We hebben alles mooi verdeeld;
Elk een helft van een zetel
drie stoelen voor jou, drie stoelen voor mij,
de kookboeken had je al in een doos gestopt met je naam erop
en die had je leuk in de kelder verstopt.
Maar wat met de kat?
Die kunnen we niet in tweeën delen,
jij de staart en ik het hoofd;
Hij weet al niet meer waar hij lopen moet
nu alles zo mooi is verdeeld
in een pro en een contra
in een mij- en een jouw-gedeelte
terwijl hij zo gewend was aan het wij-gedeelte,
alsof hij nu kiezen moet:
tussen staart of hoofd.