanmiddag was de eerste keer dat ik haar heb gezien. Ik ben hier pas, hoe kan ze me dan bijna dagelijks opzoeken? God, ik ben zo moe. Hoe laat zou het zijn? Al na middernacht? Ik ben geen nachtmens. Nooit geweest. Als ik in de kazerne slaap, worden we gewekt om 05,00 uur. Ik ben benieuwd of dat morgenochtend hier ook zo zal zijn. Zelfs in het weekend sta ik niet later op dan 07,00 uur, tot groot ongenoegen van Anna. Zij zou heel de morgen in bed kunnen blijven liggen. Dat is wel het meest ondraaglijke punt aan haar. Ze kan ook zo laat opblijven. Nog één hoofdstuk, zegt ze dan en wijst naar de pagina’s van haar boek, terwijl ze lieflijk naar me glimlacht. Die glimlach laat iedereen smelten, en mij in het bijzonder. Maar dat ene hoofdstuk is meestal wel een heel lange. Misschien ben ik neergeschoten en is dit hier een militair hospitaal. Maar ik kan me niet herinneren in actie geweest te zijn. Ik moet echt weten waar ik ben, en vooral waarom mensen doen alsof ze me al jaren kennen. Of ben ik in een Russisch experimenteel laboratorium. Ik heb er al horen over vertellen. Dat de Russen gedragsveranderende experimenten uitvoeren op betrapte spionnen en krijgsgevangenen. Maar ik ben geen spion. Het laatste wat ik weet is dat mijn statieplaats Duitsland was. Vlakbij de grens, dat wel, maar nog altijd het Vrije Duitsland. Misschien hebben ze me ontvoerd. Dat kan natuurlijk. Alles kan. Nee, niet zo zwart denken, Honoré, er zal wel een logische verklaring zijn. Goh, ik een spion, het zou wat zijn. Ik kan nog niet eens mijn gevoelens verbergen voor mijn eigen vrouw. Hopelijk komt zij morgen op bezoek in plaats van die vrouw van in de veertig die me zelfs kust alsof ze me al jaren kent. O, hopelijk komen ze dan beiden niet op hetzelfde moment. Hoe moet ik een veertigjarige dochter uitleggen aan mijn vrouw? In Duitsland ben ik niet meer, daarvoor spreken er hier veel te veel en veel te goed Vlaams. Ik zorg voor de eerste opleiding van de jongens die hun dienstplicht komen doen. Jonge, klungelige knullen die met hun armen geen weet hebben. Zo moet ik er ook uitgezien hebben toen ik die eerste dag op het appèl van de KMS verscheen. Met dat verschil dat wij het met volle overtuiging deden. Toch vinden de meesten, wanneer ze afzwaaien, het de beste tijd van hun leven. Soms verlang ik er naar om zelf ook terug zo jong te zijn en alles opnieuw te kunnen beleven. Ik zou niets veranderen. Niets! Wat is er toch met mij aan de hand? Ik weet het echt niet meer. Wat geven ze me hier dat ik me zo buiten de tijd voel? En in godsnaam waar is hier? Zou ik met iemand hier kunnen praten? Als het een ziekenhuis is dan moeten er ook dokters voor de ziel zijn, toch? Maar ik ben niet gek! Daar ben ik honderd procent zeker van. Het is gewoon wazig, dat is het, alles is gewoon wazig. Alsof er een mist in mijn hersens hangt. Als ik terug in een vertrouwde omgeving zal zijn dan komt het allemaal wel terug, dat moet wel! Ik ben moe, doodop. Ik heb nood aan slaap. Even de zorgen vergeten. Met een frisse kop denk je beter.   “Honoré, nog niet aan het slapen?” Verschrikt draai ik me om en kijk in de vriendelijke ogen van een zwarte, iets te dikke vrouw. Haar witte kleren steken scherp af tegen haar zwarte huidskleur. In mijn concentratie heb ik de deur niet horen opengaan. “Kom, ik help je naar bed,” zegt ze, terwijl ze naar me toe stapt. “Te weinig slaap is niet goed voor je Alzheimer, weet je.” “Komt mijn vrouw morgen? Anna?” “Je vrouw? Maar schat die is al twaalf jaar dood!”

Malakh Ahavah
0 0

Aan de moeders van kinderen met autisme die het beu zijn

Lieve mama, Ik weet dat je van me houdt, meer dan van het leven zelf, dat heb je zo vaak verteld toen ik nog een baby was en enkel jouw gezicht zag als een vast en zekerheid. Dat je niets liever wil dan dat ik opgroei tot een gelukkige stabiele volwassene, dat is toch wat elke ouder voor zijn of haar kind wil? Je had zo’n grote verwachtingen, nog voor ik geboren was. Verwachtingen die je nu bijna elke dag, op aanraden van dokters moet bijstellen. Elke dag zie je me weer thuiskomen na een drukke dag op school, en zou je liever hebben dat ik ergens anders bleef, ik weet niet of dat beter zou zijn, maar jij kan mij wel wegdoen, je kan zelfs weglopen van me… Maar ik kan niet weglopen van mezelf. Elke dag beloof ik mezelf dat ik een beter kind voor jou zal zijn, je zal sparen van het verdriet en de paniek die in mijn onderbuik elke dag borrelt tot het overkookt. Elke dag wil ik een beter mens zijn, een betere leerling voor de juf. Elke dag sta ik op met het vaste voornemen te doen wat iedereen van mij verlangt, en wat bij anderen zo natuurlijk lijkt te komen: een hand te geven aan de nieuwe mensen die op mijn pad komen, zelfverzekerd in de ogen te kijken als ik iemand moet spreken, en vooral niet achter je been wegschuilen omdat ik bang ben voor de nieuwe gezichten die mij tegemoet komen, en al zeker niet schreeuwen als vermoord als iemand me aanraakt. En toch doe ik het elke dag weer. En dan is er opnieuw die morgen, soms uitgeslapen, want hoe vaak lig ik niet te piekeren over dingen waar ik eigenlijk niet over zou moeten piekeren, alleen in mijn kamer, waar niemand me kan overprikkelen of me angst aan kan jagen, en dan maak ik weer die loze beloftes, maar dan komen ze, de dingen die ik niet ken, niet begrijp, niet verwacht, en dan voel ik het borrelen en borrelen tot het overkookt, want overkoken zal het doen, dat weet ik vanaf het moment dat ik het voel borrelen. Ik ben net zo machteloos als jij, mama, ondanks de beloftes. Ik stel teleur, dat weet ik, en dat hoor ik vaak genoeg, en dat terwijl ik ‘s morgens alleen op mijn kamer mezelf zo heb beloofd om niet teleur te stellen. Vandaag heeft iemand me gezegd dat je kan genezen door het drinken van bleekmiddel… Als je me zou vragen om het te drinken, zodat ik zou genezen, dan zou ik het doen, misschien nog meer voor jou dan voor mezelf, want ik wil niets liever dan je een gelukkig, stabiel kind geven. Hiervoor heb je niet getekend, dat weet ik. Het vraagt teveel, en de wereld begrijpt het niet, omdat ik het borrelen kan verhinderen van koken tot ik bij iemand ben die ik vertrouw, en de enige die ik echt vertrouw ben jij. En dan is het allang meer dan koken, is het als een vulkaan die uitbarst. Dan doe ik je pijn, omdat ik weet dat jij de enige bent die ik mag pijn doen, en toch nog van me zal houden. Jij bent namelijk de enige die ook nadat mijn masker is afgevallen, en ondanks dat je me een lastig kind zal vinden, toch de volgende dag aan mijn bed zal staan om mij wakker te maken. Dat weet ik, dat is de zekerheid die ik heb. Misschien moet je een nieuw kindje maken, zonder autisme, die je geen tranen in de ogen geeft, maar een glimlach rond je lippen. Waar je als kind geen zorgen over moet maken hoe het van school zal komen, of waar je je geen zorgen over moet maken dat het als tiener midden in de nacht je zal opbellen om het te komen halen omdat het liever dood wil dan nog lege omhulsels te zien, waar je je geen zorgen over moet maken of het ooit meer zal zijn dan een zorgenkind, je geen zorgen over moet maken wat er met hem of haar zal gebeuren als jij er niet meer bent. Ja, dat verdien je, dat had je eigenlijk verwacht voordat ik geboren was. Want ja, net zoals het jou pijn doet om mij ongelukkig en overprikkeld te zien, doet het mij pijn jouw ongelukkig te zien met mij. Ik doe alles voor je, mama, ja, zelfs weggaan, want dat kan ik wel voor jou doen, ondanks dat ik maar niet kan vluchten van mezelf. Zo vaak heb ik dat geprobeerd, ik zet dan mijn hoofdtelefoon op mijn oren waarin Epica maar door blijft schreeuwen en dan sluit ik mijn ogen, want haar schreeuwen is mooier dan het mijne. Het enige wat ik maar niet lijk te kunnen, en waar jij zo naar verlangt, is mij gelukkig toveren, mijn borrelend schreeuwen vermanen te kalmeren. Ja mama, jij bent het beu, dat begrijp ik, maar meer beu dan mij zal je het nooit worden.

Malakh Ahavah
73 0

De kattenvanger

Eerst waren er de katten. Daarmee begon het. Eerst eentje, dan tien, maar algauw een stuk of honderd. Iedereen in het dorp had er last van. Want het waren geen gecastreerde rustige dingen. Overdag schurkten ze tegen je benen voor een aaitje of miauwden ze om wat eten. Maar ‘s nachts leek het wel alsof ze in je kamer stonden te miauwen, zo luid was het op straat, en het stopte nooit. Na een week die herrie werd hij pas voor het eerst gezien. Een verfomfaaide zwerver, meer kon je er eigenlijk niet van maken. Jong nog ook. Net de twintig gepasseerd. Met lang zwart, vettig haar, vuile nagels en tanden, een afgedragen, kaki-groene backpack over zijn schouder en een zwart boek onder zijn arm. Het leek wel de bijbel of zo, maar dat was het niet. Niemand die de katten met hem in verband bracht. Niet in het begin althans. Ons dorp is een typisch klein middenstandsdorpje, waar buitenstaanders niet erg welkom zijn. Ik ben er geboren en ook mijn dochter woont er al heel haar leven… Woonde er heel haar leven. We zijn het soort dorp dat in de dorpskern elkaar begroet en vraagt hoe het gaat. Maar als vreemdeling kom je er moeilijk tussen. Layla, mijn dochter merkte hem eerder op dan ik. Hij zat op de fontein midden op het marktplein en streelde één van de katten die er duidelijk plezier in had. Altijd als ik hem zag werd hij omringd door een schare van die viervoeters. Ze merkte hem vooral op, denk ik, omdat Tristan, de commissaris, met een boze blik naar hem toeliep. Ik keek geamuseerd toe, heel goed wetend wat Tristan zou zeggen en vragen. Het was al moeilijk hier een thuisgevoel te krijgen als je huurde of kocht, althans dat zei mijn vrouw altijd voordat ze stierf. Voor de liefde was ze hier naartoe gekomen en het had jaren geduurd voordat ze eindelijk niet meer met wantrouwen werd bekeken. Zwervers of aanbelanden werden hier echter zo snel en zo pijnloos mogelijk buitengewerkt; ons dorp was een klein paradijsje, zonder criminaliteit – de kleine knul die een snoep stal en de tiener die eens spijbelde daargelaten – en dat wilden we koste wat het kost zo houden. Ik was advocaat, maar veel meer dan erfzaken en echtscheidingen deed ik niet. Als jonge knul kon ik niet snel genoeg weg uit dit gat. Ik heb dan ook in Leuven gestudeerd en net na mijn huwelijk zelfs een tijdje in Gent gewoond. Maar toen mijn ouders kort na elkaar overleden, en ik hun huis erfde, ben ik tezamen met Lize teruggekomen. En voordat die zwerver hier aanbeland was, kon ik me niet indenken ooit nog ergens anders te wonen. Ik wist hoe wantrouwend men was tegenover vreemden, Lize had er genoeg over geklaagd, maar als je er zelf niet mee geconfronteerd wordt dan gaat dat zo over je heen. Verder dacht ik altijd zelf niet zo te zijn, juist omdat ik niet alleen hier heb gewoond. En als je wel geaccepteerd werd, was het er ronduit zalig wonen. Tristan stak zijn hand op, terwijl hij naar de zwerver liep, en ik zwaaide terug. Ik had met Tristan nog op de basisschool gezeten. “Kom schat, het is niet netjes naar mensen te staren”, zei ik tegen mijn dochter en trok zacht aan haar hand. We waren trouwens al laat voor school. Die namiddag heb ik hem nog tweemaal gezien, vanuit het raam van mijn kantoor in de hoofdstraat. Ik herinner nog hoe ik glimlachend had gedacht: Goed zo, boze Tristan heeft je niet kunnen wegjagen. Maar algauw werd alles een stuk grimmiger. Irene, die een klas hoger zat dan onze Layla, verscheen de volgende morgen niet op school. In de loop van de ochtend werden haar ouders gebeld die de plaatselijke eettent open hielden, waar je vrij goedkoop elke middag een dagschotel kon eten… Maar Irene was niet ziek thuis, en toen ze rond 16 uur, wanneer de school ten einde was, ook niet thuis verscheen, begon men zich echt zorgen te maken. Tegen de volgende ochtend was heel het dorp op de hoogte van de verdwijning. Haar stappen werden zorgvuldig nagegaan, maar veel verder dan dat ze die morgen haar huis had verlaten om naar school te fietsen kwam men niet, dat vertelde haar vader. Er was niets aan de hand geweest die morgen. Veel plaats om iemand te verbergen was er in ons dorp niet, dus ze werd algauw gevonden; ze lag in de beek, halvelings in het water en halvelings op het betonnen uitsteeksel waar de jongens op stonden wanneer ze naar de kleine zeebaarsjes graaiden die in het water van de beek leefden. Ze was netjes aangekleed in een wit zomers jurkje dat ze voor school had aangedaan die morgen. Haar boekentas of fiets was nergens te vinden. Dat ze vermoord was, daar bestond geen twijfel over. Althans niet volgens de lijkschouder, die eigenlijk gewoon de huisarts van het dorp was. Volgens mij had het meisje ook gewoon een ongelukkige val kunnen gemaakt hebben. Ze had namelijk een schedelbreuk, een gezwollen lip en een blauw oog. Meer was er aan het kind niet te zien geweest. Je moet begrijpen dat er in ons dorp nog nooit een moord was gebeurd, laat staan op een kind. Iedereen kende nu eenmaal iedereen. En dan was er die ene vreemdeling. Adam was gewoon een gemakkelijke prooi. Of dat dacht ik toch in het begin. Die middag werd hij terug gezien bij de fontein terwijl hij de katten aaide. Het begon met gefluister in de straten dat algauw leidde naar nog meer wantrouwen tegenover die ene vreemdeling. Tegen de late middag kwam het dorp bij elkaar in het gemeentehuis om te bespreken wat ze met de situatie zouden doen. “Wie zou het anders kunnen gedaan hebben?” “Ja, ook wel toevallig… Een dag nadat die vent hier opduikt, wordt één van onze kinderen vermoord!” “We moeten ons van die vent ontdoen voordat er nog meer slachtoffers vallen!” Er werd luid instemmend gejoeld. “Mensen, mensen”, probeerde Tristan de meute te kalmeren. “Laat het gerecht zijn werk doen. Ik zal hem ondervragen en ik zweer jullie als hij er iets mee te maken heeft, dan kom ik dat te weten!” “Natuurlijk heeft hij er iets mee te maken, wie anders?” Woest stond een groep mannen op en begon door elkaar heen te schreeuwen. Ze liepen allemaal achter Tristan het gebouw uit naar het marktplein waar de man nog altijd zat. Ik volgde zwijgzaam. De zwerver leek noch verrast, noch bang, alsof hij het verwachtte. “Wat heb je met haar gedaan, pervert?” schreeuwde iemand, bijgestaan door het gejoel en geschreeuw van de anderen. Was Tristan er niet bij geweest dan hadden ze de vreemdeling waarschijnlijk daar ter plekke gelynchd. Ik zag hoe Tristan zich van de menigte losmaakte, hem zijn boek uit de handen sloeg en hem vrij hardhandig handboeien omdeed. De menigte volgde nog tot aan het politiebureau, net als verschillende van de katten trouwens, maar ging al snel uiteen wanneer ze zagen dat er geen verdere vonken meer te verwachten vielen. Ook ik ging naar huis, waar Layla met het avondeten wachtte. Spaghetti, het enige wat ze als tienjarig meisje kon klaarmaken. Ik tobde er de hele avond, en zelfs een stuk in de nacht over. Mijn advocatenhart bloedde bij het feit dat de man zo hard werd aangepakt en zonder rechtsbijstand werd verhoord, maar mijn verstand maande me aan me erbuiten te houden. Ik had het goed hier, en wilde dat zeker niet voor een vreemdeling zomaar op het spel zetten. De volgende morgen besloot ik mijn hart te volgen en net na negenen, net nadat ik Layla aan school had afgeleverd, stapte ik kordaat het politiebureau binnen. “Wat kom je doen, Evert?” Het was de eerste keer dat Tristan zo onvriendelijk tegen me deed. Het was niet de eerste keer dat ik daar kwam. “Heeft de man die je gisteren op het marktplein hebt gearresteerd al rechtsbijstand?” Ostentatief zuchtend liep Tristan me voor naar het verhoorkamertje waar de man op een stoel zat, Zijn handen waren met handboeien vastgemaakt aan de tafel. “Heeft hij hier heel de nacht gezeten?” “We weten allebei dat hij het heeft gedaan. Wie kan het anders zijn? Ik krijg die bekentenis heus wel uit hem!” “Ik zou graag even met hem onder vier ogen spreken.” Tristan zuchtte opnieuw en verliet de kamer. Ik stak vriendelijk glimlachend mijn hand naar de vreemdeling uit. Ik wilde bovenal niet overkomen als een van de meute de vorige dag. “Ik ben...” “Evert”, onderbrak hij me. Hij klonk zakelijk. “Hoe ken je mijn naam?” vroeg ik hem verbaasd. Hij glimlachte. Er leek niets vreemds aan die glimlach en toch jaagde het me de stuipen op het lijf. Geen enkele vorm van sympathie zat er in die glimlach, niets van warmte. Het was het soort alwetende glimlach van een psychopaat die op het punt stond zijn slachtoffer te doden. “Ik ben Adam… En ik ken al jullie namen.” “Nou goed”, zei ik, een beetje uit het lood geslagen, “maar je zit serieus in de problemen. Ze willen je namelijk van moord beschuldigen.” “Niet ik zit in de problemen, maar jullie.” Hij glimlachte opnieuw die vreselijke glimlach. “Moord is niet om mee te lachen, Adam… Nergens niet, maar zeker in een dorp als het onze niet. En ik denk dat je nu een advocaat wel goed zult kunnen gebruiken...” “Over enkele dagen zal ik jullie dorp verlaten, jullie zullen me smeken het te verlaten!” Tegen de tijd dat ik klaar was met de man te spreken, was het beetje sympathie dat ik voor hem had gevoeld, helemaal verdwenen. “Zo schuldig als wat, heb ik het niet gezegd? Het staat op zijn hele lijf geschreven!” kwamen de woorden van Tristan me tegemoet als ik de kamer uit kwam. Hij leunde nonchalant tegen zijn bureau. Ik klemde mijn lippen op elkaar en liep het politiekantoor uit, vastbesloten me er verder niet meer mee te bemoeien. Tristan had gelijk. Waarschijnlijk was die man schuldig, maar Tristan zou hem niet vast kunnen blijven houden. Er waren geen bewijzen, geen bekentenis. Niets. En voor zover ik wist stond er geen gevangenisstraf op het vreemdeling zijn. Wel hield ik mijn hart vast voor wat de meute zou doen wanneer Tristan hem vrijliet. De volgende ochtend was er echter weer een Hetze. Annabel was die nacht verdwenen. Annabel was een lief, blondharig meisje van negen. Haar bed was beslapen en zelfs haar pyjama werd onder de lakens gevonden. Maar van Annabel zelf was geen spoor. Eén van de katten was in de loop van de nacht het huis binnengedrongen of zo dachten we, en schurkte die morgen net zo lang tegen de benen van de moeder van Annabel tot die een bordje melk voor het aanrecht zette, maar de kat stopte maar niet met huilen. Die dag hebben we ons echt te pletter gezocht, maar Annabel leek wel in rook te zijn opgegaan. Die avond, kort voor zevenen ging ik terug naar het politiebureau. Tristan had de vreemdeling in de cel opgesloten en was bezig foto’s van Annabel naar de naburige dorpen te sturen. Hoe hij het deed wist ik niet, maar die vreemdeling moest iets te maken hebben met de verdwijning van Annabel. Daar was ik inmiddels zeker van. Zonder de toestemming van Tristan af te wachten, liep ik naar de cellen. “Wat wil je van ons,”, vroeg ik bot, de wanhoop nabij, want de volgende die verdween kon wel eens mijn Layla zijn. Ik deed geen enkele moeite meer om nog sympathiek over te komen Adam lag schijnbaar rustig op de brits naar het plafond te staren. Hij richtte zijn doordringende blik van het plafond op mijn gezicht. Geen enkele sympathie straalde hij uit. Zijn ogen waren ijskoud. Uiterst kalm antwoordde hij: “Mijn vrijheid voor jullie kinderen.” Snel en volledig in paniek liep ik terug naar het bureau van Tristan. “Waar zijn zijn spullen?” “In de kast daar...” Tristan keek me verbaasd aan terwijl ik de vermolmde backpack onderste boven hield. Niets maar dan ook niets van waarde zat erin. Ik griste het boek van de plank en begon zenuwachtig door de dikke pagina’s te bladeren. Het leek het logboek van een hotel wel; het stond vol namen, en op de laatste pagina vond ik het bewijs dat ik nodig had. Daar zwart op wit als laatste naam stond er: “Annabel Verstraete.” in een keurig mannenhandschrift met veel krullen. “Roep maar een paar kerels op. Vanavond eindigt deze zooi”, zei ik kalm tegen Tristan die over mijn schouders meekeek.   Die nacht hebben we hem vermoord. Het ging echt per ongeluk. Een slag teveel of misplaatst waarschijnlijk. In het tuintje achter het politiebureau hebben we hem tezamen met die backpack en dat rotboek van hem begraven. Zijn geheimen gingen met hem het graf in. Die nacht heb ik gewaakt bij het bed van Layla. Zonder dat ze het wist natuurlijk. Ze lag al te slapen toen ik terugkwam van het politiebureau. Maar niets kon baten. Tegen de volgende morgen was ze verdwenen, net als alle kinderen in het dorp, en vervangen door een huilende kat. Als we de volgende morgen het graf van de vreemdeling controleerden was ook die leeg. Tegen de avond van de volgende dag waren alle katten weggegaan. We zagen ze vertrekken. God wat heb ik geprobeerd de kat die Layla verving thuis te houden, maar ze leek steeds maar weer weg te kunnen glippen. Luid huilend, en soms omkijkend, alsof ze niet echt weg wilden, vertrokken ze, waarschijnlijk de vreemdeling achterna.   En Irene? Daar had de vreemdeling niets mee te maken. Thuis werd haar fiets in de garage gevonden en haar boekentas op haar kamer. Ze was die morgen nooit naar school vertrokken. Een half uur moest haar vader maar ondervraagd worden om te breken en te vertellen dat hij haar hard had geslagen waardoor ze ongelukkig tegen de hoek van een kast was gevallen.  

Malakh Ahavah
0 0

Hoe sexy is autisme?

Zondag 2 april was het opnieuw wereldautismedag. De laatste maand is er nogal wat verschenen in de krant omtrent het nieuwe personage in het Amerikaanse Sesamstraat die autisme zou hebben. Hier is mijn antwoord op het idee dat autisme sexy zou zijn:   Autisme is sexy zolang we het toepassen op succesvolle mensen... Misschien daarom dat we steeds ook altijd het etiket proberen te plakken op mensen die succesvol zijn geweest, waarbij we vaak het tragisch leven (kijk naar iemand zoals Mozart) ook maar buiten beschouwing laten en enkel kijken naar de successen die ze hebben geboekt. Interessant is een gesprek dat ik ooit heb gehad met een vrouw op het spectrum die in Sillicon Valley werkte, waarvan gezegd wordt dat autisme daar bovengemiddeld voorkomt. Die vrouw drukte me op het hart dat het hier geen hond kan schelen... "Tot we ineenstorten en op de bank van een psychiater terechtkomen"... En zo is het maar net... 1 op de zeven mensen op het spectrum werkt niet voltijds... En geloof me ik ken mensen met een masterdiploma (ik ben er zelf mee bezig) die geen betaald werk kunnen verrichten. Ik ken er die cum laude zijn afgestudeerd maar nu rapportjes intypen bij de overheid, want ja, "daar zijn autisten toch goed in? Het is repetitief en vergt langdurige concentratie". In Attwoods boek over asperger komt er een wetenschapper in voor, ik ben al zijn naam vergeten en hij wordt nooit in de lijstjes met waarschijnlijke autisten genoemd, waarvan heel wat wetenschappers hebben gesnoept terwijl hij zelf nooit in het voetlicht is getreden. Hij was zo extreem asociaal dat hij zelfs niet met zijn poetsvrouw kon communiceren over haar taken daar gebruikte hij briefjes voor, en als je iets van hem te weten wilde komen moest dat op een heel expliciete manier gebeuren want hij kon niet communiceren op een één-op-één manier. Ook Peek (waarop Rainman is gebaseerd) was een vrij tragisch geval, hij kon boeken lezen twee pagina's met een keer, maar kon uiteindelijk helemaal niets met wat hij tot zich nam, god, hij kont niet eens voor zichzelf zorgen. Succes is namelijk sexy; toen ik bijna afstudeerde als informaticus ging ik naar de techdays van Microsoft en werd ons een rij personen genoemd, die allen één ding gemeenschappelijk hadden: ze waren allemaal door technologie voor hun 25ste miljonair geworden, dat b.v. Bill Gates rijk is geworden door een clausule in een contract te stellen dat geen exclusiviteit gaf aan IBM waardoor hij zijn besturingssysteem aan de klonen kon verkopen, of dat Steve Jobs rijk is geworden door code te sluiten die eerst open was, werd natuurlijk niet vermeld (ook niet trouwens in de lijstjes van waarschijnlijke autisten)... Dat wij, als jonge nieuwe techneuten waarschijnlijk nooit miljonair zouden worden, en waarschijnlijk het grootste deel van ons leven gewoon code zouden pompen waarmee een ander rijk zou worden (zoals in de meeste jobs trouwens) werd ook niet vermeld... Niet omdat het geen realiteit is, maar precies omdat het niet sexy is. Autisme is helemaal niet sexy, ik heb op een afdeling gezeten van mensen met autisme die suicidaal waren, ik herinner me zelfs iemand die zo graag sociaal wilde zijn dat hij XTC aanbeval omdat er een bepaalde hoeveelheid oxytocine in zat... Dat is niet sexy, dat is tragisch. Maar ja, ik ben dan weer ooit verkozen als zwartgalligste persoon van mijn generatie.

Malakh Ahavah
119 1
Tip

Laten we het maar liefde noemen

“Het was niet echt een knappe man, maar hij had wel iets. Zoals Freddie Mercury, dat was ook geen knappe man, maar hij had ook wel iets. Ik wil trouwens niet verliefd worden… Ik ben al verliefd! Maar goed... Het eten was eigenlijk wel gezellig, niet dat het chique was of zo, maar het was in ieder geval geen Mc Donalds… Ik heb hem laten betalen. Hij stond erop. Dat vond hij normaal vond hij, dat een man betaalde, net zoals de deur opendoen of de stoel achterover schuiven. Echt een gentleman. Het was de eerste keer dat hij een date had sinds zijn echtscheiding, zei hij, maar ik weet niet zeker of ik hem geloofde. Hij had een pak aan, kun je dat nu geloven? Een grijze. Welke man draagt nu een pak op date? Hij praatte nogal veel over zijn ex vond ik. Ik liet hem maar. Je weet dat ik een goede luisteraar ben. Beter luisteren dan praten. Flirten deed hij eigenlijk niet. Ik denk dat hij daarvoor het zelfvertrouwen miste. Van mij had het wel gemogen. Toen we naar buiten liepen, het was bij negenen, pakte ik zijn arm beet. Een beetje menselijk contact kan geen kwaad, dacht ik. Ik merkte dat hij zich er wat ongemakkelijk bij voelde, maar ik zette dapper door. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht zijn arm los te laten. Tot dat moment wist ik eigenlijk niet of ik wilde. ‘Nog een slaapmutsje bij jou?’ hakte ik meer de knoop door voor mezelf dan voor hem. Hij schrok er een beetje van, de arme kerel. Hij had waarschijnlijk niet gedacht dat ik zo gemakkelijk zou zijn. Maar ja, het is alweer enkele weken geleden, en ik wilde je niet teleurstellen… God wat was hij onhandig. Hij gaf me wel een amarettootje, maar daar bleef het dan ook bij. Geen muziekje, geen dimmen van de lichten, en nog altijd geen geflirt. Niets. Het leek wel alsof hij nog nooit met een vrouw had gedate. Bijna had ik gewoon mijn amarettootje uitgedronken en hem goede nacht gewenst. Maar toen dacht ik dat het misschien wel leuk was zelf de jacht te openen. Ik ben altijd veel te passief geweest, denk ik, niet als minnaar dan, maar wel bij het versieren. Ik liet het altijd over me heen komen. Dat is misschien het voordeel van niet lelijk te zijn, of van vrouw te zijn, je hoeft er eigenlijk nooit veel voor te doen. Ik schopte mijn naaldhakken uit en kroop wat dichter naar hem toe. Ik probeerde echt te doen als een verleidelijke deerne, dat is toch wat mannen aantrekkelijk vinden, of niet?” James luisterde ijverig, of dat hoopte ze toch. Het was inmiddels twee weken dat hij niet meer kon spreken. “Ik vond het echt zo belachelijk… Onschuldig en sletterig doen tezelfdertijd. Wat is dat moeilijk, weet je! Daarin hebben mannen het wel gemakkelijk, ze moeten gewoon wat stoer doen, wij moeten altijd van alles zijn! Hij bleef maar naar zijn handen staren waar hij precies geen weet mee wist. Ik begon me zelfs een beetje te ergeren, hoe ik ook probeerde positief te denken. Een vrouw is niet gewend om zo hard te werken om iemand in bed te krijgen, weet je! Was het niet voor jou, had ik die man zeker laten vallen. Voor zoveel moeite was hij lang niet knap genoeg! Dan zit hij daar met een knappe vrouw in zijn zetel en weet hij niet wat hij ermee moet aanvangen. Snel dronk ik mijn amaretto leeg. Niet omdat ik er een einde aan ging maken, maar omdat ik een beetje dronken wilde worden. Dan ben je moediger, toch? Moest je denken dat hij me er nog eentje aanbood, dan ben je eraan voor de moeite. Het leek wel alsof hij van me af wilde. ‘Vind je vrouwen die seks hebben op een eerste date te gemakkelijk?’, vroeg ik hem liefjes. Ik legde één van mijn handen op zijn dij en streelde hem zacht. Eindelijk keek hij me aan. ‘God, daar heb ik eigenlijk nog nooit bij stilgestaan.’ Hij staarde naar zijn glas en sprong nerveus recht, maar zijn halve erectie in zijn broek was mij niet ontgaan. ‘Nog eentje?’ ‘Graag!’ Eindelijk, dacht ik. Ik merkte dat hij lichtjes beefde toen hij mijn glas volgoot. ‘Wil je me dronken voeren’, vroeg ik sarcastisch toen hij het glas bijna tot de rand had vol gedaan. Hij grijnsde ongemakkelijk. ‘Sorry.’ ‘Kom hier terug bij me zitten’, zei ik, en klopte verleidelijk dicht naast me op de zetel. Een beetje aarzelend kwam hij terug naast me zitten, alsof hij een jongen was die een kwajongensstreek had uitgehaald en nu op het matje geroepen werd. Op een vreemde manier deed hij me aan onze kat van vroeger denken. Weet je nog hoe die altijd zijn hoofd schuin hield als hij iets had uitgestoken en we hem riepen en hij maar probeerde om niet op het bevel in te gaan? Zijn glas whisky hield hij strategisch voor zijn kruis. Ik nam het glas amaretto op en dronk er een grote teug van, alsof het limonade was. Ik voelde me aangenaam bedwelmd en werd steeds stoutmoediger. Langzaam liet ik mijn hand van zijn dij naar zijn kruis glijden. Hij zuchtte. Zacht, heel zacht, maar het ontging me niet. Ik werd zelf ook een beetje nat. Vooral van het vooruitzicht. Ik probeerde zijn broek open te maken wat geen sinecure was met zijn handen ervoor. Ik haatte het, maar leek wel net een bakvisje die voor het eerst in haar leven de broek van haar vriendje openmaakte. Al die tijd keek hij me niet aan. Bewegingloos bleef hij zitten. Bijna als een standbeeld.” Ze hoorde hoe James adem verzwaarde. Het was de enige reactie die hij haar gunde. Verder bleef hij haar met die lege bruine ogen van hem maar aanstaren alsof dit de eerste keer was dat hij haar zag. Het heeft lang geduurd voordat ze daar aan gewend raakte, maar uiteindelijk had ze geen andere keuze. Ze werd weer een beetje nat bij het denken en herbeleven van haar verleidingsspel. In het begin had ze het ronduit beschamend gevonden om hem over haar seksuele escapades te vertellen. Toen had hij nog kunnen spreken en had hij haar steeds aangemoedigd om verder te gaan, als één of andere perverseling die anoniem van achter zijn computer de pornoverhalen van anderen doorstruinde. Maar zelfs de computer had hij toen al niet meer kunnen gebruiken, daarvoor hadden zijn handen teveel getrild. “Hij deed zijn handen eindelijk uit de weg zodat ik er beter aan kon. Elke man wil het wel als je zover was. En zo lelijk dat ze me liever kwijt waren dan rijk, ben ik ook niet. Ik haalde zijn pik uit zijn broek en begon hem langzaam te masturberen. Er droop al voorvocht uit dat mijn hand zo glibberig maakte als een aal. Het was duidelijk dat het al een hele tijd geleden was van hem. En nog steeds keek hij me niet aan. Hij bleef daar maar zitten. Zijn halfgesloten ogen op zijn penis gericht, alsof hij hem voor de eerste maal stijf zag. Daarna begon ik hem te pijpen. Heel langzaam en grondig. Ik deed alsof het jouw pik was die ik in mijn mond nam. Je weet wel dat sommige meisjes haarfijn het verschil kunnen zien tussen de pik van hun vriendje en de pik van iemand anders, maar voor mij zien de meeste piemels er toch eender uit, hoor. Ik deed mijn ogen halfdicht en deed alsof ik met jou de liefde bedreef. Net zoals vroeger. Wat maakte me dat geil! Hij was zo passief weet je. Pas naar het einde toe legde hij eindelijk zijn hand op mijn hoofd. Aan het versnellen van zijn ademhaling kon ik horen dat hij op het punt stond om klaar te komen. Ik liet zijn pik los, wat niet gemakkelijk was, want hij hield mijn hoofd tegen. Ik liet me op mijn rug vallen zodat ik mijn slipje uit kon doen. Ik was echt nat geworden door over jou te fantaseren. Achteloos smeet ik mijn slipje tussen de zetel en de salontafel. Ik wachtte even. Ik wilde dat hij terug op adem kon komen zodat hij niet meteen zou klaarkomen als ik hem in me bracht.” Onderzoekend keek ze naar het aangezicht van James. Ze vond het vreselijk dat hij geen enkel teken meer kon geven. Ben ik nu zijn hoer, moest ze onwillekeurig denken. En aan hoe gemakkelijk ze dat was geworden. Twee jaar inmiddels ging ze op afspraakjes. Toen had hij zowat heel zijn lichaam nog kunnen bewegen. Ze herinnerde zich hoe ze de eerste keren na haar verhaal, zijn broek probeerde uit te doen. Hij had namelijk altijd een stijve gehad. Ze had hem altijd oraal willen bevredigen, maar steeds had hij haar tegen gehouden. Wat had ze zich vernederd gevoeld. Van de enige pik die ze eigenlijk in haar mond wilde nemen, kreeg ze geen toestemming. Ze had zich dan altijd uit de voeten weten maken, want ze wilde hem absoluut niet haar tranen laten zien. Inmiddels werkte ook dat stukje van zijn lichaam niet meer. “Ik wilde hem eigenlijk niet zoenen, weet je… Dan werd het terug hem waar ik mee vrijde, en ik wilde dat het jou bleef.” Ze grinnikte. “Ik wou mijn lippen op de zijne drukken. Hard en nat. Vol lust, maar zonder liefde. Meer uit verplichting. Maar hij wendde zijn hoofd af, kun je dat nu geloven? ‘Nee’, zei hij schor, en deed zijn ogen dicht. Het moet wel heel vreemd klinken, maar voor mij was dat echt een afknapper. Ik ging op hem zitten, liet hem naar binnen glijden, en terwijl ik zelf mijn ogen dichtkneep en aan jou dacht, maakte ik de klus af. Geen vijf minuten later kwam hij klaar. Ik was inmiddels alweer droog aan het worden. ‘Waar is het wc?’ vroeg ik, na een minuut stilte, wat me wel aanvaardbaar leek. ‘De hal in… de eerste deur rechts.’ Snel stond ik op, nam mijn slipje van de grond en waggelde met open benen naar het toilet. Ik voelde zijn sperma langs mijn dijen glijden. Wat vond ik het vies. Ik wou daar eigenlijk zo snel mogelijk weg. Nog nabevend van het orgasme was hij zelf ook weer zijn broek aan het dichtknopen toen ik terugkwam van het toilet.” Haar seksuele verhalen waren voorspelbaar; ze eindigden altijd op dezelfde manier: het waardeloze gevoel en het weg willen. Zo moest een hoer zich ook voelen, dacht ze. En meteen dacht ze aan hoeveel ze van deze man hield, maar hoe blij ze zou zijn dat hij eindelijk dood zou zijn. Hoe lang kon ze dit nog aan? Ze zuchtte even, hief dan haar achterste uit de eenzit en deed voor de tweede maal die avond haar slipje uit. Het was plakkerig en ze was opgelucht het uit te kunnen doen. “Zo, ik ga douchen”, zei ze, opgewekter dan ze zich voelde, terwijl ze recht stond. Zachtjes legde ze haar slipje op zijn schoot. Nog net voor ze hem voorbij liep, zag ze tranen blinken in zijn ogen.

Malakh Ahavah
69 1

Uitverkoop

David kreeg kippenvel wanneer hij het raam van zijn slaapkamer opende en de koude wind zijn verwarmde kamer betrad. Het was herfst en de straat was gevuld met gele en bruine bladeren. De boom die in hun voortuin stond en die in de lente rode appels kreeg, stond er nu dreigend en bijna kaal bij onder het schijnsel van de lantaarnpaal. David keek even geniepig naar de deur van de slaapkamer, voordat hij een verfrommeld pakje Marlboro tevoorschijn haalde en er een krom sigaretje uitviste. Met zijn hand beschermend voor de vlam tegen de wind, stak hij hem snel aan en inhaleerde diep. Hij was pas twaalf en zat in het eerste middelbaar. Zijn moeder zou gek worden moest ze weten dat hij rookte. Niet dat dat hem zoveel deerde. Sinds de dood van zijn vader, een klein half jaar geleden, was hun relatie nog gespannener geworden. Zijn vader was gestorven door een “ongeluk”. Hoe het juist was gebeurd wist niemand, maar voor één of andere reden had hij fel aan zijn stuur getrokken, waardoor hij tegen een boom was beland. Hij was op slag dood geweest. Na de dood van zijn vader had hij zelfs even gedacht dat zijn moeder er voor iets tussen zat. Om hen uit elkaar te drijven. Het was iets na negen uur dertig in de avond. Voor zijn moeder lag hij nu in bed. Maar slapen deed hij vaak pas rond middernacht. Gelukkig was er geen raampje in zijn deur, zodat zijn moeder vanuit haar eigen slaapkamer niet kon opmaken of zijn licht brandde of niet. Als hij rookte deed hij voor alle zekerheid toch maar het licht uit. David staarde naar het huis aan de overkant. Zo lang hij zich kon herinneren stond het huis leeg. Het was inmiddels een bouwval geworden. Het roestige hekje stond open dat toegang gaf tot een woelige voortuin met hoog gras en brandnetels. De voordeur die ooit wit was geweest, was nu groenachtig bruin en de sporen van de witte verf hingen als strepen bloed over het hout. Vroeger toen hij klein was speelden ze er waarheid of durven. Dan moest iemand er naar binnen gaan en er vijf minuten in verblijven. Hij had gedurfd, al was hij de volle vijf minuten doodsbang geweest. Hij herinnerde zich nog goed dat het naar vermolmd hout had geroken. Zo moesten lijken ruiken als ze al een tijdje onder de grond lagen, had hij gedacht. Telkens als het hout in het huis kraakte, had hij verwacht één of ander doemfiguur te zien, maar gelukkig was dat uitgebleven. David moest grijnzen bij de gedachte aan zijn kinderlijke angst. Nu deed het huis hem niets meer. Gewoon een krot dat hun anders zo keurige straat ontsierde. Hij hoorde stappen en wilde al meteen de sigaret doven, toen hij merkte dat er een man over straat liep. Hij had een zwarte aktetas bij zich, en droeg een lange zwarte mantel en een al even zwarte hoed. Zijn nieuwsgierigheid hield David tegen om snel het raam te sluiten. Hij was altijd bang dat een bekende hem zou betrappen en het aan zijn moeder zou vertellen dat hij rookte. Maar aan de andere kant wist hij ook dat veel meer dan het oplichtende puntje van de sigaret er niet te zien kon zijn. De man liep het hekje door van het huis aan de overkant. Hij liep snel en resoluut. Alsof het huis van hem was. David hoorde het kraken van de treden naar het portiek tot in zijn slaapkamer. Maar toen zag hij iets vreemds. Het deed hem schudden met zijn hoofd. Want wat hij had gezien kon helemaal niet; de man was, zonder de deur te openen, er dwars door naar binnen gegaan. David wilde hier het fijne van weten. Het kon niet anders dan dat hij het verkeerd had gezien. De duisternis deed wel vaker rare dingen met je gezichtsvermogen. Enge dingen. Maar waarom zou iemand dat bouwvallig krot betreden? Wat zou iemand daar te zoeken hebben? David doofde snel de sigaret aan de buitenkant van de muur, en gooide het peukje met een harde zwaai het koude herfstweer in. Snel klom hij op het houten dakje van hun portiek. Hij liet zich er aan hangen totdat hij de balustrade onder zijn voeten voelde. Vervolgens sprong hij naar de grond. Het gras voelde koud aan onder zijn blote voeten. Zachtjes deed hij het hekje van hun eigen voortuin open, zodat het niet zou piepen. Snel liep hij naar de overkant. Naarmate hij de deur naderde, werd zijn pas steeds onzekerder. Wat als hij juist had gezien? Wat als geesten, boze geesten, bestonden? Wat als de man hem betrapte? Onwillekeurig moest hij denken aan de horrorfilms dat hij had gezien en waarin de nieuwsgierige personages altijd de eerste de pijp uitgingen. Maar dit is de werkelijkheid en niet één of andere slappe horrorfilm, hield hij zichzelf voor. Zachtjes liep hij de treden naar de voordeur op, elke trede kraakte heel zacht onder zijn voeten. De deur stond op een kier, merkte hij. Hij haalde opgelucht adem. Misschien had hij toch verkeerd gezien, en had de man wel degelijk de deur opengedaan. De deur gaf moeizaam mee wanneer hij ertegen duwde. Hij deed hem maar amper open genoeg, zodat hij erdoor naar binnen kon glippen. Hij was bang dat ook de deur geluid zou maken, en de man zou alarmeren. Hij hoorde stemmen uit een aanpalende kamer. Licht scheen door een kier, alsof het huis nog elektriciteit had, maar dat kon niet. Zachtjes tippelde hij naar de deur en staarde door de kier naar binnen. De man in de zwarte mantel had gigantische lange nagels, zag hij. Ze waren geslepen in punten zoals van het monster uit Bram Stoker's Dracula dat hij ooit op televisie had gezien toen zijn moeder niet thuis was. De man die het licht maakte, herkende hij meteen. Zijn korte stoppelbaard, zijn fijne lippen, zijn iets te dikke neus. Hij droeg nog steeds de kleren waarin hij was verongelukt. David hield zijn handen voor zijn mond om een beverige zucht te onderdrukken. “Ik kan je twee dagen geven... Maar de hamvraag blijft wat je ervoor over hebt”, zei de man in de zwarte mantel. “Alles! Alles heb ik ervoor over”, zei zijn vader. Onder het zachte schijnsel van de zaklamp zag David hoe de man in de zwarte mantel grijnsde. Meteen verscheen er weer kippenvel op de huid van David, en deze keer niet van de koele herfstwind. “U weet dat ik zielen nodig heb om mijn quotum te halen.” “Zeg maar wie je wilt... Zolang het maar niet mijn zoon is... “ “Uw vrouw... Ze heeft kanker. Nog amper enkele maanden, misschien een jaar te leven. Ze weet het niet...” “Alsjeblieft, je kunt mijn zoon toch niet zonder ouders achterlaten...” “Over een jaar heeft hij geen ouders meer! Dus wat maakt het uit?” David schrok. Zijn moeder... Kanker... De woorden sijpelden maar langzaam tot hem door. En zijn vader die bereid was alles te geven voor twee dagen. Twee dagen van wat? Er viel een kort hiaat waarbij de mannen elkaar aankeken. “Het is te nemen of te laten!”, zei de man in de zwarte mantel. “Alsjeblieft, niet zijn moeder! Ik heb veel slechte dingen gedaan in mijn leven, maar niet zijn moeder!” “De keuze is aan jou! Wil je die twee dagen of niet?” “Natuurlijk wil ik die twee dagen... En wat zal er gebeuren met haar?” “Hetzelfde als met jou... Ik zal haar niet laten branden in de hel!” De man in de zwarte mantel lachte zo angstwekkend dat David al wilde weglopen. “Je weet dat je haar gewelddadig aan haar einde moet helpen?” Zijn vader knikte. “Goed...” zei de man met de lange nagels. Hij hurkte zich neer, waarna hij zijn aktetas opende en er een geel uitziend papier uithaalde. “Geef me je pols.” Zijn vader strekte zijn arm uit. Met de zwarte, lange nagel van zijn duim gleed de man over de pols. Eerst leek er niets te gebeuren, maar dan verscheen er een donkere streep bloed. Zijn vader wilde zijn hand wegtrekken, maar de man hield hem stevig vast tot er bloed uit de wonde op het papier sijpelde. Opnieuw grijnsde hij die vreselijke grijns. “Ik heb nog nooit iemand gedood...” verzuchtte zijn vader. “Het is gemakkelijker dan je denkt... Ik heb er velen ingefluisterd, en de meesten werden er verslaafd aan!” David bracht zijn hand voor zijn mond om een snik te onderdrukken. Zachtjes liep hij weg van de deur, maar hij kon niet verhinderen dat de houten vloer onder zijn voeten kraakte. “Er is hier iemand!” hoorde hij de man met zijn krakerige stem bevestigen. Zich niets meer aantrekkend van het geluid dat hij maakte, rende David zo snel als hij kon het huis uit naar de overkant. In een paar seconden was hij op de houten balustrade geklommen, en terug zijn slaapkamer in geklauterd. Snel deed hij het raam dicht en staarde naar de overkant. De man in de zwarte mantel stond voor de deur. Hij staarde naar hem, dat voelde hij. Snel dook hij zijn bed in. Net op tijd, want op dat moment ging de deur van zijn slaapkamer open en zag hij zijn moeder staan. “Ik hoorde je gillen... Heb je een nachtmerrie gehad?” vroeg ze bezorgd. Hij wist niet dat hij had gegild, maar hij wist wel wat hij had gezien en gehoord. Zijn vader zou zijn moeder vermoorden. Binnen de twee dagen...

Malakh Ahavah
0 0

Als liefde wringt (excerpt)

      Verschillende keren had hij in het loop van het jaar gebeld. En hij haatte bellen. Hij vond het onnatuurlijk een stem te horen en geen lichaam te zien. Niet te kunnen doorgronden wat het lichaam vertelde, en de stem niet onthulde. Telkens beefden zijn handen van nervositeit. Hij voelde zich een televerkoper, hij vond dat gevoel vreselijk, want het ging nota bene over zijn eigen investering, zijn grote droom. Alles had hij gegokt op dat ene moment om zijn naam te zien prijken op de cover van een drukwerk. Rijk hoefde hij niet te worden, wie werd er dan ook rijk van gedichten, ook niet beroemd. Hij wilde zich gewoon schrijver kunnen noemen. Nadat hij in Leuven het contract had getekend, had hij Albert nog eenmaal gezien. In zijn eigen flat te Torhout. De dikke zwarte BMW die Albert Buitendorp voor de deur had geparkeerd, had hem vertrouwen geschonken. De vijftigduizend frank die Arnold zou betalen als tegemoetkoming voor de drukkosten, lag in een keurig stapeltje op de salontafel naast enkele verdwaalde bladzijden tekst die nooit zouden worden afgewerkt. Lang was Albert niet gebleven. Lang genoeg om het geld in zijn portefeuille te steken. Lang genoeg om hem de hand te schudden en hem te verzekeren dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Binnen de maand mocht hij de drukproeven verwachten, zo vertelde Albert hem. Op de achtergrond speelde “Het Testament” van Boudewijn De Groot. Op de zwarte salontafel smeulde een wierookstokje naar zijn einde toe. Hij herinnerde zich nog hoe hij naar de plaats had gestaard, nadat Albert Buitendorp alweer vertrokken was, waar amper minuten geleden een rijkdom had gelegen. Jaren later zou Pieter Aspe tijdens een lezing in een bibliotheek zeggen dat als je er alles voor over hebt, het niet anders kon dan lukken. Hij had zuur gegrinnikt. De vijftigduizend frank was niet enkel een representatie van alles geven; het was letterlijk alles wat hij had; al twee jaar was hij werkloos, en dan had je het niet voor het oprapen. Gelukkig had hij de huur al betaald, maar wat hij de volgende week zou kunnen eten, was een groot raadsel, want nu was alles echt op. De drukproeven hadden twee maanden nodig om hem te bereiken. Neen, hij had in die maand vertraging niet gebeld, al was hij wel ongerust geweest. Twee dagen lang had hij niets anders gedaan dan geredigeerd en verbeterd, hij wilde absoluut dat die drukproeven binnen de week zijn flat verlieten. Dat was in april geweest. Pas in augustus pleegde Arnold zijn eerste telefoontje. Vier maanden later en drie maanden voor de Antwerpse boekenbeurs. “Ja ja, het zal zeker klaar zijn voor de boekenbeurs. Maak je maar geen zorgen, we zijn er druk mee bezig... Moet je trouwens geen toegangstickets voor de boekenbeurs?” In oktober: “Ja, ik vrees dat het niet meer zal lukken voor de beurs. We zijn daar nu al druk mee bezig, weet u, en onze folder is ook al gedrukt! Moet ik tickets opsturen voor de boekenbeurs?” “Ja, maar wanneer zal mijn bundel dan af zijn.” “Meteen na de boekenbeurs beginnen we er terug aan! Maak je maar geen zorgen!” Maar zorgen begon Arnold zich wel te maken. En hij had terug naar het zwarte stukje vierkant op zijn salontafel gestaard, waar zijn rijkdom had gelegen. Drie maanden later had hij nog eens gebeld. “Dit nummer is niet langer in gebruik”, had het bandje hem in vier talen gemeld. Toen wist Arnold hoe laat het was. En opnieuw staarde het zwarte stukje vierkant van de salontafel hem spottend aan.   Zijn kat was bij hem sinds hij amper vijf maanden oud was. Hij had de flat zich danig eigen gemaakt. Het was zijn jungle, en de twee balletjes met bellen waren zijn muizen waarop hij elke dag jaagde. Opvoeden had hij het katertje niet gekund; de poten van zijn stoelen, de leuningen van zijn zetels, overal had de zwarte poes zijn handtekening op gezet. Arnold had goede voornemens gehad; hij zou niet op de tafels mogen en al zeker niet de resten uit de borden mogen oplikken. Arnold had zelfs een sproeiertje gekocht, want hij had gelezen dat je katten dingen kunt afleren door hen te besproeien met water. Zes jaar was P’tje inmiddels. En nooit had hij meer gezien dat het kleine flatje dat ze samen deelden. In het prille begin was het moeilijk geweest zijn vertrouwen te winnen. Hij had gejankt terwijl hij alle hoeken had besnuffeld, om zich vervolgens onder de grootste zetel weg te steken. Op een dag was dat echter veranderd. Arnold lag languit naar een film op TV te kijken, wanneer het poesje de zetel op schuifelde en zich op zijn arm neer vleide. Arnold had niet meer durven bewegen, uit angst het kleine katertje weer weg te jagen. Naarmate hij ouder werd, werden ze beide echte vrienden. Het zwarte katertje volgde hem overal, zelfs naar het toilet. Als hij de deur durfde dicht te doen, bleef hij net zolang tegen de deur krabben en miauwen tot Arnold de deur open deed. Ze waren zelfs minnaars; als Arnold in de winter 's avonds onder een deken kroop bij het kijken naar de televisie, kwam hij steevast Arnolds been bespringen en in zijn tenen bijten. In het begin had Arnold gedacht dat hij kwam spelen, tot het kleine, roze piemeltje had gezien. Om twee redenen had Arnold verzaakt hem te laten castreren; enerzijds was hij doodsbang geweest dat P'tje het hem zou kwalijk nemen. Anderzijds was de kat met geen stokken buiten te krijgen. Arnold had het geprobeerd. Hij had hem op de arm genomen en hem tegen zich aangedrukt, maar naarmate hij naar de trap liep, begon P'tje te protesteren en zo fel te krabben om weg te komen, dat Arnold hem wel moest loslaten. Maar op een dag speelde P'tje niet meer. Een week daarvoor was het begonnen. Hij had zacht gemiauwd alsof hij ergens pijn had, maar zijn baasje er niet mee lastig wilde vallen. Hij was gestopt met eten, en drinken deed hij moeizaam. Eerst had hij zich steeds languit op het tapijtje bij de verwarming gelegd. Arnold had zich in het begin geen zorgen gemaakt. Ook hij had wel eens dagen gehad dat hij zich mottig voelde, en de hele dag in de zetel voor de TV doorbracht. Maar bij P'tje ging het niet zomaar over, en wanneer het katertje zich terug onder de zetel begon te verschansen en zich niet meer toonde, enkel zichzelf liet horen door zacht gemiauw en gekreun, begon Arnold zich wel zorgen te maken, grote zorgen. En wanneer hij op een dag thuiskwam en overal resten braaksel vond, terwijl de zwarte kat languit op zijn zij voor zijn kattenbak lag, was Arnold de wanhoop nabij. De tranen kwamen, hij kon het niet helpen. Hij ijsbeerde door de huiskamer, en wist dat hij een dierenarts moest raadplegen. Teder nam hij P'tje op, die met niet meer dan wat gekreun protesteerde. “Oh schatje toch!” Hij probeerde hem zelfs te dwingen te eten; hij drukte zijn snoetje in zijn bakje met droge korrels. “Je moeten eten, schatje! Zodat je weer beter wordt!” Hij probeerde het met melk waarin hij enkele brokjes brood weekte. Maar P'tje wilde niet meer. Kon niet meer. Het slikken ging hem moeilijk, en waar Arnold hem had neergezet, legde hij zich languit op de balatum. Arnold zag vol afschuw aan hoe zijn kleine lijfje moeizaam op en neer ging. Zijn tong die Arnold bij het thuiskomen altijd op de neus had gelikt, hing half uit zijn mond en zijn ogen leken glazig in de verte te kijken. “We moeten naar de dierenarts, schatje!” zei hij resoluut, en nam het tere, nog amper levende wezentje terug in zijn armen, dicht tegen zijn borst. Onder zacht bemoedigend gefluister en terwijl Arnold voortdurend het kopje van het beestje met zijn lippen streelde, begon hij aan de vervaarlijke tocht naar buiten. P'tjes ogen werden groot van angst, maar hij leek niet meer de kracht te bezitten zijn angst te beantwoorden en terug naar huis te vluchten. Het was koud buiten, en Arnold drukte het schimmetje nog dichter tegen zich aan, om hem te beschermen tegen de koude wind. Bij Arnold kwamen terug de tranen. “Rustig maar... Rustig maar...” prevelde hij constant weer, niet alleen om de kat moed in te zingen, maar ook zichzelf. Arnold wist dat het te laat was wanneer zijn beestje in zijn armen begon te kronkelen van de pijn, als een vis die op het droge naar lucht gapte. Zijn ogen tolden in zijn kassen. Het geluid dat hij maakte leek meer dat van een hond dan van een kat. Ze waren ongeveer halverwege naar de dierenarts wanneer het lichaampje in zijn armen verslapte, en uiteindelijk helemaal niet meer bewoog. “Het is oké, schatje”, snikte hij zacht, nog steeds zijn lippen tegen het zwarte kopje aangedrukt. “Slaapwel, schatje... Je voelt nu geen pijn meer.” Arnold draaide zich om en wandelde verdwaasd terug naar huis.  

Malakh Ahavah
30 0

Opleiding

Bachelor Informatica
Master theologie en religiewetenschappen
Master software engineering

Publicaties

Verborgen (Letterrijn)
Mijn azertyfactor (Creatief Schrijven)
Als liefde wringt (Ambilicious)
De fatale date

Prijzen

2de prijs Gedichtenwedstrijd Torhout (2010)
longlist literatuurprijs met mijn roman "Als liefde wringt" (2017)
Laureaat verhalenwedstrijd Verborgen (Letterrijn)
Shortlist verhaal van de maand mei 2020
longlist verhaal van de maand augustus 2020
Longlist Limnisia verhalenwedstrijd 2021
Tip van de week april 2022